Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijG. de Haas, over de Openbaaring van Johannes; als een Boek voor het Verstand en Hart. IIde Deel. Te Haarlem, bij J.L. Augustini. 1805. In gr. 8vo. 414 Bl.Over den aanleg van deze nieuwe verklaring der Openbaring van Joannes, bij onze aankondiging van het eerste Deel, verslag gedaan hebbendeGa naar voetnoot(*), vergenoegen | |
[pagina 240]
| |
wij ons met te melden, dat dit tweede Deel aanvangt met de uitlegging van het Profetisch deel dezes Boeks, en de verklaring van het vierde en drie volgende Hoofddeelen, ingericht naar 't denkbeeld, welk zich de Eerw. de haas omtrent den inhoud van dit Geschrift voorgesteld had, bevat. Vooraf gaat eene algemeene en meer bijzondere opgave van 's Mans gedachten over de Prosetische Openbaringen van Joannes. De algemeene is begrepen in vier aanmerkingen. (1) Over den tijd, wanneer Joannes deze Openbaringen ontvangen heeft; 't welk de Schrijver, volgends Hoofdst. IV:1, vaststelt, niet op denzelfden tijd, toen hij de vorige, die onderwijzend was, ontving, gebeurd te zijn. (2) Over het onderscheid tusschen het ontdekte aan Joannes, eer hij zich nog in een staat van zinsverrukking bevond, en het ontdekte aan denzelven, nadat hij in dien staat was overgebragt. (3) Over het verband tusschen deze gezichtsbeschrijving, die Profetisch is, en de vorige, die onderwijzend was. (4) Over de gedaantelijkheid van deze Profetische gezichtsbeschrijving, die hij zich als een hemelsch tempelgezicht voorstelt. - In de bijzondere opgave van des Schrijvers gedachten over deze profetische gezichtsbeschrijving worden twee deelen onderscheiden. Het eerste, zijnde het voorbereidend gedeelte, Hoofdst. IV, V, zal eene regtstreeksche beeldsprakige vertooning van de huishouding des hemels behelzen; terwijl het tweede, de profetische gezichtsbeschrijving zelve, Hoofdst. VI-XXII, de ontdekking van de lotgevallen der Christenkerk, sints den tijd, dat Joannes deze Openbaring ontving, tot aan de voleinding der eeuwen, zal bevatten. Met deze en andere daaraan verbondene vooronderstellingen verklaart nu de Eerw. de haas, op zijne wijze, dit geheimzinnig Boek, en vindt daarin veel, dat anderen nog zoo niet ontdekken, vooral met opzicht tot zijne, van het gewoone verre afwijkende, gedachten over de toekomende wereld. Of dit geschied zij op voldoende uitlegkundige gronden, willen wij gaarne ter beslissing aan hun, die 'er bevoegdheid toe hebben, en geduld genoeg bezitten, om dit Werk door te studeren, overlaten. |
|