bijzonder karakter uitnemend wel behoudt. Amalia, een voortreffelijk meisje, vrolijk, een weinig los, maar echter in onschuld, heeft aan hare Tante carolina eene waarde Vriendin; en deze, tegen hare neiging gehuwd, onderhoudt eene bij uitstek nuttige briefwisseling met eene andere Vriendin, sophia. Julius, een goed jong mensch, maar los en ligt verleid, heeft een' waren beschermengel aan zijnen Vriend eduard. Dit zijn zoo de voornaamste personen; wordende echter de geschiedenis door nog andere personen en karakters, zoo wel als hier en daar door het verhaal van een reisje, door een gedeelte van Duitschland b.v., afgewisseld en verlevendigd. Wat den held en heldin der geschiedenis betreft, hunne liefde is vurig en hartelijk; en had niet eerst het spel, en daarna een ongeluk, door ligtgeloovig en kwalijk geplaatst medelijden, den echtgenoot geheel en al in den grond geholpen, hun leven ware het volmaakte voorbeeld van huisselijk geluk geweest. Nu eindigt de geschiedenis treurig. Julius sterft in de West, aleer hij zijn verloren fortuin nog had kunnen herstellen. Amalia echter, zints haar huwelijk het echte voorbeeld van bij uitstek teedere, alles opofferende liefde en vrouwelijke grootheid, werd door de goede Voorzienigheid zigtbaar geholpen, en blijft tot aan haren dood harer eerste liefde getrouw.
Hetgeen wij gezegd hebben, geeft van den inhoud van dit verhaal slechts een zeer onvolledig denkbeeld, waarvan de bedoeling is, het overdreven gevoel van het hart te leeren matigen door Rede en Godsdienst, en ons op te leiden tot een dankbaar genot van het leven, ook dan wanneer ons lot niet beäntwoordt aan ons ideaal van geluk, (gelijk wel altijd het geval is) of zelfs buitengewone rampen ons ter neder drukken. In deze roman heeft ieder zijn verdriet en kruis; en ziet hier, uit eenen brief van sophia aan hare Vriendin, in welk eenen geest men elkanderen moed inspreekt, bestier en raad geeft.
‘Gij weet dat ik zo mijne eigene wijsbegeerte en vaste beginselen heb - voor dat ik dezelve had aangenomen, deed mijn gevoelig hart mij daaglijks lijden - en de afwisselende toevalligheden, aan het menschlijk leven verbonden, stoorden dikwerf mijn zielrust .... Eindelijk deze folterende levenswijze moede - besloot ik mijn genoegen op duurzaamer grond te bouwen. Reden en Godsdienst waren mij hiertoe behulpzaam, en de ondervinding bevestigde alles. Zie hier, Vriendin, de gronden, waarop deze wijsbegeerte rust.
Ik moet mij troosten in alles, wat mij bejegent - zo dra het volstrekt buiten mijn vermogen is, iets aan de zaaken te veranderen.’
‘Ten tweeden: wanneer ik het goede, aan mijn' slaat verbonden, geniet - moet ik ook niet over de kleine onaangenaamheeden morren, welke natuurlijk aan denzelven verbonden zijn.