Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Aanspraak van Mr. Abram Jaques la Pierre, Hoofd-Officier van den Haag, ter gelegenheid van de solemneele Aanzegging des Doods, aan Johannes Pieter Matthijs van den Bos, Johan Christiaan Hersberg, Johannes Baptist of Johan Joseph en Johan Herfok. Als mede de Vonnissen zoo tegen dezelve, als tegen Johanna Francina van den Bos gewezen. In den Haag, bij de Wed. J. de Groot en Zoonen, en J. Plaat. In gr. 8vo. 92 Bl.Medepligtigen waren alle de bovengenoemde monsters en uitvaagzels des menschdoms van de booswigten, nu etlijke weeken geleeden, in het laatst des afgeloopenen jaars, volgens vonnis van Mannen van Rhijnland, te Leijden openlijk ter dood gebragt, en waarvan wij onlangs verslag gedaan hebben. Tot dat verslag mogen wij hier overwijzenGa naar voetnoot(*), als behelzende de Haagsche Vonnissen weinig zaakelijks meer, dan eene herhaaling, en hier en daar iets meer gebijzonderde opgave, van den moord op den Loosduinschen weg, van dien aan den Postillon tusschen Haarlem en Leijden, en aan eenen Dienaar der Justitie tusschen Putten en Nieuwkerk gepleegd, alsmede van deze en gene huisbraaken en dieverijen. De hier afgegeevene Vonnissen zijn uit den aart vrij eenzelvig, als loopende over de zelfde gruweldaaden. Radbraaken van onder af op een kruis, was de straffe over de vier manspersoonen; geesseling en brandmerk, met een strop om den hals aan den wurgpaal, van eene zestigjaarige gevangenis gevolgd, die over het vrouwspersoon uitgesproken, en op den 31 Januarij dezes jaars volvoerd. Ziet hier eenige trekken uit de Aanspraak des Heeren Hoofd-Officiers aan de verweezenen, welke, volgens de natuur der zaake, met die van den Heere Bailjuw van Rhijnland, blok, veel gelijkaartigs behelst. Doelende op den moord, op den Loosduinschen weg, in de herberg het Huisje te Halfwegen gepleegd, voert de Heer la pierre deze roerende taal: ‘Stelt ulieden twee bejaarde menschen, door den gelukkigen Echtenband reeds lang verbonden, voor oogen, die, in den laten avond of nacht van hunnen arbeid uitrustende, stil en wel te vrede bij den anderen waren; verbeeldt u hunnen schrik, angst en vrees, toen roof en moord ademende booswichten, gewapend met instrumenten des doods, hunlieder woning indrongen, en de wreedaardigste slagen van stok en knuppel op derzelver hoofden deden nedervallen; hoort hun gejammer en gekerm - aanschouwt de smertelijke gewaarwordingen, die ieder moorddadige slag hun veroorzaakt - hoort | |
[pagina 82]
| |
de smekende stem der Vrouwe, toen haar Echtgenoot zielloos in zijn bloed bij haar was nedergevallen, laat mij in 't leven, gijlieden zult alles hebben: en hoort daar tegen de stem van vloekende booswichten, leefje nog blixem, gij zult ook dood: en ziet tevens den booswicht, met vernieuwde krachten, zijne slagen op het hoofd van die weerlooze Vrouw verdubbelen, en haar, op eene alle wreedheid te boven gaande wijze, om 't leven brengen; - let op het boosaardig oog der snooden, waarmede zij op het laatste levensogenblik van die ongelukkigen loeren; - aanschouwt die rampzalige slagtoffers der onmenschelijke wreedheid, in hun bloed gewenteld, voor de voeten van den booswicht, vermoord ter nedergestort; en beschouwt den booswicht, met bloedige treden, naar de bezittingen van die ongelukkigen heen snellen, en, met handen nog rokende van het bloed dat door hem vergoten was, hunne eigendommen doorzoeken en met zich voeren; en deze boosdoenders zijt gijlieden geweest. - Menschen! Menschen! gij hebt in koelen bloede onschuldig bloed doen stromen; gij hebt uwe Natuurgenoten vermoord, om hunne bezittingen en goederen te rooven; in den bloedraad, door ulieder vloekgespan belegd, hebt gij beraadslaagd om hun om 't leven te brengen, en geraadpleegd over de middelen om uw misdadig voornemen uit te voeren; - geen ogenblik, neen, uren, ja soms dagen, zijn de uitvoering van uwe gruweldaden voorafgegaan. Menschen! Menschen! gij hebt uwen medemensch vermoord, op eene wrede wijze vermoord; uwen medemensch, die nimmer aan u misdaan had, die zich tegen u niet verzettede; - gij hebt zijne bezittingen geroofd, en op welke wijze gijlieden u die ten buit maakte, was u onverschillig; - het is u om 't even geweest, of ontmenschte moord of geweld, ja ook eene geschonde gastvrijheid, die eenvoudige Landbewoonders, door het masque eener valsche vriendschap misleid, aan een uwer bende geschonken hadden, ulieden den weg tot het berooven hunner bezittingen baande; in één woord, van 't rooven hebt gijlieden eene Kostwinning gemaakt, en het moorden was ulieder Handwerk geworden, ja daarin voedde gijlieden zelfs uwe kinderen op, en leerde hen al vroeg den weg des misdaads betreden. -’ |
|