Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Brieven, gewisseld tusschen Nijmegen met haare Spaansche Bezetting en Arnhem in 1587. Uitgegeven door G. van Hasselt. Te Arnhem, bij J.H. Moeleman Jun. 1805. Kl. folio. 39 Bladz.
| |
[pagina 207]
| |
het dreigende verderf te onttrekken. Onder de zodanigen, welken op deezen dank rechtmaatige aanspraak hebben, behoort de Oud-Secretaris der Geldersche Rekenkamer, Mr. gerard van hasselt, door verscheiden uitgegeven Werken met roem bekend, die, in de beide boven aangekondigde Stukken, weder een aangenaam geschenk brengt aan alle Liefhebberen der Vaderlandsche Geschiedenissen. I. Het eerste bestaat hoofdzaaklijk in eenige Brieven en andere Stukken, getrokken uit de losse Papieren en Resolutieboeken ter Secretarije der Stad Arnhem berustende, betrekkelijk tot den tijd, waarin Nijmegen, der Staatsche zijde afvallig geworden, het hield met de Spanjaarden, d.i. van Maart 1585 tot October 1591. In eene zeer korte Inleiding stelt de Heer van hasselt dien afval op den 6 Maart 1585. Maar zoude hij niet hier zich eenen dag vergissen? Uit het eerste Stuk, dat in deeze Verzameling voorkomt, (waarvan straks nog iets) blijkt, dat de tijding van Nijmegens verandering op den 6 Maart te Arnhem kwam, maar niet, dat deeze verandering op dien dag was voorgevallen; en onze Geschiedenisschrijvers plaatzen dezelve eenen dag vroeger, dat is, den 5 Maart O.S.Ga naar voetnoot(*), of den 15 N.S.Ga naar voetnoot(†). De bijzondere Stukken, welke vervolgens voorkomen, en doorgaans door korte tusschenvoegselen van den geachten Uitgeever aan elkander gehecht worden, zijn - 1. Eene Verklaaring van Burgemeesteren, Schepenen en Raad der Stad Arnhem van den 14 Maart 1585, waarbij zij zeggen, de Afgevaardigden van Nijmegen, welken ten dien tijde den Landdag te Arnhem bijwoonden, t. w. peter van dilzen en wilhelm lam- | |
[pagina 208]
| |
bertss, Raadspersoonen, henrick van mekeren en ott worckman, Meesteren van St. Nicolaas Gilde, en peter versteghen, Secretarius, van den bovengemelden afval geheel onschuldig te houden. - 2. Een Brief van de [Spaansgezinde] Regeering van Nijmegen, van den 2 Februarij 1587, N.S. aan Burgemeesteren, Schepenen, Raad en de geheele Gemeente van Arnhem, strekkende om dezelven tot de Spaansche zijde over te haalenGa naar voetnoot(*). - 3. Een Brief van de Kapiteinen der Spaansche Bezetting te Nijmegen van den 5 Febr. 1587 N.S. aan die van Arnhem, tot het zelfde einde strekkende. - 4. Het Antwoord van Burgemeesteren, Schepenen en Raad, Burger-Hoplieden, Gildemeesteren en 48 Gemeenslieden van Arnhem aan die van NijmegenGa naar voetnoot(†) van den 24 Januarij 1587 O.S., behelzende eene ernstige, cordaate en met reden bekleede verklaaring van, met vertrouwen op den Godlijken bijstand, steeds der Vrijheid en den Godsdienst getrouw te willen blijven. - 5. Van de Regeering van Arnhem aan die van Utrecht van 28 Jan. 1587 O.S., met verzoek om derzelven Scherprechter te willen zenden tot scherper onderzoek van eenen van verraad verdachten gevangenen. - 6. Van de zelfde aan de zelfde van 30 Januarij 1587 O.S., met bede om de verzoeken door die van Arnhem gedaan aan den Raad van Staate, tot betere voorziening van hunne Stad, te willen ondersteunen. - 7. Resolutie van de Regeering te Arnhem van 24 Maart 1587 O.S., om eenen verdachten persoon te vatten. - 8. Dito van 4 April des zelfden jaars, behelzende maatregelen tot beveiliging der Stad. - 9. Brief van de zelfde aan de Staaten van Holland van 10 Maij 1587 O.S., met verzoek om geld tot betaaling van het volk, dat aan de vestingwerken hunner Stad arbeidde. - 10. Aanbrengen van eenen soldaat over eene vijandlijke | |
