Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSpecimen Juridicum inaugurale, exhibens interpretationem Jurisprudentiae Tullianae in Topicis expositae, quod - examini submittit Franciscus Godardus van Lijnden. Lugduni Batavorum. 1805. 184 pp.De Topica van cicero bestaan in een klein, doch in meer dan één opzigt gewigtig, geschrift van het edelste vernuft, dat Rome gekend heeft. Onder dien naam heeft ons de Wijsgeer, in eene systematische orde, doch op zijne wijze, fraai, levendig, en in den beschaafden toon van den wellevenden man, ontwikkeld een gedeelte van die wetenschap, welke wij de Redeneerkunde noemen. Cicero schreef dit boeksken op verzoek en tot onderrigting van zijnen Vriend, den Regtsgeleerden caius trebatius testa; en het is ook daarom merkwaardig, dat de Schrijver, ten behoeve van dezen, genoegzaam alle de voorbeelden, die 'er rijkelijk in voorkomen, uit de Romeinsche regtsgeleerdheid, zoo als die ten dien tijde in de Regtbanken beoefend wierd, wel heeft gelieven te nemen; waardoor het nu in latere tijden een bewijs is geworden van 's mans groote kundigheden ook in dat vak, en, hoe klein, een der schatbaarste stukken der oudheid voor hun, die de Romeinsche regtsgeleerdheid in dien edelen smaak wenschen | |
[pagina 38]
| |
te beoefenen, dat zij tevens de geschiedenis van dezelve en het tijdelijk verloop van regtskundige begrippen bij de Romeinen gadeslaan. De Schrijver, wiens Specimen wij hier beoordeelen en wenschen te doen kennen, heeft die voorbeelden of plaatsen, waarin cicero eenig deel der Regtsgeleerdheid ten doel heeft, bijeenverzameld, in zekere orde geplaatst, aan de Romeinsche regtsgeleerdheid, hoedanig wij die thans hebben, getoetst, en, met bijdrage van het geen hier, of door anderen doorgaans het beste gezegd, of door hemzelven gedacht is, met veel geleerdheid, in een Romeinschen stijl en zuiver Latijn, uitgelegd; waardoor hij, naar ons oordeel, goeden dienst gedaan heeft aan hun, die de Romeinsche regtsgeleerdheid op die wijze wenschen te beoefenen, als wij gezegd hebben. Zevenëndertig plaatsen, indien wij wel geteld hebben, vielen 'er dus uit te leggen, en wij hebben, de Topica nu weder doorloopende, niet gemerkt, dat 'er door hem één is overgeslagen. Hij heeft niet, gelijk boëtius, den gang van het werk gevolgd, maar deze plaatsen, gelijk wij reeds gezegd hebben, in zekere orde gerangschikt, en dus zijne gansche Verhandeling in zeven Hoofddeelen verdeeld. In het eerste Hoofddeel worden die plaatsen behandeld, die op het huwelijksregt doelen; in 't tweede, die betrekking hebben op de echtscheidingen; in 't derde, die van uiterste willen; in 't vierde, die van 't vruchtgebruik; in 't vijfde, die van land- en stedelijke dienstbaarheden. Het zesde behandelt gemengde regtsvragen, die wederom in zekere orde worden afgedeeld. Het zevende bevat mede regtsvragen van onderscheidenen inhoud, die wederom onder zekere onderdeelingen worden gerangschikt. - Deze orde is, naar ons oordeel, wel genomen, schoon anders dezelve uit haren aard willekeurig is en daarom ook voor eene andere keuze vatbaar was. Vooraf gaat een berigt, waarin de jonge Schrijver aan zijne voortreffelijke Meesters zeer gepaste hulde doet, met name van voorst, ten wiens huize hij in jongere jaren reeds wierd opgevoed; wenckeback, wiens onderwijs hij op de scholen te Franeker genoot, van waar hij naderhand met denzelven van voorst naar Arnhem, en vervolgens naar Leijden, ging; wijttenbach, wiens leerling hij vooral genoemd mag worden; van der keessel, smallenburg, pestel, kluit, d. van de wijnpersse, en ook aan den verdienstelijken luzac, die hem de stoffe tot dit Specimen aan de hand gaf; waarlijk een geschikt onderwerp voor hem, die eene stoffe verlangde, waarin kennis aan de oudheid en oude letterkunde gepaard moest gaan met Regtskennis. Daarop volgen Prolegomena, waarin hij, in eene gepaste orde, eerst spreekt over den tijd en de gelegenheid, waarbij cicero dit werkje geschreven heeft; vervolgens van trebatius en | |
