Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
kan, dan hetwelk voorzeker met genoegen zal ontvangen worden bij het Publiek, indien de volgende van denzelfden goeden stempel zijn als het tegenwoordige, waaraan wij voor ons geenzins twijfelen. Dit Eerste Deel levert ons eene geheel voleindigde Geschiedenis, waarvan de eerste lezing ons echter minder trof; 'er kwam ons al spoedig het een en ander in voor, dat ons aan iets soortgelijks bij dezen zelfden Schrijver herinnerde; onze nieuwsgierigheid naar den afloop werd dus minder gaande gehouden, en dit is toch bij eene Roman mede een wezenlijk vereischte, - het éénige en voorname toch niet; wij hervatteden daarom de lezing, en nu konden wij ons niet onthouden van het op sommige plaatsen ten derdenmale in te zien, zo veel vonden wij voor verstand en hart, zo veel waar genot. De Baron van Bergedorf, of het Grondbeginsel van Deugd, is het opschrift. Vervuld met den zwartsten menschenhaat, betrok de Baron, onder een verzierden naam, een afgelegen landgoed, beval zijn éénig kind aan de zorg eener oude huishoudster, met het strengst bevel, dat het nooit van zijne moeder horen moest. Hier leeft hij geheel afgezonderd, en eerst sober en werkzaam, gelijk dat den menschenhater voegt; dan het laatste veranderde spoedig; hij was te zeer aan de gemakken des levens gewoon; maar hij bleef bij zijnen afkeer van allen gezelligen omgang. Zijne echtgenote, eene gevoelige, recht beminnelijke vrouw, vertrouwde hem eens eene vroegere liefde; hij maakt van den vroegeren beminde zijnen vriend, in het volkomenst vertrouwen, maar onvoorzichtig genoeg; zij bleef zijne trouwe echtgenote, maar handelde even onvoorzichtig. De schijn was tegen haar; van hier de menschenhaat bij den Baron, die zich bedrogen hield. De bron der ondeugd lag, in zijn oog, in gebrek aan met de rede bestaanbare grondbeginselen; zijn gedrag, hoe gevoelig zijn hart ware, was altijd beredeneerd en koel; maar zeldzaam zag zijne echtgenote dat hart; en zij was eene lieve, gevoelvolle ziel: zo voegden deze menschen, hoe zeer ook voor elkanderen anderzins berekend, niet bijeen. Men vernam van haar niets, na dat zich de echtgenoot verwijderd had. Toevallig komt Bergedorf met eenen braven buurman in zekere betrekking en omgang, - een deugdzaam man, wiens gevoelig hart echter ieder in 't oog blonk, die meer uit gevoel scheen te handelen, dan uit vaste beginselen. Zijn zoon leerde al vroeg naar zijns vaders denkwijze handelen en de deugd beoefenen. Het lieve jeugdige hartje van des buurmans dochter kwam hem te gemoet; van jongs af beminden de kinderen elkanderen, en de wederzijdsche ouders zagen het gaarne. Dan 'er ontstaat misverstand en ongeluk, en wel de jonge stijfhoofd, met zijne grondbeginselen, was 'er de oorzaak van; daarenboven geraakt hij in verdenking bij zijne geliefde. | |
[pagina 139]
| |
Dat huisgezin verdwijnt uit dien oord. De jonge Brand, of eigenlijk Bergedorf, komt te Berlijn; een raadselachtig, maar zeer uitmuntend meisje boeit zijn hart; lang was hij op zijne hoede; dan eindelijk werd het beeld van zijne eerste geliefde al flaauwer en flaauwer voor zijnen geest. Hij beminde en werd bemind; doch de verstandige moeder dezer Berlijnsche geliefde waakt over het hart harer dochter op eene uitnemende wijze; zij was recht hare vriendin, en, zelve door ondervinding geleerd, leert zij haar het gevoel bedwingen en regelen door vaste en verstandige grondbeginselen. De jongeling moet zijne eerste beminde opzoeken; dit kost van wederzijde moeite en strijd: hij doet het, in goeden ernst, waarlijk edel en groot; maar te vergeefs; en toen nu eindelijk de aangelegenste wensch der jonge lieden nabij de vervulling is, vertoont zich eensklaps de schone, getrouwe, al te gevoelige, eerste geliefde. De wijze moeder stemt de harten tot hetgeen plicht en eer nu eischen; - en