Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 250]
| |
G. van Hasselt, Bijdragen voor den Burg van Nijmegen; tevens onder d'oude dieren daar van, die Auer-ox gegischt, [gegist] wiens kop bij den [de] doorbraak des banddijks te Weurd in dit jaar aldaar te voorschijn kwam. Te Arnhem, bij J.H. Moeleman, Jun. 1805. In gr. 8vo. 76 Bladz.De rechtmaatige verontwaardiging, welke de woeste vernieling van Nijmegens overoud hofgebouw, het Valkhof, in alle niet te eenemaal onbeschaafde gemoederen veroorzaakte, wekte den ijver van verscheiden met roem bekende Beoefenaaren der Vaderlandsche Geschiedenissen, om eenen Eereprijs uit te looven ‘voor den geenen, door wien de vroegste Oudheid van dat Gebouw duidelijker, dan tot dus verre geschiedde, opgespoord zal mogen worden,’ ten einde ten minsten de gedachtenis van dat, nu, helaas! verloren, pronkstuk, zo volkomen, als mogelijk is, tot de nakomelingschap worde overgebragt. De onvermoeide van hasselt heeft tot dit loflijk einde, zo als hij in een kort Voorbericht zegt, ook het zijne willen doen, en daartoe in dit kleine Werkjen eenige bouwstoffen bijgedragen. Die bouwstoffen bestaan voornaamelijk in uittreksels van rekeningen van onderscheiden Rentmeesters en anderen, betreffende geleverde waaren of verrichten arbeid aan den Burg te Nijmegen; beginnende met het jaar 1369, en eindigende met den 4den December des jaars 1669. Men begrijpt ligtlijk, dat deeze stukken slechts brokken zijn en geen volledig geheel uitmaaken. Van veele jaaren vindt men niet dan enkele posten, van veele in het geheel geene. Zo volgt op het jaar 1369 terstond 1387. De Uitgeever zelve merkt dit aan, bl. 31. Veele deezer brokken zijn van geen aanbelang, dan voor zo verre zij eenige betrekking hebben tot het Valkhof, of iets kunnen toebrengen tot het kennen der prijzen van waaren en arbeid, en der leevenswijze van vroegere tijden: maar andere behelzen bijzonderheden, welke den Heere van hasselt aanleiding geeven tot ophelderende aanmerkingen, zo ten opzichte van den Burg zelven, als van andere tot de Oudheid behoorende onderwerpen. Onder de voornaamste daarvan is zekerlijk, dat de | |
[pagina 251]
| |
Burg te Nijmegen (en tot zulken gebruik was hij, als een versterkt Slot, in die tijden zeer geschikt) oudtijds de bewaarplaats der Vorstelijke Boeken, Papieren, Brieven enz., met één woord de plaats der Archivkamer, geweest is. Dit blijkt uit veele plaatzen hier en daar voorkomende; zie b.v. bl. 19, 20, 21, 22, 29 en elders. Op het jaar 1388, bl. 9, vindt men gesproken van Legpenningen, veel vroeger, gelijk de Hr. van hasselt aanmerkt, dan die van loon aanhaalt. Dat in het jaar 1416 de Roomsch-KoningGa naar voetnoot(*) sigismund, op zijne reize na Engeland, of vandaar terugGa naar voetnoot(†), den Burg te Nijmegen bezocht, en, niet onwaarschijnelijk, zich daar eenigen tijd hebbe opgehouden, blijkt uit bl. 26, 27. Het gereed maaken van het Valkhof tot ontvangst van anna van oostenrijk, Dochter van maximiliaan den II, en vierde Gemalin van Koning philips, veroorzaakte in het jaar 1570 grooten omslag en kosten, bl. 34 env. Hoe (misschien bij die gelegenheid) de Hellebardiers des Hertogen van alva aldaar huishielden, kan men zien op bl. 63, 64. Ter gelegenheid van eene rekening van het jaar 1407, heeft de Hr. van hasselt, bl. 20, deeze aanmerking: ‘Hertog, niet Graaf, van Holland, is in de Geldersche stukken van dezen tijd gemeen.’ De reden hiervan is, waarschijnelijk, dat de Hollandsche Graaven van dien tijd, afkomstig uit den Huize van Beijeren, en uit dien hoofde Hertogen, naar deezen hunnen hoogsten titel genoemd wierden. Dit geschiedde zelfs in Hollandsche Staatsstukken. Zie wagenaar, Vaderl. Hist. D. III, bl. 355. - Hertog van Holland zal dus zo veel zijn als de Hertog [die Graaf is] van Holland. Van bl. 9 tot 11 wordt aangemerkt, en met verscheiden voorbeelden bewezen, dat het woord Kamer, of, zo als men somtijds schreef, Camer, in oude tijden eene slaapplaats, en wel, naar het schijnt, bijzonder een Ledikant, betekende. Om een uittreksel van een klein stukjen niet te lang te maaken, gaan wij voorbij hetgeen bl. 5, 12, 23 en 69 | |
[pagina 252]
| |
voorkomt van het Huis van Holland, dat tot den Burg behoorde, bl. 7, 8, 14 en 30 van de Leeuwen, en bl. 16 en 17 van de Hinden, die op het Valkhof gehouden werden. Maar van den Auer-ox, waarvan op den titel gesproken wordt, moeten wij een woordjen zeggen. Op het jaar 1468, bl. 30, zegt de Hr. van hasselt: ‘Men vondt onlangs bij den [de] Doorbraak van den Banddijk te Weurd, drie vierde uurs van Nijmegen, den vervaarlijk grooten Kop van eenen Auer-ox, en noch [nog] een of meer zwaare Beenderen van dat of een ander vreemd Dier of Dieren. Ik [hier is, waarschijnelijk door eene schrijf- of drukfeil, een woord uitgevallen] voor deezen bundel geene hulp, waaruit het wedervaaren van den Burg in 1399...... in 1469-1519 nagegaan mag worden, en zou dus in die, aan mij zo vele ontbreekende jaaren, zodanige Aur-ox enz. of vreemd Dier, waarvan de vervaardigde Tekening dubbel waardig is in Plaat bekend en den Natuurkenner bevolen te worden, ook niet van de Voorvorsten verkreegen, op den Burg bij d'andere Dieren bewaard en daar gestorven, vervolgens op eene bijzondere Beesten-Begraafplaats te Weurd, of nog naderbij Nijmegen begraaven kunnen zijn?’ De gissing is zekerlijk vernuftig; maar bij het leezen van den titel hadden wij toch eenig uitvoeriger bericht verwacht, en, waarschijnelijk, onze Leezers met ons. Evenwel wij vinden niet meer: want een uittreksel uit eenen brief van den Advokaat schonk, achter het Werk geplaatst, waarin van eenige gevonden beenderen wordt gesproken, heeft geene gemeenschap met den Auer-ox. |
|