neeming van hetzelve meer verliezen dan winnen zoude, om redenen, in de bekende Memorie over Holland, bij a. loosjes gedrukt, breedvoerig ontvouwd. - In den Tweeden Brief wordt de vraag onderzogt, wat men, ondersteld dat het voorstel gedaan is, van ons Gouvernement kan verwagten, en de Nederlandsche Natie van hetzelve met regt kan vorderen. Omtrent het eerste denkt hij, dat, uit kragt der Constitutie, de Regeering tot de bewilliging in het voorstel geene magt bezit, en, in gevalle zij daaraan het oor leende, de wil des Volks zou moeten geraadpleegd worden; zijnde 'er dus, wat de gemelde vraag aangaat, slegts twee wegen open: ‘de volstrekte en rondborstige van de hand wijzing van het voorstel, waartoe het Gouvernement door de Constitutie gemagtigd
wordt; of de beroeping op het Volk zelve, welke misschien door de omstandigheden noodzakelijk kan gemaakt worden.’ - Over de redenen van noodzaakelijkheid, die het Gouvernement tot bewilliging in het onderstelde voorstel zouden kunnen doen besluiten, loopt de Derde Brief. Die redenen zouden gelegen zijn in vreeze voor gevaar aan de zijde der Regeeringe, of aan die der Natie. Om zich door persoonlijk gevaar te laaten afschrikken, meent de Schrijver dat 'er van den kant der Regeeringe geen grond tot vreeze is, uit hoofde, onder andere, der bekende verklaaringe van den Heere schimmelpenninck, bij de aanvaarding van het Raadpensionarisschap; kunnende, uit dien hoofde, bij hem, en, zoo als de Schrijver vertrouwt, ook bij de Leden van het Wetgeevend Lichaam, geen persoonlijk gevaar in aanmerking komen. Gevaar voor het Vaderland zou dus de grond der vreeze moeten zijn. Men zou zich kunnen aanmatigen, hetgeen men bij vrijwillige overdragt niet kan bekomen. Doch die vreeze beschouwt de Schrijver als harssenschimmig; kunnende, zijns bedunkens, ‘de groote Monarch van Frankrijk zijnen, door zoo vele schitterende daden verworvenen roem, niet door eene daad van openbaar geweld bevlekken.’ De Schrijver blijft dan bij zijn gevoelen; het Gouvernement kan niets anders doen, dan alle voorstellen, strijdig met de Onafhankelijkheid, standvastig van de hand wijzen, of, in den hoogsten nood, de zaak aan het Volk voordraagen. - Of het Volk, althans het grootste getal, in gevalle zulk eene oproeping plaats grijpe, niet zal thuis blijven, en stilzwijgende den afloop der zaake afwagten, wordt in den laatsten Brief overwogen. Dit dunkt den Schrijver, uit hoofde van het gewigt der zaake, niet waarschijnelijk. 't Is egter mogelijk, zegt hij. De vreeze daarvoor, en om het te voorkomen, doet 's Mans vaderlandlievend hart ontglooren, en legt hem de volgende aanspraak in de pen, waarmede hij zijn geschrift besluit, en van het overneemen van welke wij ons niet
bedwingen kunnen: ‘Nederlanders! Nederlanders! Uwe beslissing wordt