lezing aanbeveelt aan elk, die zich op eene verlustigende letteroefening toelegt, of met dezelve gaarne eene meer ingespannene lezing der geschiedenissen zelve afwisselt, wil hij echter niet verbergen, dat hem de keuze des onderwerps minder geschikt voor deze dagen voorkomt, dan zij voorgekomen is aan den Schrijver. Ondanks de uiterste gematigdheid van deszelfs pen, verlevendigt dit onderwerp toch de oude geschillen, die onzen Staat zoo nabij hebben gebragt aan den ondergang, dat deszelfs behoud in het naauwste verband staat met de edelmoedigste vergetelheid van al het voorledene en de gelukkigste zamenwerking tot herstel voor het toekomende. Ook sluit de algemeenheid der gedane aanprijzing geenszins eene erkende onberispelijkheid in van dit stuk in alle deszelfs deelen: want hier wordt Recensent door zijne onpartijdigheid gedrongen, om het gesprek der XVIIde afdeeling, waar grootvader de witt aan zijnen zoon johan en aan den zoon van cornelis een verhaal doet van de foltering des laatstgenoemden ter pleije, als zeer onnaturelijk af te keuren. Eenen tagtigjarigen vader alle de pijnigingen van zijnen onschuldigen zoon zeer uitvoerig te hooren verhalen, zonder hem door smart te zien verstikken, en den eigen zoon des wreed en onregtvaardig gefolterden vaders, na het aanhooren van zulk een verhaal, terstond in staat te zien tot bedaarde bedenkingen over de oorzaken van den haat tegen zijnen vader en over de rampen der partijschap voor den Staat: dit is, in die gansche afdeeling, zoo stuitend voor des Recensents gevoel, als het voor zijn oordeel is, william temple elders aan te hooren merken: ‘ik acht het altijd zeer moeijelijk, om de dingen uit hun middenpunt te rukken, maar, ô het is zeer gemakkelijk dezelve 'er weder in te brengen.’ (op bl. 211.) - De Heer loosjes verschoont zich ook, niet te hebben
gesproken van johan de witt als Financier, schoon hij zelf dat gezigtpunt, met zeer veel regt, allerbelangrijkst in deszelfs karakter als Staatsman noemt. Hij zag, zegt hij, geene kans, om hem in dat vak regt te laten wedervaren. Maar alzoo ontbreekt 'er dan, naar eigene erkentenis, eene allerbelangrijkste zijde aan het karakter, 't welk hij geschetst heeft: en waarom dan niet liever zich geheel onthouden van een voorwerp, het welk men zelf te groot voor eigene krachten oordeelt? of waarom ten