Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOverzicht van de Bewijzen voor het Christendom. Door W. Paleij, Meester der vrije Konsten en Aartsdiaken van Carlisle. Naar de 7de Uitgave uit het Engelsch vertaald door A. van den Ende. IIde Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1805. In gr. 8vo. 340 Bl.Bij eene vorige gelegenheid, van den aanleg en het doel dezes belangrijken Werks verslag gedaan hebbendeGa naar voetnoot(*), zullen wij ons vergenoegen met de korte opgave van den inhoud van dit tweede en laatste Deel. In de eerste Afdeeling, die het geheele eerste Deel uitmaakt, was 't regtstreeks geschiedkundig bewijs voor het Christendom, ontleend uit de wonderwerken, door den verdienstelijken Schrijver, met veel scherpzinnigheid verklaard en verdedigd. Op soortgelijke wijze gaat hij nu | |
[pagina 337]
| |
ook, in de tweede, zijn eigen weg, in de behandeling der bijkomende bewijzen, uit de voorspellingen; de zedeleer van het Euangelie; de rondborstigheid der Schrijveren van het Nieuwe Verbond; de gelijkheid en oorspronglijkheid van het karacter van Jesus; de overeenstemming der gebeurtenissen, die, in het voorbijgaan, in de Heilige Schrift vermeld zijn, of waarop aldaar gewezen wordt, met de gesteldheid van zaken in die tijden, zoo als die in vreemde en van die der Euangelisten onafhangelijke verhalen voorgesteld worden; onvoorbedachte overeenstemmingen; de geschiedenis der opstanding, en de voortplanting van het Christendom. De Eerw. paleij wil aan geenen derzelven meer waarde gehecht hebben, dan zij met recht schijnen te verdienen; maar brengt desniettemin voor de meesten, met scherpzinnige redeneringen, zulke aannemelijke gronden in het midden, die den nadenkenden en waarheid zoekenden twijfelaar zouden kunnen tot staan brengen, en, in allen gevalle, verdienen gehoord te worden. - In de derde Afdeeling volgt nog eene korte overweging van eenige gewoone tegenwerpingen, ontleend uit voorgewende strijdigheden tusschen de onderscheidene Euangelien; uit dwalende begrippen aan de Apostelen toegeschreven; uit het verband van het Christendom met de Schriften van het Oude Verbond, waarin alles onmogelijk kan verdedigd worden; uit de verwerping van het Christendom door zeer velen, toen het eerst te voorschijn kwam; uit het stilzwijgen der eerste Christen-Schrijvers, over de wonderwerken van het Christendom, die althans niet zoo volledig, of bij herhaling, door hun aangehaald worden, of op welken althans niet zoo verwezen wordt, als wel te wachten geweest was; uit gebrek aan algemeenheid in de kennis en aanneming van het Christendom, en van grootere duidelijkheid in deszelfs bewijsgronden; en eindelijk uit de vooronderstelde nadeelige uitwerkzelen van het Christendom. Alle antwoorden op ingebragte tegenbedenkingen zijn niet even gewigtig, maar men ontmoet hier evenwel menige fijne aanmerking, die de meeste tegenwerpingen alle hare kracht benemen, en doorgaans de beste oplossing van altijd min of meer bedenkelijke verschijnzelen. Had het den Eerwaarden Vertaler goedgedacht, de Nederduitsche uitgave van dit nuttig Werk, met eenige aanteekeningen, die men hier en daar tot opheldering en teregt- | |
[pagina 338]
| |
wijzing wel zou verlangen, en van den kundigen van den ende met grond verwachten kon, te verrijken, daardoor zou gewis de aanmerkelijke bijdrage, die men door dit Geschrift, ter beöordeeling van de waardij van het Christendom, ontvangt, des te gewigtiger geworden zijn. |
|