Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijG. van Basselt's Bijdragen voor d'oude Geldersche Maaltijden. Te Arnhem, bij J.H. Moeleman, Jun. 1805. In gr. 8vo. 287 Bladz., behalven de Inleiding en het Nabericht.De Heer van hasselt, onvermoeid in het naspeuren der Geldersche Oudheden, levert hier weder eene proef van zijne werkzaamheid, in 845 Uittrekselen uit pergamenten en papieren in de Geldersche Charterkamer berustende. Zo groot is, ten minsten, het getal, volgens zijne eigene verzekering op de eerste bladzijde van een kort Nabericht; en wij willen hierin gaarne hem op zijn woord gelooven, immers liever dan ons door natellinge van de naauwkeurigheid der opgave verzekeren. De Heer van wijn had reeds, in zijne Historische Avondstonden, B. II. bl. 77 env. gesproken van de Maaltijden, meest gebruikelijke spijzen, enz. onzer Voorvaderen in de Middeleeuwen. De Hr. van hasselt werkt dit verder uit, in het bijzonder met betrekkinge tot Gelderland. Zijn Boek is verdeeld in XIX Afdeelingen. In plaatze van Opschriften verstrekken de eerste woorden van elke Afdeelinge tot een uithangbord van hetgeen men 'er aantreft. Wij zullen ze daarom, tot dienst van onze Leezeren, hier invoegen. I. Vooraf de tafel klaar gemaakt. bl. 1. II. Daarin.... tot de spijzen overgaande, zal ik aan de Visschen van den Godsdienst zo zeer begunstigd, of is het onbegunstigd? den rang geeven. bl. 38. III. Voor het Rundvleesch, het Varken, Kalf en Schapenvleesch. bl. 52. IV. Over Wildbraad en Gevogelte. bl. 68. V. Met fijnere Tafelschenkadien, Pastijen, Taarten, Vlaaden en den Galantijn. bl. 97. VI. Over Groentens en Moes. bl. 108. VII. Vol keurig ooft naar ieders zinGa naar voetnoot(*). bl. 118. VIII. D'oude, zo ruime betekenisse van Kruid, vindt hier haar beurt. bl. 129. IX. Het Brood hadt voor alles | |
[pagina 402]
| |
en op den voorgrond moeten geplaatst zijn. bl. 139. X. Vins vieux, gris, rouges, blancsGa naar voetnoot(*). - En het is meer dan tijd om daar aan en aan andere dranken te denken. - Het Glas in de hand was 't Wapen van Gelderland. bl. 162. [In deeze Afdeelinge wordt niet alleen van den Wijn, maar ook van het Bier, de Melk en andere dranken gesproken.] XI. Van de Maaltijden kunnen de Banketten niet worden afgezonderd. bl. 180. XII. Reeds boven in d'Inleiding aan de Vervrolijkers der oude Maaltijden, bijzonder van de Banketten, toegewijd. bl. 208. [Zie de Inleiding bl. V. In deeze Afdeelinge komen voor Narren, Dwergen, Gochelaars, Bootsemaakers, Speelers, Spreekers, enz.] XIII. Voor den Keukenmeester. bl. 232. XIV. De Keukenschrijver wierdt uit de Keukenboeken bekend. bl. 244. XV. Maar Hier is Kok en Koksknecht, die mogen niet toevenGa naar voetnoot(†). bl. 246. XVI. De Keukenmoeder. bl. 260. [Hier zijn wij genoodzaakt eene kleine verandering in de woorden te maaken, om niet de geheele Afdeeling af te schrijven.] XVII. Een ook niet overtollig persoon voor de Vorstelijke Keukens was de Rottenvanger. bl. 262. XVIII. Moet hierop nu het oude Keukengereedschap volgen? - Ik wil het ten minsten probéren. Edoch men zal aan het spreekwoord van Schraalhans denken. bl. 265. XIX. Het Drinkgeld zou men kunnen zeggen, dat nog overschiet, hoe zeer daar van veele staalen gegeeven wierden. - Maar moet daar voor eene bijzondere Afdeeling, en dan tevens daar in bedagt het Bodenbrood, de Bellecier, het geven pro Curialitate et Familia, dan zal deze echter even vlug als alle voorgaande afgeroffeld mogen worden. bl. 280. Men ziet reeds uit deeze, hoe zullen wij ze noemen? Opschriften, Hoofden of Aanvangen? der Afdeelingen, dat de Heer van hasselt geenen gewoonen schrijftrant heeft. Inderdaad, hij schijnt zich al te veel toe te leggen om in zijne wijze van voordracht zonderling te zijn; vermoedelijk om daardoor zijn onderwerp te verleevendigen, eene meerdere aangenaamheid aan zijnen arbeid bij te zetten, en der Leezeren aandacht tegen verflaauwing te bewaaren. Het kan zijn, dat sommigen hierin behaagen vinden. Maar eenvoudigheid en natuurlijkheid zullen altoos menschen van eenen onbedorven smaak beter gevallen dan het blijkbaar gezochte en gekunstelde, dat men hier overal aantreft. Voorbeelden zouden wij hiervan in menigte kunnen geeven, maar zullen slechts de twee volgende met eenige verkortinge aanhaalen. Het eerste is genomen van bl. 39. ‘Gelijk men de zoorten van Stockvisch .... door die te droogen bewaarde, de Schol droogde, ... zo zag ik in 1522 een geschenk van een half verdel gedroegde | |
