Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 324]
| |
De Hoekschen en Kabeijaauwschen, Treurspel in V Bedrijven, door H. Tollens C.z. Te Amsterdam, bij P.J. Uijlenbroek. 1806. In 8vo. 72 Bl.De verongelijking, zijner lukretia aangedaan, (onzes inziens een beter lot en lof waardig)Ga naar voetnoot(*), heeft den Heer tollens niet afgeschrikt om werkzaam te blijven voor het Vaderlandsch Tooneel; en wij vleien ons, dat het Treurspel, nu voor ons liggende, eene gunstiger bejegening bij Bestuurders van den Amsterdamschen Schouwburg zal ontmoeten. Hier, ten minsten, is geen glimp van reden, om het Publiek de vertooning te weigeren van een Stuk, uit onze aloude Geschiedenissen ontleend, en dat zich uit dien hoofde reeds aanprijst bij het Nederlandsch harte. Maar ook in deeze dagen, nog zuchtende onder het nawee der jongste twisten, en bedreigd van een uitheemschen vijand, kan zeker de herinnering aan vroegere en bloediger partijschappen, waardoor het Vaderland, en wreed geschokt, en fel beloopen wierd, niet anders dan een regt tragisch genoegen schenken; en moge het voorbeeld van albrecht, den jongsten Zoon van margaretha van henegouwen, den Volke leeren, bijzondere gevoeligheid aan algemeen belang te offeren! Wij mogen den Leezer niet onbekend oordeelen met de befaamde tweespalt en bitteren krijg, die tusschen gedachte margaretha en willem, Hertog van Beieren, omtrent het midden der XIVde Eeuwe, vooral in Holland uitborst, en, onder den haatelijken naam van Hoekschen en Kabeljaauwschen, (gelijk wagenaarGa naar voetnoot(†) zegt) ‘den Adel tegen den Adel, de Steden tegen de Steden, ja Burger tegen Burger en Maag tegen Maag in de wapenen hielp: terwijl 's Lands ingezetenen hunne verdeeldheden billijkten met het voorbeeld der Landsheeren, onder welke de Zoon zig niet ontzag eenen openbaaren oorlog tegen zijne eigen' Moeder te voeren.’ Na verloop van ruim een drietal Eeuwen is de geheugenis der juiste toedragt van zaaken in dien barbaarschen tijd genoeg verbannen bij het tegenwoordig geslachte, dat wij de Dichterlijke vrijheden, die tollens genomen heest, om zijne stoffe voor het Tooneel een meer treffend voorkomen te geeven, niet billijken zouden. Genoeg, zij allen hebben grond in de Geschiedenis; zij doen daarenboven geen inbreuk op de waarschijnlijkheid, en werken inzonderheid mede tot het groote doel van vermaak en leering beide. Maar, zonder dit nader, en door vergelijking met wagenaar | |
[pagina 325]
| |
of andere Schrijvers, aan te dringen of te staaven, laaten wij voorts, in zo bekend eene zaak, en op het spoor van tollens, deeze toetze van zijnen arbeid een ieders oordeel aanbevolen, en geeven wij, om daartoe eenigzins onze Leezers in staat te stellen, den korten inhoud op van het vaderlandsch stuk, het eerste (zo ver wij weeten) van dien naam, dat in deeze Negentiende Eeuw het licht ziet, en daar wij op roemen mogen. Bedrijf I. Aan de hevigheid der geschillen wist tollens te meerder klem te geeven, door de schoone machteld, Dochter van den Hertog van Lankaster, ten tooneele te voeren, als eene tweede helena, en de ongelukkige medeöorzaak van den strijd en ontreezen bitterheid tusschen de Moeder en Hertog willem, haaren Zoon. Deeze komt voor, als had hij zich, bij den afstand der Graaslijkheid over Holland en Zeeland door margaretha, met eede verbonden tot een ongehuwd leven, ten einde op albrecht, zijnen Broeder, of deszelfs erven, de hooge Landsheerlijke waardigheid versterven mogt. Dan willem op machteld, en deeze op hem verlievende, ontrooft haar, de verloofde Bruid, aan albrecht, en breekt alzo zijnen eed en het geslooten verding. Dit zet margaretha in vuur en vlam, die, met medehulp van Engelands benden, onder aanvoering van den Hertog van Lankaster, machtelds Vader, de zege behaalde in eenen scheepstrijd voor ter Veere, en nu met haare vlooten op de Maaze verschijnt. Neteliger wierd nog de toestand van willem, in den Briel zijn Hof houdende, daar juist in deezen tijd de Bisschop van Utrecht, op troebel water visschende, een leger tegen Holland aanvoert, en machteld zelve zijn verlangen naar een Huwelijk vertraagt wegens den ontstaanen krijg met de Hoekschen, door Engeland en haaren eigen Vader ondersteund. In zulke kommervolle en verwarde dagen begint het Spel, waarin de zwaar beleedigde doch