lange sterke wortelen iederen aanval vruchteloos maakt; de liefde der kinderen, daartegen, is als eene teedere plant, welke bestendig de zorgvuldigste oppassing noodig heeft, die door eene ruwe morgenlucht gedood wordt, die slechts met moeite tot bloei en rijpheid kan worden opgekweekt. Zie daar het eenvoudige geheim, waarmede de natuur de menschen aan de deugd heeft verbonden. De deugd der ouders alleen kan de kinderen tot deugdzame menschen vormen; welk eene sterke drangreden voor de ouders, om deugdzaam te zijn!’ enz. Geheel deze plaats en geheel dit Vertoogje over het Huislijk Geluk verdient zeer dat men het met oplettenheid naga en behartige; en niet minder dat over de beschaafde opvoeding van het vrouwelijk geslacht; waaruit het volgende:
Ieder meisje is bestemd, om vrouw, moeder, huisvrouw, gezellin des mans en der vrienden van het huis te worden, en voor deze betrekkingen moet zij beschaafd worden, om gelukkig in deze betrekkingen te zijn, en gelukkig in deze betrekkingen te maken; want het een laat zich zonder het ander niet denken. Voor deze betrekkingen heeft zij de beste beschaving van haar verstand, en alle mogelijke goedheid en schoonheid van haar hart noodig. En dit laatste punt is het, waarin gewoonlijk bij de beschaving van het vrouwelijk geslacht gefeild wordt. Voor de beschaving van het verstand wordt hier en daar zoo dragelijk gezorgd, en dikwijls het hart daardoor geheel vergeten. De zuivere beschaving van het verstand kan, mag, en behoort niet anders ten doel te hebben, dan de genegenheid, de goedheid van hart jegens alle menschen te bevorderen, te zuiveren, te versterken. Beschaving van het verstand is slechts een middel, kan slechts middel zijn; en bij duizende meisjes is deze beschaving van het verstand het doel zelf.
Dadelijke goedwilligheid van het hart jegens alle menschen, en eene onwrikbare bedaardheid van ziel bij de menschlijke ongelukken, zijn de twee laatste doeleinden, waartoe alles, iedere beschaving der menschen, moet werken: het eerste, omdat men daardoor gelukkig maakt; het tweede, omdat men daardoor gelukkig is.
‘Overal, dunkt mij, moet de beschaving van ieder mensch haren geloofsbrief met zich voeren; bij de beschaafde vrouw is het karakter, zoo als ik geloof, verhevene, verfijnde, verheerlijkte onschuld, de uitwerking goedwillige nederigheid; bij den beschaafden man is het karakter verhevene bescheidenheid, en de uitwerking verdraagzaamheid.’ enz.
Maar de vouwen, die wij met oogmerk in dit Boekje leiden, zijn te menigvuldig, dan dat wij alle die plaatsen zouden opnemen; alleen het volgende nog, omdat wij den wensch, daarin vervat, zo gaarne overnemen als de onze.
‘Men is meisje, en heeft zijnen minnaar; vrouw, en heeft