[pagina 403]
| |
Snoek van den Drosset van Anholt aan 't Vorstelijk Hof gezonden. Ik zag in 1397 gezoute Brasemen, 200Ga naar voetnoot(*) gesaltenre Bresemen met 5 gln 8 gr. voldaan; in 1415 zalten Zalm, die men te Arnem voerde, ook een tonne, daer men Ael in zalten heeft, met 24 gln [hij kan dus niet klijn geweest zijn] betaald. Voor de bewaring der Steur weet ik, dat ernst hefft laten maken ein ton mit einen lit, dairmen den Stoir in wairden. Zekerlijk niet zonder zout, want in 1520 wierdt vier spynt solts, om den Stoyr, die in Loytringen sol kommen met 14 sch. betaald. De menigte van Steuren.... is ongelooflijk, mijn oudste Rombus van 1326. In dat jaar zie ik hem bij Lobede vangen en de visschers 5 sch. 8 gr. betalen; aan een knegt, die hem na Rosendaal bragt.... ook 8 gr. Die visschers hadden hem zekerlijk niet met een kleefgaren versneld. Ik ken anders een nye cleefgaren van 1399 en zag het met 70 grooten betaalen,’ enz. - Tot een tweede voorbeeld diene het begin der Vde Afdeelinge. Na het boven reeds gemelde Hoofd leezen wij daar: ‘Voor de Pastijen breng ik eerst een oven van 1396 in een goeden staat. Zijn vloer hadt herstel nodig, omme 100 estricx steen bynnen den posteyden-aven t' Aernhem 14 gr. Maar die gelapte of vernieuwde vloer zou tot dwaaling aanlijding kunnen geven. De pasteijen wierden niet aan de bloote vloer van den oven vertrouwd. Men hadt daar voor bijzondere schootelen. Van eschenholt tot scotelen in den posteiden-aven 6 gr. En hier bij zouden ons wel ligt de Plateelen gerieven kunnen, zeker een Schotel en eenige Rondeelen - enen Schottell dair men die pasteyen meede in den aven sciet - 25 Rondeelen, zo groit ind kleyn mit Vackskens dair men die Taerten, Vladen ind Pasteyden op seth. - En daarbij hoef ik niet een Bert voer den even, daer men 't geback in backt te verdonkeren; ofschoon het van den tijd des Graaven van hoogstraten was. Maar de honderd estrikken, waren niet te veel, daar de Pastij-ovens veele pastijen te gelijk bergen moesten.... In het jaar 1423 zag ik 13 Pasteyen, 14 Taerten, 6 Vladen, noch 20 Taerten 14 Vladen en een Aelpasteyde te gelijk uit den oven haalen. - De overleveringen der oude tijden hebben mij met een man van Nijmegen in kennisse gebragt, waarin een voortreflijke aanleg voor de Bakkunde, in 't bijzonder voor Pastijen, schijnt geglommen te hebben, hij wierdt van daar in 1396 na 't Vorstelijk Hof gehaald,’ enz. De Leezer, vertrouwen wij, zal met deeze staalen voldaan zijn. Wij willen thans niet spreeken van spelling en taal; maar verzoeken alleenlijk den Hr. van hasselt, wiens verdiensten in dit zelfde Werk wij gaarne erkennen, dat hij zijne voor- | |
[pagina 404]
| |
dracht, door dit geheele Boek, eens ernstig vergelijke met de wijze, waarop de Hr. van wijn, in zijn boven aangehaald Werk, over soortgelijke onderwerpen schrijft. Bij deezen vindt men eene eenvoudige en natuurlijke voorstelling, geschikt naar den aart der zaaken, zonder flikkeringen van kwalijk geplaatst vernuft, of gezochte optooiselen. De Hr. van hasselt zelve geeft ons een uittreksel uit eenen aan hem gezonden Brief, wiens stijl hem tot het denkbeeld van eenen anderen schrijftrant had kunnen brengen. Wij zullen het hier bijvoegen met des Hrn. van hasselts inleiding, als geschikt om eene benaaming op te helderen, welke waarschijnelijk den meesten