[pagina 209]
| |
hinderlaag 9 Julij 1587 O.S. - 11. Brief van de Staaten van Holland aan de Regeering van Arnhem van 16 Nov. 1588 N.S., met toezegging van onderstand in volk, rogge, enz. - 12. Brief van den Raad van Staate van 2 Maart 1590 N.S., over eenige verdachte persoonen binnen Arnhem. - 13, 14, 15. Brieven van de Regeering van Arnhem aan die van Nijmegen van 11 Maij, 27 en 31 Julij 1590 O.S., om deeze van de Spaansche zijde af te trekken. - 16. Een Brief van de Spaansche Kapiteinen binnen Nijmegen aan de Regeering en Gemeente van Arnhem van 12 Feb. 1587 N.S.; zullende waarschijnelijk strekken tot Antwoord op No. 4; maar geschreven in eenen geheel anderen trant dan No. 3. Terwijl deeze vleide, streelde en aanzocht, doet No. 16 niet dan raazen, schelden en dreigen. Het begin diene tot een staaltjen van de keurigheid in taal en schrijfwijze. ‘Wy syn seer wel tho freden, dat UL. ontfangen ende gesien hebben onse Brieuen ain dieselue tot oire eygen voorspoet ende waelfaert ghesonden, geschreuen synde vuyt eene guede natuere ende volgende die forme ende stile van den Crych, vp welcke wy nochtans nyet hebben verwacht beter antwoorde dan Vwer L. wael schandelicke, want alwaer die falsche Propheten ende Verleyders des goeden Volcks van Israhel binnen, daer is anders geenen Raedt, dan van geheele verwuystinghe, gelyck als wy weeten dat sy durch des Duuels (oires Meysters) conste van onder tot bouen gekeert, voele Staten van Coninckrycken ende Republicken, want daer moyten schandalen geschien mitt meer, want wy Crichsluyden van vns Handtwerck binnen ende geene Predicanten, auer gelyck Gyluyden by den Vwen segt (welcke seeckerlick is gemaeckt ende by vns is befonden te weesen van die verfloeckte Ministers) tho willen onderhalden, Vwen L. meynedighen Eedt tegen Vwen natuerlicken Prince,’ enz. Onder deeze Stukken zijn zekerlijk verscheidene, welke zo der toenmaalige Regeeringe van Arnhem, als bijzonderen persoonen tot eere verstrekken, en wel verdienden in het licht gegeven te worden. Dat men ze evenwel, zonder onderscheid, met den Heer van hasselt, bl. 39, met den naam van Praalstukken moge bestempelen, zal, misschien, niet algemeen toegestenid worden. II. Het tweede Werkjen des Heeren van hasselt, | |
[pagina 210]
| |
over de Klaarbanken van Engelander-Holt, zullen wij wat beknopter zien te behandelen. Het begint met eene Aanwijzing van de laagere en hoogere Gerechtsbanken in Gelderland in de zestiende Eeuwe, onder den titel van Eynvoldich bericht ende aenwysong johans van den have [ten dien tijde Secretaris van Nijmegen] van die gelegenheid der Gerichten in 't Furstendom Gelre en Graeffschap Zutphen, ende oere Housfart ende Appellatien, opgesteld in het Jaar 1570. Hierin leezen wij in het Artikel betreffende het Arnhemsche Quartier onder anderen op bl. 5. ‘Item in Veluwenzoem syndt