met een kind, of ergens eene andere kleinigheid, - deden deze spelen van den inwendigen mensch ontstaan, welke ik niet wel missen kan, en die ik nu ook mijne vrienden mededeel.’ Zo spreekt de Schrijver, en voor zijne mededeling verdient hij, en bijgevolg ook de Vertaler, onzen dank. Men legge het boekje voor de hand, en nu en dan een vluchtig oog in hetzelve, in een anders verloren oogenblik, zal niet zelden aangenaam en vruchtbaar zijn. ‘Het is toch soms eene behoefte voor den mensch, om zich het alledaagsche onder eene aangenamere beeltenis, dan derzelver uitwendige gestalte vertoont, voor te stellen;’ en hiertoe behoeft men nu en dan terechtwijzing en treffende wenken. No. 58 en 59, die onder de kortsten zijn, willen wij afschrijven:
De kleine weldoenster. - 'Er heerschte een strenge winter: de kleine mina, eene eenige dochter van weldadige ouders, verzamelde de kruimelen en brokjes van het brood, en bewaarde dezelve. Dan ging zij tweemaal daags naar den tuin, en strooide de kruimelen op den grond. De vogeltjes vlogen 'er bij, en pikten dezelve op; doch de handen van het meisje beefden door de bittere koude.
De ouders beloerden haar; zij verheugden zich over dit genoegelijk tooneel, en vraagden: waarom doet gij dat, mina?
Alles is immers, antwoordde mina, met sneeuw en ijs bedekt, zoodat deze diertjes niets vinden kunnen; zij zijn thans zoo arm. Daarom voeder ik dezelve, even gelijk de rijken de armen ondersteunen en voeden.
Doch de vader hernam: maar gij kunt dezelve immers alle niet voeden?
De kleine mina antwoordde: doen niet alle kinderen, in de geheele wereld, even als ik, zoo als ook alle rijken de armen onderhouden? - De vader sloeg een blik op de moeder van het meisje, en zeide: ô heilige onschuld!!
Johannes en petrus. - Johannes en petrus zaten eens te zamen, en spraken van vorige tijden, toen de Heere jesus nog onder hun verkeerde; het gesprek viel op de zalving te Bethaniën.
Toen zeide petrus: kunt gij u nog te binnen brengen, welk eenen ernstigen blik hij op judas wierp,