Oudheidkundigen niet minder duister zal weezen dan zij eerst onzen Schrijver was. In zijne IXde Afdeelinge, bl. 142, zegt hij: ‘Maar mijn volgende optekening moet hier niet verwaaijen. Donresdage na Judica der Canoniken Knecht van sente Walburgen t'Aernhem die mynre lieue Vrouwen Mandatenbroet bracht, gegeven 6 gr. Wat is dit Mandatenbrood? Hier voor komt mij een schrijvens van den Heere van spaan van Bellevue te hulp. “Alle de verschillende betekenissen van Panis of Brood heb ik doorgeloopen, zonder Mandatenbrood te vinden, dus U.W.E.G. zich met mijne uitlegging behelpen moet. Op donderdach voor Paasschen geschiedt de voetwasch en het dienen der armen, onder 't zingen van 't Euangelium Mandatum novum de vobis, waar door de Ceremonie bij de Roomsche Geestelijkheid Mandatum genoemd wordt; dus geloove per Analogiam dat Mandatenbrood is geweest het Brood dat op groenenGa naar voetnoot(*) Donderdag voor de tafel der armen diende”, en ik [vervolgt de Hr. van hasselt] met Z.H.W.G. te meer, daar 't Kerkelijk Brood toch met Latijnsche namen (b.v. Paaschplas van placere) wierdt uitgeduid. En ook eenigen tijd daarna kwam dien Heer in een Rekening van 't Klooster van St. michiel van Lunenburg deze verandwoording van 1474 11 schil. vor Mandaten Brod, in bona quinta feria ad benedicendum voor, welke zijne gissing volkomen ondersteunt.’ - De gissing des Hrn. van spaan is, buiten tegenspraak, zeer vernuftig. Hij had ze nog kunnen bevestigen uit het Glossarium van du cange, indien hij daar, in plaatze van Panis, het woord Mandatum had nagezien. Slechts eene zwaarigheid blijft 'er. De Zondag Judica valt 14 dagen voor Paaschen; de Voetwassching geschiedt des Donderdags in de heilige week, of tusschen Palmzondag en Paaschen; en brood, waarvan men reeds acht dagen te vooren een geschenk had gedaan, moest ten dage der plechtigheid vrij oudbakken geweest zijn. Doch ook deeze zwaarigheid laat zich wegneemen. Het Mandatum was niet aan den Witten Donderdag alleen bepaald, maar strekte zich uit tot andere tijden. Zo | |
[pagina 405]
| |
spreekt du cange, T. II. P. I. col. 422. onder anderen van een Mandatum quotidianum, dat door de Monniken van het begin der vasten af tot den eersten November toe, dagelijks eens of tweemaal gegeten werd na de avondmaaltijd. Onze gemaakte aanmerkingen betreffen alleen de wijze van voorstellinge. Ten opzichte van het zaakelijke erkennen wij de waardij van des Schrijvers arbeid. Het moge sommigen beuzelachtig voorkomen, dat men onderzoeke wat onze Voorouders gegeten en gedronken hebben, of hoedanig hunne Keukens ingericht waren. Maar den Liefhebberen der Oudheid zijn deeze dingen niet onverschillig: ook strekken dergelijke Verzamelingen tot opheldering der Geschiedenis. Uit de eerste Afdeeling, b.v., ziet men, dat in de XVde Eeuwe de pracht der Geldersche Vorsten reeds hoog was gestegen. Van bl. 15 tot 25 heeft men eene lijst van het zilverwerk van Hertog arnold; zekerlijk van groote waarde voor eenen Hertog van Gelderland in die tijden. Met recht zegt ook de Schrijver, bl. 10 reg. 5 v.o.: ‘Wij hebben reeds woorden gehad, en zullen bij vervolg andere vinden, waarmede stof tot een nieuw Glossarium zoude kunnen vermeerderd worden.’ Veele zijn ons voorgekomen, na welker betekenis wij moeten gissen; andere kennen wij geheel niet. Misschien zijn sommige in Gelderland nog niet geheel verdwenen, vooral ten platten lande, en in kleine landsteden, alwaar oude gebruiken en benaamingen doorgaans het langste stand houden; en de Heer van hasselt zoude zijnen Leezeren aanmerkelijken dienst doen, indien hij derzelver meening wist op te spooren en aan het publiek mededeelde. B.v. Aaes, bl. 75, schijnt een eetbaare vogel te zijn; maar welke? Cassoen, bl. 133, is, misschien, die soort van zuiker, welke de Franschen Cassonade noemen. Clareyt, bl. 165, hielden wij eerst voor rooden Franschen wijn, welke nog Claret heet bij de Engelschen; maar uit bl. 169 schijnt het roode hypocras te zijn. Eijermoes, bl. 108, den Schrijver en ons onbekend, misschien eene eijerstruif. ‘Een vaste schotel,’ zegt van hasselt bl. 103, ‘was de Galantijn.’ Ons schijnt de Galantijn eene saus geweest te zijn, waarin visch of andere spijzen gestoofd werden, gelijk nu somtijds de karpers in rooden wijn. Niet alleen verscheiden voorbeelden, door den Schrijver zelven aangehaald, bevestigen ons hierin, maar vooral het recept om den Galantijn te maaken, bl. 107. De Rec. verbeeldt zich, een dergelijk woord ergens, zonder dat hij zich kan herinneren waar, vertaald te hebben gevonden door Gelatina. Waarschijnelijk behoort ook hiertoe het Geltina van du cange. - Haneppieren komen meermaalen voor, bl. 8, 11, 196. Zij waren, misschien, lederen zakken of kokers, en gemaakt naar den vorm van de stukken zilverwerk, welke men daarin | |
[pagina 406]
| |
stak, om ze op reis mede te neemen. Verscheiden plaatzen geeven aanleiding om dit te denken. Zie bl. 197 en vooral bl. 26. Ook du cange in Hanapus en Hanaperium. - Hyrdegeld wordt door den Schrijver, bl. 60, te recht uitgelegd Hoedersgeld. Verg. wachter in Hirte. Vanhier nog het Engelsch herd, kudde, en ons herder. - Hounen, bl. 81, zijn, misschien, hoenders. - Mater, bl. 72, schijnt het zelfde als marter, en dit is bij kilianus martes Scythica, een zabel of hermelijn. - Plets is, bl. 55, het zelfde als pens. Zie kilianus. - Zouden pignaten, bl. 130, ook het zelfde zijn als het Fransche Pignons, Pitten van den pijnappel? - Physolomie, bl. 211, Phiselmien, bl. 212, en Phiselmeien, bl. 219, zijn buiten twijffel het zelfde, en waarschijnelijk eene soort van Bootsery of Pantomime. Fiselmije is bij kil. Phisionomia. - Stoofkens, bl. 36, schijnen komfooren te zijn, en Tabernakelen, bl. 15, misschien deksels van kannen. - Zouden Tragien, bl. 130, ook zijn Dragées, zuiker-anijs, zuiker-erwten, enz. - Traydrappe, bl. 135, is waarschijnelijk Saai, of zo veel als saailaken; drap is laken in het Engelsch. - Uitbouwen, bl. 110, voor een bezaaid land, waarop de vrucht niet geslaagd is, weder omploegen. - Verscheidene andere woorden, welke ons onbekend zijn, maar welke misschien anderen kunnen verklaaren, gaan wij voorbij. Sommige bijzonderheden zijn hier en daar ingeslopen, welke of geene, of slechts eene afgelegen betrekking hebben tot de Geldersche Maaltijden, en bijeengenomen het Boek nog al wat dikker maaken, dan het behoefde geweest te zijn: b.v. Het onvruchtbaare berouw van eenen kranken Woekeraar, bl. 58. De Schaapen voor de Leeuwen, bl. 65. De Lijkdienst van Keizer karel den V, bl. 144-155. Het octroi tot het oprichten van eenen watermolen, bl. 158 env. Een schrijven van de Staaten Generaal aan het Hof van Gelderland, bl. 184 env. Een oud Veluwsch Proces, bl. 201 env. De uitvoerige voordracht van verscheidene contracten en berichtschriften met en voor den Keukenmeester en dergelijke Beampten, in de XIIIde en de volgende Afdeelingen. Hoe lang ook dit ons verslag reeds geworden zij, moeten wij nog een woord zeggen van eene bijzonderheid in het korte Nabericht voorkomende. Daarin vinden wij een merkwaardig bericht van de onderscheiden Tekens of Merken der Papieren van de 14de, 15de en 16de Eeuwen. Waarlijk een onderwerp van aanbelang, welks naauwkeurige kennis somtijds van weezenlijken dienst zoude kunnen zijn, om echte Stukken te schiften van verdichte, of oorspronglijke van bloote Afschriften. Zulk een onderwerp verdiende wel eene opzettelijke Verhandeling van eenen kundigen Man. De Heer van hasselt erkent dit, en schijnt niet ongenegen die taak | |
[pagina 407]
| |
op zich te neemen, indien de omstandigheden der tijden hem niet afschrikten van een Werk uit te geeven, hetgeen noodzaaklijk door bijgevoegde Prenten en Figuuren eenigzins kostbaar moest worden. Van harte wenschen wij, dat hij deeze zwaarigheid moge te boven komen. |
|