Vader Democriet te lagchen, dan met den zwaarmoedigen Heracliet te weenen, over het dwaaze der wereld. Wij belijden dan voor onszelven rondborstig, dat onze groote paruik, zwart gewaad, en tabbaard, doch vooral het strak en gefronst gelaat, in ons beroep te meermaalen het masker zijn, waarmede wij eenen drom van hongerige Halsgeleerden en kaale Prullenschrijvers, met hunne Drukkers, van uit den Tuin der Weetenschappen en Minervaas heiligdommen verballen. Niet zelden, echter, worden wij op onze beurt teruggedreeven van een' schaamteloozen hoop, en moeten wij, met onzen bullebak en hekelroede, het veld ruimen, ja ons ten besten troosten met deeze woorden des Dichters, wier waarheid ons zints langen tijd gebleeken is:
‘Domheid dekt zich met den mom
Van geleerdheid; paauwen veeren
Kunnen dwaasheids pluimen weeren,
Preeken zelfs geleerdheid stom.’
Doch houden wij onze Leezers niet op, die wij nader bekend wilden maaken met dit Maskeradevers, waarin het naïve der voordragt, de losse en ongekunstelde stijl, en leerrijke scherts, niet missen konden, ons hier en daar te herinneren aan den schranderen geest en smaak van den beroemden huijgens. Geen wonder des, dat onze, door de jaaren en den ernst van letterbezigheden, eenigzins verstijfde lagchspieren in eene onwillige beweeging geraakten, wanneer ons de Dichter den oorsprong van het masker bij den mensch, in het paradijs, vooral in de vijgebladen, het dekkleed van onze algemeene stamouders, leerde zoeken. De dwaasheden, de grillen en misvormingen der Mode, veranderlijker dan proteus zelve in gedaante, tooi en houding, maaken voorts de stoffaadje uit van dit stukje: en moeielijk valt het ons, eene keuze te doen van staaltjes, waarin wij ouderwetsche, dan toch niet knorrige Heeren, den meesten smaak vonden. - Wel nu, om de nieuwsgierigheid onzer Leezeressen eenigzins op te houden, en het belagchelijke, het nadeelige der kleederdragt van onze Dames niet onwelleevend voor den dag te haalen, zullen wij liever onze eigen Sexe het minste spaaren, en over ons gewaad den Dichter hooren, waarvan hij ouder anderen ook dit gezegd heeft:
‘Als men heden wijde broeken,
Dikke dassen, bonte doeken,
't Hair gelijk een bosch zwijn draagt;
Morgen zijne breede voeten,
Die dit, door likdoorens, boeten,
Met gepunte schoenen plaagt.