ook tot deze grote, beslissende opoffering zijn beide de jonge lieden gereed, maar met een gebroken hart, toch edel en standvastig. Hunne deugd triumpheert, - en gelukkig dat zij met dit gevoel de hoop op elkanderen opgaven; want de twede beminde was des jongelings zuster. Deze ontknoping, hoezeer vooruitgezien, doet eene aandoenlijke werking bij den Lezer. Het spreekt van zelve, dat de onschuld der waardige moeder reeds gebleken was vóór deze toevallige ontdekking, en dat de echtgenoten nu vol gevoel in elkanders armen vliegen; dat de moeder zwanger was, zonder dat zij het haren echtgenoot ontdekt had, toen hij haar verliet, en dat het gelaat der dochter eene te sprekende gelijkheid had, dan dat 'er nu schijn zou wezen voor nieuwe vermoedens, enz. Zoo gaat het dan in de wereld! - wel niet zo als in deze Geschiedenis; die voorvallen zijn zeldzaam genoeg; maar men overdrijft het ware en goede, en van daar zo veel misverstand en zo vele rampen. De mensch heeft verstand en hart; hij moet beiden laten werken, zo worden beiden dienstbaar aan het geluk des levens en aan ware deugd. Dat ons gevoel werke! ons verstand moet het leiden. ‘De deugd komt in het hart en uit het hart, men weet niet hoe,’ was het woord van den braven buur van den Baron; en op de vraag ‘waarom?’ wanneer hij iets uit zijne levensgeschiedenis verhaalde, was doorgaans zijn antwoord: ‘Ja, dat weet God! Ik deed het zoo. om.... om - ik weet het zelf niet - omdat het billijk is. Doch daaraan dacht ik in dat oogenblik met geen mijner gedachten.’ Wij verheugen ons hartlijk, wanneer wij ons onder menschen bevinden, waar men van de ondeugd foei! zegt, zonder dat men zelve bijna weet waarom; wij vinden daar doorgaans zuiverder, vaster | |
[pagina 140]
| |
deugd, dan bij anderen, die altijd met hunne redeneringen gereed zijn. ‘Ik zal indedaad nog eens moeten bekennen,’ zegt Bergedorf aan het eind der geschiedenis, ‘dat eene deugdzaame opvoeding, dat voorbeelden van menschlievendheid, van goedhartigheid, van geduld en edelmoedigheid, bijna even zoo veele verdiensten bezitten kunnen, als de beste grondbeginselen.’ - ‘Wij zijn allen zwak, en grondbeginselen zijn noodzakelijk. Ik geloof, dat 'er een tijd komen zal, waarin zij de éénige bron onzer deugden, zoo wel als die van ons geluk, zullen uitmaken; dan deze tijd bestaat nog niet.’ Nog een enkel woord van den braven buurman des Barons, ten besluite; hij had eenen man, die hem eens zeer beledigd had, uit eene grote ongelegenheid zeer edelmoedig en tot zijne eigene schade gered: ‘Ik weet niet, mijnheer Brand,’ zeide Riebe in het naar huis rijden, ‘als het mijn beste vriend geweest ware, zoude het mij zo veel tevredenheid niet veroorzaakt hebben van hem te redden. Ik had eerst grooten lust, hem zoo in het voorbijgaan de ooren te wasschen; doch het was mij onmogelijk, een scherp woord uit te brengen. En dit is ook zeer goed. De verzoening zoude hem misschien moeilijker gevallen zijn, indien ik hem verwijtingen gedaan had. Hoe is het dan toch met mij gesteld? Denkt gij dat ik den opperboschwachter thans bijzonder lief heb? Het is wonderlijk. Ik moet meermaals op deze wijze handelen, als ik over iemant ontevreden ben. Daarbij, merk ik wel, heeft men klaar, zuiver voordeel. Mijn hart klopt thans nog wel eens zoo ligt als anders.’ ‘Wat voordeel, lieve braave man! Vergenoeg u met de deugd zelve, die gij zoo schoon hebt uitgeöesend.’ ‘Ei, waarom zouden wij dan niet met dankbaarheid genieten, hetgeen God ons arme menschen schenkt?’ - Hierover kwamen zij in een onderzoek, waarbij de een den ander niet begreep; ondertusschen waren zij 't hierin eens, dat men rechtvaardig en goed zijn moet. ‘Dit is toch aan het einde de hoofdzaak, mijnheer Brand!’ zeide Riebe; ‘en dit komt uit het hart, en het is ook in het hart gekomen, zonder dat men weet op welke wijze.’ |
|