God tot het menschdom beperkt wordt, geheel afkeurt, en verscheidene Bijbelplaatzen, die gewoonlijk voor eene bijzondere verkiezing van zeer weinigen bijgebragt worden, anders verstaat. In 't Stukjen, dat wij thans aankondigen, voegt hij zich bij die Uitleggers, die van oordeel zijn, dat men uit Rom. IX de bovengenoemde Leer verkeerdelijk heeft zoeken te bewijzen. Dit Leerstuk, zegt hij, was, zoo als 't nu beschreven wordt, in Paulus tijd onbekend, als zijnde eerst ten tijde van Augustinus ter bane gekomen. En, zoo men 'er toen alreeds kennis van mogt gedragen hebben, kwam 't niet te pas, om 'er hier met Joodsgezinde Christenen over te handelen. Paulus spreekt niet van de eeuwige zaligheid van bijzondere personen, maar van geheele volken, gelijk de Joden en Heidenen waren, en derzelver lotwisselingen in dit tegenwoordige leven.
Of Broeder veen met andere Uitleggers heeft geraadpleegd, dan of hij dit, door eigene beoefening der gewijde Schriften, zoo uitgedacht heeft, blijkt niet uit de voordracht van dit Stukjen, waaraan hij niet ten onrechte den naam geeft van zedige Bedenkingen. 't Zij daarmede zoo 't wil, die geen toegang hebben tot betere Schriften, kunnen 'er een nuttig gebruik van maken. Met de regte Boeken en een verstandigen Leidsman, zou 'er van den Schrijver nog wel wat goeds kunnen worden. Laat hem dan liever 't verdere schrijven ook vooreerst nog wat uitstellen.