Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Pauli Ernesti Jablonskii Opuscula, quibus Lingua et Antiquitas AEgyptiorum, difficilia Librorum Sacrorum Loca, et Historiae Ecclesiasticae Capita illustrantur; magnam partem nunc primum in lucem protracta vel ab ipso Auctore emendata ac locupletata. Tomus I. edidit atque animadversiones adjecit Jona Guilielmus te Water. Lugd. Batav. apud A. et J. Honkoop. 8vo. pagg. 490 praeter Praefationem.Voor meer dan 30 jaaren kwamen in handen van den overleden Hoogleeraar ruhnkeniusGa naar voetnoot(*) niet alleen de Verhandelingen en Redenvoeringen door den beroemden jablonski van tijd tot tijd geschreven en in het licht gegeven, maar ook verscheiden tot nog toe onuitgegeven Werkjens van onderscheiden aart, der uitgaave ten hoogsten waardig. Daar de meeste derzelve betrekking hadden tot de uitlegging van moeielijke Schriftuurplaatzen, of tot eenige voornaame stukken der Kerkelijke Geschiedenis, of tot opheldering van de Tale en Oudheden der vroegere AEgyptenaaren, oordeelde ruhnkenius, dat de uitgaaf van dergelijke boeken niet zozeer tot zijn vak behoorde, en vond goed, zijnen toenmaaligen Amptgenoot h.a. schultens, zo beroemd door zijne diepe kunde in de Oostersche Geleerdheid, daartoe te begroeten. Deeze nam het werk gereedlijk op zich. Dan tusschenkomende beletselen, het zij van andere bezigheden en bekrompenheid van tijd, het zij gebrek aan Coptische Letteren, het zij andere onbekende redenen, verhinderden de uitvoering van zijn voornee- | |
[pagina 50]
| |
men. Na den dood van schultens verzocht ruiinkenius den Hoogleeraar te water, zijne zorg te besteeden aan het uitgeeven deezer Schriften. De overweeging van het nut, hetgeen hierdoor der Geleerdheid konde toegebragt worden, zowel als het verzoek van zijnen Vriend, bewoogen den laatstgemelden om zich hiertoe in te laaten. Dit verslag van de langduurige vertraaginge en tegenwoordige volvoeringe deezer uitgaave geeft ons de Heer te water in het begin zijner Voorreden, welke verder besteed wordt aan een kort Leevensbericht van den Schrijver, paulus ernestus jablonski, aan eenig verslag van het Glossarium, of de Lijst van AEgyptische Woorden, welke in dit eerste Deel voorkomt, en van de andere Werkjens, welke de twee overige Deelen deezer Verzamelinge zullen uitmaaken. Het Leeven van jablonski zouden wij gaarne onzen Leezeren mededeelen, indien de vrees van dit bericht bovenmaatig lang te maaken ons niet wederhield. Misschien besluit men, het te plaatzen in het Mengelwerk van dit Maandschrift. - Van de beide andere onderwerpen zullen wij iets zeggen. Dit Glossarium dan is geen eigenlijk Woordenboek der Coptische Taale, noch wordt daarvoor uitgegeven. Het is alleenlijk eene Verzameling van AEgyptische Woorden, of Woorden van AEgyptische herkomst, welke men hier en daar aantreft bij Grieksche en Latijnsche Schrijveren, en welke door den schranderen en onvermoeiden Opsteller van tijd tot tijd opgemerkt, bijeengebracht, en uit de oude Taale der Copten zijn opgehelderd, ten getale van bijkans 500. De geleerde reland had aan eene dergelijke Verzameling gewerkt, en zijn arbeid was, in het jaar 1715, door wilkins in het licht gegeven. Omtrent den zelfden tijd had jablonski ook begonnen zich op soortgelijken arbeid toe te leggen, en daarvan metterdaad een begin gemaakt, zo als blijkt uit eenen Brief, in het gemelde jaar door hem geschreven aan den beroemden la croze. Zestien jaaren laater schreef hij, dat hij zijne Lijst van AEgyptische Woorden met derzelver uitleggingen bijkans voltooid hadGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 51]
