| |
Berigten, wegens het eiland Ceylon.
Volgens Robert Percival, Esq.
(Vervolg van bl. 497.)
‘Van het Eiland Ceylon in den buitensten omtrek, waar de Vastigheden, nu der Engelschen, voorheen der Hollanderen, gelegen zyn, hebben wy onzen Leezeren, op 't geleide van den Heer percival, berigt gegeeven. Het binnenste des Lands, onder de Heerschappy des Konings van Candia, verdient mede gekend te worden; te meer, daar de Engelschen, in den aanvang deezes Jaars 1803, dien Koning genoodzaakt hebben, zyne Hoofdstad te verlaaten, en
| |
| |
na het Gewest Ouvah te vlugten, naa zyn Paleis en verscheide Tempels in brand gestoken te hebben. Eene Vermeestering, die den Engelschen gelegenheid geeft om zich geluk te wenschen met het bezit des Koningryks van Candia. - Gemelde Heer behoorde onder de Officieren, die, in den Jaare 1800, het Gezantschap na den Koning van Candia vergezelden, en hadt hierdoor eene byzondere gelegenheid om die zo zeldzaam door eenigen Europeaan betreeden Landen te beschryven, en de vroeger opgedaane kundigheden, des betreffende, aanmerkelyk te vermeerderen.’
De Landen onder het beheer des Konings van Candia, die het grootste gedeelte van het binnenste des Eilands Ceylon beslaan, zyn, aan alle kanten, geheel van die der Europeaanen afgezonderd door bykans ondoordringbaare bosschen en hooge bergen. De wegen, die door dezelve na de kusten loopen, zyn steil en ten uitersten moeilyk, en naauwlyks aan de Inboorelingen zelve bekend. Zo ras men tien of twintig mylen van de kust verwyderd is, doet zich een land op, grootlyks van het verlaatene verschillende, in grond, in lugtsgesteltenisse en voorkomen. De bergen overgeklommen en de bosschen doorgetrokken zynde, bevindt men zich midden in een land, maar weinig gevorderd in de eerste beginzelen der bebouwinge; en men staat verbaasd, dit aan te treffen in de nabyheid der schoon bebouwde velden rondsom Columbo. Digter by het middelpunt des Eilands komende, wordt het land steeds hooger, en vindt men de bosschen en de bergen, die de onderscheide deelen des lands van elkander afzonderen, steeds steiler en moeilyker.
Het is te midden van deeze woestheid, dat de gebooren Vorst nog de overblyfzels heeft van Grondgebied en Magt, hem gelaaten door opeenvolgende aanvallers. Steeds heeft men zyne heerschappy ingekort: want, behalven de geheele Zeekust, hebben de Hollanders, in hunne herhaalde aanvallen, het zo geschikt, dat zy allengskens meer in hunne magt kreegen zodanige streeken, welke voordeel konden aanbrengen of vastigheid schenken.
De Landschappen, den Koning nog toebehoorende, zyn Nourecalava en Hotcourly in 't Noorden en Noordwesten; terwyl Matuly, bevattende de Districten Bintana, Velas en Panoa, nevens eenige weinige andere, de meer Oostwaards gelegene deelen beslaan. Aan het Zuidoosten ligt Ouvah, een Landschap van eenige betekenis, en geevende aan den Koning een zyner Tytelen. De Westlykste deelen zyn meest begreepen in de Gewesten van Coternal en Hotteracorley. Deeze Landschap- | |
| |
pen zyn in mindere afdeelingen, Corles geheeten, onderscheiden, en behooren allen den inlandschen Koning.
In het hoogste of middelste gedeelte van 's Konings Heerschappye liggen de Corles of Landen van Oudanour en Tatanour, waarin de twee voornaamste Steden zich opdoen. Deeze Landschappen steeken boven de rest uit, zyn meer bebouwd en volkryker dan eenige andere oorden, en worden onderscheiden door de algemeene benaaming van Conde Udda: Conde, of Cande, betekent, in de Ceylonsche taal, een Berg; en Udda zegt zo veel als de grootste of hoogste.
