Van de Eer der Zittinge in de Engelsche Regeering spreekende, maakt de Schrijver deeze Aanmerking: ‘De Eer daar en tegen van Zitting in de Hoogste Vergadering déézer Republiek te hebben, die, zo als men weet, te vooren óók gansch-niet gering was, schijnt echter thans niet wel zóó hoog meer gewaardeerd te worden; om dat 'er (zo men verneemt) zoo veelen - en wel van de Aanzienlijksten - gevonden worden, welke, nu, op die Eer maar gansch niet gesteld zijn.’
Gewaagende van de Ideeën in Engeland over de Reforme in de Representatie, zegt hij, ‘dat ze alle neerkomen om de Magt der Aristocratie te verzwakken;’ met bijvoeging: ‘Maar mij dunkt ik hoor nóg de weerklank van het geschreeuw, 't welk voor eenige jaaren in dit Gemeenebest, ook tegen de Aristocratie is aangeheft geworden, zonder echter het geschreeuw zelf weêr op nieuw te hooren herhaalen. - Wat of nu van dit laatste de reden zijn mag? Dat men zijn oogmerk heeft bereikt? - of (dit gevraagd in de waare of valsche vooronderstelling dat men wel zou schreeuwen mogen, indien men maar wilde) dat men het opgeeft? - Men gelieve de goedheid te hebben van maar voor mij te antwoorden.’
Genoeg hebben wij bijgebragt om den Geest deezes Schrijvers te doen kennen, alsmede welk een stijl hij voert: wel mogt hij, in de Voorrede, verschooning vraagen wegens de onduitsche woorden; hij mogt die ook wel gevraagd hebben wegens zijn stijl enz. enz.
Men hebbe nog geduld om het slot des geschrijfs te leezen, 't geen ons een kort begrip geeft van 's Schrijvers cenkwijze en trant van voordragt. Van Grieken en Romeinen, ten aanziene van het Staatkundige, iets in 't midden gebragt hebbende, laat hij zich op 't einde dus hooren: ‘De Engelschen nu begrijpen, zo het mij voorkomt, wel en te recht, dat Grieksche en Romeinsche Staatkunde, in de tegenwoordige Epoque, wel zou kunnen schijnen in staat te zijn, om voor eenen poos een allergeduchtst figuur te maaken; den kleinmoedigen angst en bedremmeling aan-te-jaagen; en zich te verheffen tot eene hoogte, waar tegen men bijnaar zou schrikken op-te-zien - maar dat dezelve thans - op den duur zich onmogelijk zou kunnen staande houden; om dat de aangenomene Politique van Europa zulks niet zou kunnen lijden: en dat der-