| |
Elders zegt hij, dat hij ‘in het jaar 1722 begonnen was zijne Verzameling van AEgyptische Woorden in het net te schrijven, en dit voleindigd had in het jaar 1740.’ Doch ook na dien tijd liet hij dit Werk niet liggen zonder verbetering. Immers uit het Handschrift, door den Heere te water gebruikt, blijkt: ‘1o. Dat omtrent de helft van dit Glossarium door den Schrijver is nagezien, gepolijst, verbeterd en met naauwkeurigheid overgeschreven: 2o. Dat vooral in het laatste gedeelte veele plaatzen, of veranderd zijn, of doorgestreken, of wel geheel uitgesneden, terwijl de Leezer na andere Werken van den Schrijver wordt gewezen: 3o. Dat, zelfs tot het laatste van des Opstellers leeven, niet weinige aanmerkingen bijgeschreven, of achter het Glossarium geplaatst, of op losse papieren bijgevoegd waren, welke de Uitgeever, elk daar zij behoorden, heeft ingevoegd: 4o. Dat dikwijls eenige Coptische getuigenissen worden aangehaald uit Handschriften, welke weinig vroeger of laater zijn in druk gekomen: 5o. Dat jablonski somtijds zich beroept op eenige zijner Werken, die of verloren geraaktGa naar voetnoot(*), of immers niet tot kennis des Uitgeevers zijn gekomen.’ | |
[pagina 52]
| |
Hetgeen de Heer te water bij de Uitgaaf van dit Glossarium verricht heeft, mogen wij niet verzwijgen. Door zijnen arbeid heeft hij der Geleerde Waereld eenen dienst gedaan, waarvan ook de Nederduitsche Leezer niet onkundig behoort te blijven. Wij zullen des Hoogleeraars eigene woorden gebruiken met eenige verkortinge. ‘De plaatzen uit de Werken der Ouden door den Schrijver aangehaald, hebbe ik meest alle vergeleken met de beste Uitgaaven, welke of na den dood van jablonski in het licht verschenen, of niet tot zijne kennis waren gekomen. In het Werk zelve, of in de bijgevoegde Aantekeningen, hebbe ik die plaatzen, met de bladzijden, en de verschillende leezingen daarin voorkomende, volgens de gemelde Uitgaaven aangewezen. In mijne Aantekeningen hebbe ik mij inzonderheid bevlijtigd, om uit zeldzaam voorkomende Boeken, of die zedert weinige jaaren in Italie, Frankrijk en Grootbritannie in het licht gegeven, en bij de meesten onzer Landgenooten nog niet in gebruik zijn, de bijzonderheden bijeen te zamelen, welke van nut kunnen zijn tot opheldering of verbetering deezer Woordenlijst.’ Doch wij willen ons bekorten. De Uitgeever erkent, dat hij, in zijne Aantekeningen, het Plantkundige, dat al veelmaalen in deeze Lijst voorkomt, zelden heeft durven aanroeren. Meer behoorde tot zijn vak, hetgeen tot opheldering van eenige plaatzen der Schriftuure kon dienen, of betrekking had tot de oude Aardrijksbeschrijving. Ook heeft hij hier en daar gebruik gemaakt van geschreven Aantekeningen van onderscheiden Geleerden bij sommigen der oude Schrijveren, en van eene vollediger verzameling van verschillende Leezingen bij strabo uit een Handschrift der Medicei- | |
[pagina 53]
| |