[pagina 39]
| |
diens omstandigheden, welke schets ons bij uitstek wel opgesteld is voorgekomen; eindelijk van de bron, waaruit cicero geput heeft, waarbij hij ons onder anderen duidelijk en te regt te verstaan geeft, hoe de kennis van Grieksche Schrijvers, bijzonder ook van plato en aristoteles, zeer nuttig en noodzakelijk is tot verstand van de werken van den grooten cicero. Achter dit Specimen volgen XIX zoogenaamde Theses, van zeer onderscheidenen aard, als behoorende tot het Romeinsche regt, tot de kritiek van 't Romeinsche regt, tot het Hedendaagsch regt, tot de Algemeene regtsgeleerdheid, tot Staat-, Zedekunde, enz. Wij hebben, zoo wij meenen, dit geschrift doen kennen en in 't algemeen beoordeeld. Nu vergunne men ons, 'er bij te voegen, dat wij bij de lezing in de bijzondere deelen hier en daar van den Schrijver verschild hebben, schoon wij daarom niet beslissen willen of juist altijd onze meening de beste was. Zoo waren wij het, om bij dit ééne staan te blijven en het als met den Schrijver te behandelen, met hem niet eens over den tijd der invoering van de verschillende wijze van trouwen bij de oude Romeinen. Maar dit moet dan nu eenigzins hooger worden opgehaald. Het huwelijk bij de Romeinen was, naar onze meening, tweederlei, naar de wijze waarop het wierd aangegaan. Het was of plegtig (plegtig aangegaan) of niet plegtig (niet plegtig aangegaan). Het plegtig huwelijk was wederom tweederlei, naar het verschil der plegtigheden, die 'er aan wierden toegevoegd, en die of Godsdienstig waren, hoedanige de huwelijksplegtigheden bij vele volken geweest zijn, of Burgerlijk, dat is, bij de Burgerlijke wetten ingevoerd. In 't eerste geval wierd 'er bij de Romeinen een garstekoek geofferd, van waar dit huwelijk genoemd wordt het matrimonium per confarreationem. In 't laatste geval had 'er eene nagemaakte plegtige koop plaats, die bij de Romeinen in vele gevallen wierd aangewend, en die vooral voor dit geval te minder is te verwonderen, daar het koopen van vrouwen bij de nog onbeschaafde natien niet ongewoon is en men bijkans overal daarvan de sporen overig heeft. De nieuwspapieren hebben ons onlangs uit Engeland een wezenlijken verkoop vermeld, waarbij de man, voor een geringen prijs, zijne vrouw aan een ander zoude hebben afgestaan; en, ik vrage het, vinden wij nog in den trouwpenning en in de uitdrukking, zij is verkocht vleesch, die zelfde sporen bij ons niet overig? Dit huwelijk nu wierd bij de Romeinen genoemd het matrimonium per coëmtionem. Het bloot huwelijk, dat is, het huwelijk van plegtigheden ontbloot, of zonder plegtigheden aangegaan, heet eenvoudig matrimonium. De beide plegtige huwelijken worden ook nuptiae genoemd, door welk woord eigenlijk de plegtigheid der voltrekking wordt aangeduid. Zij worden ook met het | |
[pagina 40]
| |
