Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Beöeffeningsleer, of de kennis der middelen, om als een waar leerling van J.C. getroost en heilig te leven, enz. Door Ew. Kist, Predikant te Dordrecht. Isten D. 2de St. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1805. In gr. 8vo. 462 Bl., behalven het Voorwerk van XXXIV bl.De Eerw. kist laat dit tweede Stuk spoedig op het voorgaande volgen, wegens het naauw en onafscheidbaar verband, het welk tusschen den inhoud van beide deze Stukken gevonden wordt. De uitgave van het tweede Deel heeft men, zoo 't schijnt, nog vooreerst niet te verwachten. De Schrijver zegt, in de Voorrede, liever den tijd te willen nemen, om de belangrijke onderwerpen, die daarin zullen moeten voorkomen, met bedaardheid naauwkeurig te kunnen behandelen, dan, om aan de begeerten van sommigen voldoening te geven, door overhaasting aan de juistheid van behandeling te kort doen. Dit is geenzins te misprijzen. Ondertusschen hopen wij, dat dan ook de Dordrechtsche Gemeente haren Leeraar daartoe den tijd late, waartoe zij hier eene zijlinksche aanmaaning ontvangt, terwijl de Schrijver zich min of meer beklaagt over onophoudelijke tijdbenemende aftrekkingen, die de openbare Leeraars, vooral in grootere Steden, dikwijls in de voortzetting van hunne werkzaamheden hinderen. Aan aanmoediging van onderscheiden aart, om aan den [de] taak, dien [die] hij op zich genomen heeft, met ijver voort te arbeiden, heeft 't anders den Leeraar niet ontbroken. Hij zegt ook, wel te vrede te zijn over onze oordeelvellingen, en die der Nieuwe Vaderlandsche Bibliotheek. Echter wordt het grootste deel der Voorrede besteed, om zich breedvoerig te verantwoorden omtrent de meeste daarin gemaakte aanmerkingen, die hem wel bescheiden, maar desniettemin, na eene bedachtzame overweging, ongegrond zijn voorgekomen. Deze apologie is ons niet bevallen, allerminst, hetgeen de bedenkingen, die in ons Maandschrift gemaakt zijn, aangaat. Wij hadden te kennen gegeven, dat de Dordsche Kerkleeraar ons nog te streng scheen in het beöordeelen van verschillend denkenden over sommige leerstellige be- | |
[pagina 8]
| |
grippen; dat hij met recht groslijk dwalenden omtrent den hoofdinhoud van het Euangelie, die het Christendom uit het Christendom wegnemen, gegispt heeft, maar dat dit niet zoo stellig moest gezegd worden omtrent alle bijzonderheden, die hij onder deze dwalingen rekent, en dat 'er geen genoegzaame grond is, om, ten aanzien van die allen, te beweeren, dat ze uit hoogmoed en vijandschap van het hart tegen den waaren inhoud van het Euangelie, en niet wel eens daaruit ontstaan, dat de H. Schrift die min of meer schijnt te begunstigen, of althans zich niet duidelijk omtrent dezelve verklaart. Hierop zegt de Eerw. kist, dat wij hem niet verstaan hebben; dat hij geenzins heeft gesproken van alle bijzonderheden, tot deze dwalingen behoorende, op zich zelve, en dat zijne meening geenzins is, dat iemand niet in het een of ander gewigtig stuk ter goeder trouw zou kunnen dwalen. Hij wil dan alleen gerekend worden gesproken te hebben van het stelzel der dwalenden omtrent den hoosdinhoud van het Euangelie, in zijn geheel beschouwd, zoo als hij dat daar geschetst heeft § 23, en wel bijzonder van dat stelzel, beweerd en voorgestaan op die wijze, waarop dit door de zoogenaamde Neologen geschiedt. Dat het de Schrijver zoo gemeend heeft, willen wij nu, op zijn woord, wel gelooven. Maar of zijne gezegden deze konstig uitgedachte verklaring toelaten, mogen anderen oordeelen. Men behoorde zich, over zaken van dien aart sprekende, altijd zoo duidelijk uit te drukken, dat men niet ligt kwalijk kon verstaan worden. 'Er wordt aldaar gesproken over dwalingen, die de gewigtigste hoofdpunten van het Euangelie betreffen, die hetzelve verminken en verdraijen, en welker invloed, zoo op de zaligheid, als op de praktijk, allerschadelijkst wordt geöordeeld. Wanneer deze nu, in de bijzonderheden, opgegeven worden, wie zou dan durven vermoeden, dat de Schrijver omtrent sommigen derzelven gunstiger dacht, en dan alleen verminking en verdraijing van het Euangelie oordeelde plaats te hebben, wanneer al het hier opgenoemde, als een stelzel, in zijn geheel beschouwd, wierd beweerd; en dat wel uit hoogmoed, en vijandschap van het hart tegen den waaren inhoud van het Euangelie? En wat nu de zoogenaamde Neologen zelf aangaat, de Eerwaardige kist houde het ons ten goede, dat hij over hun, die men hedendaags met dien | |