sche Boekerij, dan tot nog toe is in het licht gegeven. Met bescheidenheid heeft hij eenige misslagen van jablonski, die niet zelden zich te veel toegaf in Etymologische gissingen, verbeterd, en verzoekt de terechtwijzing van kundigen, waar hij zelve mag misgetast hebben. Achter het Werk van jablonski volgt een Aanhangsel van nog 70 Woorden, door den Uitgeever bijeengezameld, welke met of zonder recht beschouwd zijn als van AEgyptischen oorsprong. Hierna komen nog eenige Bijvoegsels en Verbeteringen, en eindelijk zes Bladwijzers: 1. Van de Schriftuurplaatzen, welke in het Werk worden opgehelderd. 2. Van de Grieksche en Latijnsche Schrijveren, in het Werk verbeterd, verdedigd of opgehelderd. 3. Van de daarin uitgelegde Hebreeuwsche Woorden. 4. Van de hier aangehaalde en bij Grieksche Schrijvers gevonden woorden, zo van Grieksche als van vreemde herkomst. 5. Van vreemde Woorden, voorkomende bij Latijnsche Schrijvers. 6. Eindelijk eene Lijst der voornaamste Zaaken. De volgende Deelen deezer Verzamelinge zullen niet al de overige Werken van jablonski behelzen. Men heeft niet noodig gevonden, Werken te herdrukken, welke gemaklijk te bekomen zijn. Dus zijn hier wechgelaten, het Pantheon AEgyptiacum, de Syntagmata de Memnone, de Institutiones Historiae Christianae en verscheiden andereGa naar voetnoot(*). Van die, welke nog staan uitgegeven te worden, en welke wij met verlangen te gemoet zien, vindt men eene Lijst in de Voorreden des Uitgeevers p. XXV-XXVIII. Nu zijn wij den Leezer nog een staal schuldig van de behandelinge des Schrijvers en van de Aantekeningen des Uitgeevers. Wij willen daartoe hier en daar een niet al te lang Artikel uitkiezen, waarin wij de Coptische Woorden met onze gewoone letters moeten schrijven. Bl. 50. Basalte, eene soort van Marmer, waarvan plinius, Lib. XXXVI, Cap. VII, zegt: Het zelfde AEgypte heeft in AEthiopie den steen gevonden, welken het Basalte noemt, in kleur en hardheid het ijzer gelijkende. 'Er wordt bijgevoegd: Vanwaar hij ook den naam heeft gekregen. Hierdoor schijnt de gissing van wilkins eenige | |
[pagina 54]
| |
kracht te bekomen, die (in Diss. de Ling. Copticâ, p. 100) oordeelde, dat het woord niet van AEgyptischen oorsprong was. Men weet, dat de Hebraeën het ijzer לּ noemen, daar het bij de AEgyptenaars Benipi heet. Anderen hebben reeds vóór wilkins het zelfde gedacht, en daarom bij plinius liever willen leezen barsalten. Verder schrijft een Fransch Schrijver de flacourt, Hist. de Madagascar, Part I. Chap. IX. p. 25, dat de Basalte ook op Madagascar wordt gevondenGa naar voetnoot(*).
Bl. 51. Behemoth, תוֹמ, een Dier, beschreven job H. XL en XLI, waarover de oordeelen der Geleerden, van vroegeren en laateren tijd, verschillende zijn. Zie den Commentarius van alb. schultensGa naar voetnoot(†). De groote bochart heeft mij volkomen voldaan, die in zijn Hierozoicon P. II. L. V. Cap. XV. leert, dat job het Nijlwaterpaard, eenen Inwoonder van AEgypte, bedoeltGa naar voetnoot(‡). De zelfde is, bl. 756, van gevoelen, dat het woord AEgyptisch, gelijk het dier zelve AEgypte eigen is. De uitgang des woords schijnt hem ook AEgyptisch. Hermannus van der hardt, een niet onbekwaam rechter in deeze zaaken, is met hem eens, bij kochius in beleuchtet hiob, bl. 970 in de Aant. Inderdaad Pehemou, of het zelfde woord met eene t aan het einde, Pehemout, betekent eigenlijk eenen Water-Os; zo als hij ook dikwijls bij de Ouden genoemd wordt. Zie bochart t.a.p. Ook weete ik