bijvoegelijk woord legitimae of wettig bestempeld, om dat aan dezelve door de Wet bijzondere regten waren toegekend. Bij het bloot huwelijk, zonder plegtigheden aangegaan, konde en moest in enkele gevallen geschil ontstaan, of het indedaad was aangegaan, dat is, of de vrouw zich aan den man indedaad door een huwelijk verbonden had. Een bloot zamenwonen kon de bedoeling des huwelijks niet aanwijzen, ook zelfs de bijslaap niet; want de bedoeling en niet de bijslaap maakt eigenlijk het huwelijk, gelijk de Romeinen zeer wel redekavelden. Dit nu veroorzaakte, dat 'er bij de wet bepaald wierd, dat, wanneer eene vrouw een jaar lang bij den man had ingewoond, zonder zich drie nachten te hebben afwezig gehouden, zij daardoor gerekend zoude worden een huwelijk gewild te hebben, en dus zij de echte-vrouw des mans te zijn. De bekrachtiging dan van dit huwelijk hing af, in geval van geschil, van eene aaneengeschakelde inwoning bij den man, en dus, van de zijde des mans, van een onafgebroken bezit gedurende een jaar; en van daar is het, dat aan dit huwelijk zonder plegtigheden de naam is aangekleefd van huwelijk door zamenwoning, door bezit, of matrimonium per usum. Wanneer wij nu de wetenschappelijke grenslinien, waardoor hier de deelingen en onderdeelingen natuurlijk gescheiden staan, ombreken; dan ontmoeten wij hier bij de Romeinen drie soorten van trouwen, of derderlei huwelijk; 1o. het godsdienstig plegtig, 2o. het burgerlijk plegtig, 3o. het niet plegtig huwelijk. De twee eerste kunnen vergeleken worden bij onze huwelijken in de kerk of op 't raadhuis voltrokken. Een bestendig bloot zamenwonen wordt bij ons zeer wijsselijk niet voor huwelijk erkend; maar de vrouw, die zich daartoe, tegen de aangenomene wetten en zeden, vernedert, voor Bijzit gehouden. Nu eerst gaan wij ter zake over. - Wij voor ons gelooven niet, dat 'er genoegzame bewijzen voorhanden zijn, dat het godsdienstig plegtig huwelijk in de eerste tijden van Rome het eenige of ouder dan de overige is; wij gelooven, dat het niet plegtig huwelijk van den beginne heeft plaats gehad, althans dat het tegendeel niet te bewijzen is; doch stellen vast, dat de invoering van hetzelve ten minste zeer oud is, en niet moet worden toegeschreven aan het zedenbederf en de vermeerderde echtscheidingen, die van latere tijden zijn, maar aan de ruwheid en onkunde in 't bestier van burgerlijke zaken in de kindschheid der maatschappij. In de XII tafelen komt de wet voor; mulieris, quae annum &c., die dus van het jaar 303 is na de stichting der stad. Deze wet veronderstelt dit huwelijk, als zijnde in gebruik. Het moet dus zeer oud zijn, terwijl de eerste echtscheiding tot het jaar 520 gebragt wordt; ten welken tijde men stellen mag dat de echtscheidingen niet zeer menigvuldig geweest zijn, wat men ook an- | |
[pagina 41]
| |
ders over den tijd der eerste echtscheidinge te Rome denken mogeGa naar voetnoot(*). Het is eene andere vrage, of niet deze huwelijken naderhand ten tijde van het zedenbederf en der menigvuldige echtscheidingen en ook ja! door dezelve vermeerderd zijn, die wij thans niet aanroeren. Nog eens! wanneer wij zeggen in 't een en ander en bepaaldelijk in dit stuk van den Schrijver te verschillen, dan dringen wij onze gevoelens niet als magtspreuken op; maar dragen dezelve veeleer voor, als bedenkingen, die getoetst behooren te worden, ten einde door een gemeenschappelijk pogen tot de waarheid door te dringen. Wij weten, hoe moeijelijk het is, in de diepste oudheid en tusschen de eerste hutten van het oude Rome te verkeeren, daar ons de geschiedenis of geheel verlaat, of niet dan met veel omzigtigheid geloofd kan worden. - Wij bedanken den Schrijver voor de aangename oogenblikken, die hij ons bij de lezing van zijn Specimen verschaft heeft, gelijk wij hem ook nu nog bedanken voor de welgeschrevene berigten omtrent den wijsgeer panaetius. |
|