[pagina 9]
| |
algemeenen naam bestempelt, te streng oordeelt. 't Ontbreekt niet aan zeer geleerde, 't Christendom hartelijk beminnende, en daarvoor sterk ijverende mannen, die deze en gene, tot hiertoe bij de meeste Protestanten aangenomene, begrippen opgeven. Zij erkennen de zwakheid der menschelijke natuur, en de noodzakelijkheid van grondige verbetering van het hart, en van Goddelijke hulp om goed te doen, maar kunnen niet toestaan, dat daartoe eene bovennatuurlijke werking van God den Heiligen Geest noodig is: zij hebben den diepsten eerbied voor Jesus Christus, stellen zijne verdiensten voor 't menschdom op hoogen prijs, en houden zich stipt aan alle zijne bevelen, maar kunnen zich niet overtuigen, dat Hij wil erkend worden voor een Goddelijk Persoon, die eene en dezelfde Goddelijke natuur gemeen heeft met den Vader: zij stellen met dankbaar gevoel vast, dat wij het aan Hem te danken hebben, dat wij de genadige vergeving onzer zonden en een onsterfelijk zalig leven mogen verwachten, maar vinden geen genoegzaamen grond, om aan te nemen, dat door zijn lijden en sterven eene eigenlijk gezegde verzoening is te wege gebragt. Zij zullen, naar 't oordeel van den Schrijver, gerekend worden te dwalen omtrent den hoofdinhoud van het Euangelie. Zij zelven zullen zeggen, door ernstig nadenken, en getrouwe beoefening der Uitlegkunde, tot deze wijze van denken gekomen te zijn, en hunnen warmen ijver voor 't Christendom, daar het pas geeft, aan den dag leggen. Dat zij niet ter goeder trouwe meenen, dat de H. Schrift hunne denkwijze begunstigt, of zich omtrent deze stukken niet duidelijk genoeg verklaart, maar uit overhelling tot deze dwaling, en eene ongeneigdheid des gemoeds, om den waaren inhoud van het Euangelie aan te nemen, daartoe gekomen zijn, en dat die overhelling tot het eerste en ongeneigdheid tot het laatste voornamelijk uit hoogmoed, en vijandschap van het hart tegen die leerstukken, geboren wordt, zou den Heere kist moeielijk te bewijzen vallen. Wij hebben, daar 'er zich de gelegenheid toe aanbood, het des te noodiger geöordeeld, hierover onze gedachten eens rondelijk te zeggen, naarmate het onbepaald geschreeuw over de pogingen der Neologen, om het Christendom omver te werpen, algemeener wordt, en in vele Schriften over Godsdienstige onderwerpen onbedachtzaamer herhaald wordt, en wel allermeest door | |
[pagina 10]
| |
hun, die de zoogenaamde Neologen noch kennen noch gelezen hebben, immers niet de kundigsten en bezadigdsten derzelven, en alleenlijk 't geroep van eenen kist en dergelijke beroemde Godsdienstleeraars, van welken men vooronderstelt dat zij hieromtrent behoorlijk onderricht zijn, zonder eigen onderzoek nabaauwen. Zeer velen weten waarlijk niet, wat zij doen! Wij zullen ons, na dezen uitstap, nu alleen vergenoegen met de korte opgave van den hoofdinhoud van dit tweede Stuk der Beoefeningsleer, waarin de Eerw. kist zich zelven gelijk blijftGa naar voetnoot(*), en waarvan hij nu alleen de volgende bijzonderheden, uitmakende den inhoud der vijf laatste Afdeelingen van het derde Hoofdstuk, behandelt: (3) Wat kan tot genezing dienen van menschen, die de paden der zonde zonder nadenken bewandelen? (4) Middelen ter genezing van menschen, die eenig nadenken hebben, maar zich van voorwendzelen bedienen, en daartoe gewigtige waarheden misbruiken, om hun kwaad te verdedigen, en zich gerust te stellen. (5) Oorzaken van de ziekte, en middelen ter genezing van menschen, die zich op bedriegelijke gronden nederzetten, en verkeerde wegen inslaan, om tot rust voor hun hart te komen, en zalig te worden. (6) Oorzaken en geneesmiddelen van de ziekten van overtuigden, bij welken de overtuiging nog eene verkeerde richting heeft. (7) Oorzaken en geneesmiddelen van de ziekten van menschen, die begeerig zijn naar God in Christus, doch die door verschillende bedenkingen neg verhinderd worden, om tot de waare rust en kracht te komen. |
|