geenen anderen AEgyptischen naam voor dit AEgyptische dier. Evenwel zoude ik op deeze aanmerking niet willen dringen. Want hetgeen bochart zegt van den uitgang ot, als of die AEgyptisch ware, betekent niets. En de naam Leviathan, voor den Krokodil, welken job bij den Behemoth voegt, is
| |
[pagina 55]
| |
niet AEgyptisch, schoon het dier AEgypte eigen zijGa naar voetnoot(*). Gaarne zouden wij nog opgeeven hetgeen gezegd wordt van verscheiden andere woorden; als Zythus, of het AEgyptische bier, bl. 76. waarbij ook, bl. 78, uit een Handschrift in de Boekerij des Hertogen van Saxen Gotha, een recept wordt opgegeven om zulk bier te maaken. Wij twijffelen ondertusschen zeer, of wel eenig brouwer in de Republiek volgens dit voorschrift in de bereiding zoude slaagen, al verstond hij Grieksch genoeg om het volkomen te bevatten. Ook schijnt het voorschrift ons niet volledig, en is zekerlijk niet zonder feilen. - Thebae, bl. 85. Labyrinthus, bl. 122. Lotus, bl. 127. moses, bl. 152. Psonthomphanech [de naam, welken joseph na zijne verheffing werd gegevenGa naar voetnoot(†)] bl. 207. Pharao, bl. 374. Charon, bl. 393, en veele meer. Maar wij kunnen niet alles afschrijven, wat ons merkwaardig is voorgekomen. En daarbij zijn veele artikelen te groot voor onze ruimte. Wij willen evenwel beproeven een uittreksel te geeven van hetgeen over den inlandschen naam van AEgypte gezegd wordt. Bl. 404. Χμἰα (Chemia.) Zo noemden de AEgyptenaars zelven hun Vaderland. Plutarchus heeft dit reeds aangemerkt, de Isid. et Osirid. p. 364. Hij leidt die benaaming af van de zwarte kleur der aarde in dat land. Maar hieronymus (Quaest. Hebr. in gen. IX, 18.) wil, dat de naam afkome van cham, den Zoon van noach.. De leezing der Codices van plutarchus wordt ten vollen bevestigd door de Boeken der AEgyptenaaren zelven, welken hun land nergens AEgypte, maar bestendig Chemi of Chami noemen. En wanneer in den Griekschen tekst der Schriftuure van AEgypte wordt gesproken, behouden zij in hunne Overzetting nooit dat woord, maar stellen altoos ChemiGa naar voetnoot(‡). - In den tongval van Opper-AEgypte, of Thebais, wordt AEgypte genoemd Keme of KameGa naar voetnoot(§). Aan het eene schijnt het ham van hiero- | |
[pagina 56]
| |
nymus, aan het andere het kam van isidorus (Orig. Lib. VII. Cap. 7.) te beantwoorden. Den waaren naamsoorsprong schijnen wij te kunnen vinden bij den Psalmdichter, die Ps. CV, 22, AEgypte
het Land van Cham noemt, gelijk ook in de Geschiedenis en Geslachtrekening der Aartsvaderen. Plutarchus wil nogtans, dat het woord de betekenis hebbe van zwartheid en hitte: hetgeen ook van den aart der AEgyptische taale niet vreemd is. - Doch wij kunnen den Schrijver niet verder volgen, en vinden ons verplicht, eene vrij uitvoerige aantekening des Uitgeevers, waarin beide gevoelens gewogen worden, voorbij te gaan; gelijk ook hetgeen hij in het Aanhangsel, bl. 426 en 440, zegt bij de woorden Αἴγυπτος, Κοπτω en ﬦיִ.
Nog eene korte aanmerking. De oorsprong van verscheiden Grieksche woorden wordt, zo in het Werk van jablonski, als in het Aanhangsel van den Heere te water, in het Coptisch gezocht. Zie den eersten op Etun, bl. 73 env. Ἠ᾽ω᾽ bl. 81. Θάλαμος bl. 82 en elders, den anderen op Ἀθῆναι bl. 426. Wij herhaalen onzen wensch, dat de overige Deelen deezes Werks spoedig dit eerste mogen volgen. |
|