insgelicken verscheiden Gerichtsbanken, aldaer die Richter van Arnhem, evert van mekeren, mit Ritter vnd Knechten, als anders Geërfden, daer by gefoecht etlicke Raedtspersonen der Stad Arnhem, stt. Ende van die Vonnissen soe op Veluwen als op Veluwensoem valt appellatie offte claringe aen Engelanderholt vermogens des Landbriefs vnd die Hartochinne Resolution. Item daer zyn noch besonder vier Gerichtsbanken - die oir eigen Gerichten halden, vnd van den gewesen Vonnisse aldair valt appellatie aen Engelanderholt,’ enz. Hierop volgt een Uittreksel van een nog in H.S. in weinige Boekerijen bewaard Werk van den beroemden a. van slichtenhorst, ten titel hebbende Commentarius op 't Landregt van Veluwe: een Werk, dat wel verdiende in zijn geheel uitgegeven te worden, indien wij mogen oordeelen uit het staal, door den Heer van hasselt hier te voorschijn gebragt. Dit staal behelst den Commentarius over het XXIIIste Hoofddeel (of liever over een gedeelte van dat Hoofddeel) van het genoemde Landrecht. En dit Uittreksel dient vervolgens den tegenwoordigen Uitgeever tot eenen tekst, welken hij verrijkt en opheldert met twaalf Aantekeningen van A tot M. Omtrent deeze moeten wij tot het Werk zelve wijzen, en ons vergenoegen met eene algemeene aanprijzinge aan alle Liefhebberen van Vaderlandsche Geschiedenissen en Oudheden, die veele, tot nog toe duistere bijzonderheden, hier zullen opgeklaard vinden. B.v. de benaaming van Engelanderholt plagt doorgaans afgeleid te worden van eleonora van engeland, Gemalinne van Hertog reynald den II, die in de XIVde Eeuwe leefde. Zo dacht pontanus, en na denzelven wagenaar (Tegenw. Staat van Gelderland, bl. 163.) Zo dacht ook eerst slichtenhorst zelve. ‘Dan, zegt | |
[pagina 211]
| |
hij, deese gissinge bevoel ik nu.... daardoor te worden gestraft, dat 'er in sekere Brief van Grave gerard van nassouw, gegeven op het Jaar 1227.... wert gedagt aan eenen hendrik, Rigter in Ingelhaute, daar mede na allen schijn dit ons Engelanderhout gemeynt wordt.’ (bl. 5.) In de Aant. B., bl. 7., onderricht ons de Heer van hasselt, dat deeze Brief nog voorhanden is in bondam's Charterboek der H.v.G. en G.v.Z.Ga naar voetnoot(*) Dergelijke Klaarbanken werden in de vroegste tijden gehouden onder den blooten hemel in het eene of andere Woud. Naderhand, evenwel, sloeg men daartoe houten gebouwen op, voorzien van zitbanken en tafels. Van de inrichting derzelve, en de zitplaatzen der Rechteren naar hunnen rang, geeft de Heer van hasselt twee Schetzen, voor twintig jaaren door hem op de Rekenkamer van Gelderland onder eenen hoop scheurpapier gevonden. Terwijl wij den Heere van hasselt onzen dank betuigen voor deeze geschenken aan het publiek door hem gedaan, zal hij ons eene enkele aanmerking, zo wij hoopen, niet kwalijk neemen. Zijn stijl en wijze van voordragt zouden hier en daar duidelijker kunnen zijn. Somtijds is 'er iets gewrongens in, wat te veel zweemende naar eene met kunst gezochte woordschikking. Dan dit is eene kleinigheid. Ongetwijffeld heeft ook de Heer van hasselt zijne redenen gehad om tot de uitgaaf deezer beide Stukken het folio formaat, en wel voor het eene het ongemakkelijke groot folio te kiezen. Anders ware, onzes inziens, het octavo formaat voor beide gevoegelijker geweest. |
|