edelaardige albrecht, der voorkeuze van zijne geschaakte Bruid voor willem niet onbewust, tot bijlegging der twisten en 't sluiten van den vrede bijzonder werkzaam is. Edoch de voorslag tot vergiffenis en zoen, hoezeer van de zegepraalende margaretha aangeboden, wordt met versmaading afgeweezen van den hooghartigen Zoon, die de harde en zijns inziens vernederende voorwaarde, om albrecht zijne ontroofde Bruid weder te geeven, en dus aan zijne onregtvaardige Liefde vaarwel te zeggen, niet te verduwen weet. - Bedrijf II. Te vergeefs is het ook, dat Moeder en Broeder, onder den naam van Gezanten zich bij hem waagende, ja dat machteld zelve in haaren kommer, hem daartoe zoeken te overreeden, bedreigend noopen, of dringend bidden: zijn hoogmoed en gezette veete groeit onder dat tegenstreeven, en kiest den oorlog. - Bedrijf III. Overwinnaar geworden in den flag, op de Maaze geleverd, terwijl de angstige machteld op | |
[pagina 326]
| |
den oever zwerft, en op het punt was om verrast te worden door eene landende bende der Hoekschen, hoort men niet zonder ziddering de Kabeljaauwschen het zegelied aanheffen over dien uitslag des krijgs, die de zwaar verbolgen Moeder in handen bragt van den ontaarden Zoon, aan wien zijn jongste Broeder ter naauwernoode ontvluchten mogt. - Bedrijf IV. Hij, nogtans, stapt aan land; hij dringt bij deezen in, die niets dan wraakzucht ademt; en de edelaardige verstout zich, het slaaken van hunne Moeder, althans eene zamenspraak met dezelve, hem af te vergen; welk laatste hij in het einde niet toestaat dan voor een enkel uur, en met de hardste bedreigingen. Dan nu rijst de verwarring ten toppunt: de Stichtenaars, het leger van willem ontmoet en geslaagen hebbende, rukten voort, veroverden Stad bij Stad, en bedreigen den Briel. Margaretha vernedert zich om machteld door smeekingen op haare zijde te trekken, en, hoewel te vergeefs, van haaren Minnaar af te troonen. Albrecht, die zijne teloorgestelde Moeder in eene hoogte van driften aantreft en onder het weggaan stuit, poogt even vruchteloos, om deeze, bij den nood des tijds, te beweegen tot het voorslaan van eenigen losprijs. Zij spat daarop in feller woede uit, en, haaren oudsten Zoon vervloekende, spoort zij, in haare verbijstering en banden, den jongsten aan, dat hij zich met den vijand des Lands vereenige tot het bestrijden en doen vallen van zijnen Broeder, hoe heilloos zulks voor haar en geheel den Graafschappe worden mogte. Maar juist in deeze duisterheid doet tollens welgepast de ontknooping daagen en een gunstiger ommekeer van zaaken zich allengs ontwikkelen. De edelaardige albrecht hoort de inspraak der Natuur en der Vaderlandsliefde, laat zich door machteld verbidden tegen den helschen raad van zijne Moeder, (Bedrijf V.) trekt op met zijne Hoeksche benden, en doet de zege, die ten voordeele van den Utrechtschen Bisschop oversloeg, door eenen regttijdigen aanval in den rug des Stichtschen legers, de zijde der Kabeljaauwschen beslissend kiezen: terwijl hem die uitredding en overwinning van den fieren willem op eene doodelijke wonde te staan komt. Bij margaretha inmiddels, aan welke ras haar eigen bloeddorstige voorslag aan albrecht rouwde, die troost, geduurende het angstig gevecht, bij machteld zocht, stemt zich allengs de haat op zachter toon; en, schoon het wisselvallige van den strijd eene nieuwe doch voorbijgaande verwarring baarde, de stervende Broeder bewerkt in het einde eene hartelijke verzoening en vrede tusschen de vergramde Moeder en haaren nu voor het eerst zich buigenden Zoon. Wij meenen met dit verslag aan de vinding van tollens voor deskundigen te hebben regt gedaan; en geenen twijfel voeden wij, of onze opgave doet den Tragischen gang en het vuur der dristen, in meer dan een der Tooneelen aan te tref- | |
[pagina 327]
| |
sen, ja geheel het Stuk door met klimmende belangneeming heerschende, ten vollen uitkomen. Is het daarom, dat wij, onder het veelvuldig schoon der Dichterlijke bewerking, hier en ginds eene kleene onachtzaamheid, welligt de vrucht eener te vlugge hand en vaardige pen, vermeenden te ontwaaren, wij mogen daarvan zwijgen, en laaten voorts het oordeel over deezen 's Mans arbeid der Gehoorzaale aanbevolen, die wij verwachten dat bij elke niet gebrekkige uitvoering zich vermaaken en luide toejuigchen zal. |
|