Het Landschap Conde Udda is nog ontoeganglyker dan de andere, en maakt, als 't ware, een Koningryk op zichzelve uit. Aan alle zyden is het omgeeven met hooge bergen, digt met houtgewas begroeid; de wegen, langs welken men 'er in komt, schynen weinig meer dan de looppaden van wilde dieren. Wagten staan 'er allerwegen, om het uitgaan en inkomen te beletten: ter verdeediginge mogen ze geheel overtollig schynen, indien wy ons niet herinnerden, dat de Hollanders alle deeze hindernissen te boven kwamen, en tot in het middelpunt van deeze natuurlyke versterkingen doordrongen.
In het District Tatanour ligt de Stad Candia, het Koninglyk verblyf en de Hoofdstad van 's Vorsten heerschappye. Deeze Stad, te midden van hooge en steile bergen gelegen, met digt houtgewas begroeid, is omtrent 70 mylen ten N.O. van Columbo en 100 mylen Z.Z.W. van Trinconomale, op de Noorder Breedte van 7o 16′ en 80o 47′ Ooster Lengte. - De enge en moeilyke wegen, derwaards loopende, worden doorsneeden met dikke doornhaagen; en haagen van dezelfde soort ontmoet men allerwegen op het gebergte in de nabuurschap van Candia, als schutsmuuren. Men gaat door poorten, van dezelfde soort van doornen gemaakt, en met touwen opgehaald en nedergelaaten. Wanneer de Candiaanen zich genoodzaakt vinden om binnen deeze schutsplaatzen te trekken, snyden zy de touwen af; en dan is het onmogelyk daar door te komen, of men moet de poorten afbranden, 't welk, daar ze veelal van groen hout gevlogten zyn, en dewyl de Inboorelingen rondsom in hinderlaagen verborgen liggen, niet gemaklyk valt. Deeze heggen maaken de voornaamste vestingen van Candia uit. De Rivier Malivagonga loopt bykans rondsom de hoogte, waarop de Stad gelegen is: deeze is breed, rotzig en snelstroomend: aan dezelve wordt naauwe wagt gehouden; en elk, die 'er over heen vaart of wederkeert, moet zich aan een streng onderzoek onderwerpen.
De Stad zelve ziet 'er elendig uit, omringd door een aarden wal van geene sterkte hoegenaamd. Dezelve is verscheide keeren door de Europeaanen afgebrand, en werd wel eens door den Koning verlaaten, die zich in een nog ontoegang- | |
| |
lyker gedeelte zyns Ryks begaf. Het is by gelegenheid des Gezantschaps van den Generaal macdowal, ter Jaare 1800, dat men eenig berigt wegens den tegenwoordigen toestand van Candia verkreegen heeft. Doch wy moeten bekennen dat het meerendeels giswerk is; naardemaal die Gezant nevens zyn gevolg nooit anders dan by toortslicht toegelaaten en altoos vóór het aanbreeken des dageraads uitgeleid wierden.
Uit het geen men heeft kunnen waarneemen, bestaat de Stad uit een enkele straat, in het hangen van een berg: de huizen zyn klein en laag; maar de groodslagen zyn in zulker voege boven de vlakte van de straat verheven, dat ze den voorbyganger hoog voorkomen. De reden van deezen zonderlingen smaak is, om den Koning in staat te stellen tot het houden zyner Volksvergaderingen, en zyne Olyphants- en Buffel-gevegten in de straat te laaten verrigten, zonder met de huizen te doen te hebben. Wanneer de Koning langs de straat gaat, mag geen der Inwoonderen voor zyn deur komen, of op de paden, met de huizen van gelyke hoogte; dewyl het eene hoogstgaande onvoegelykheid zou weezen, dat een onderdaan zich hooger zette dan de Vorst, die geagt wordt van de Zon af te stammen.
Aan het hoogste einde van deeze straat staat het Paleis, - een elendig gebouw voor eenen Koning. Het is omringd met hooge steenen wallen, en bestaat uit twee vierkanten, het een in het ander vervangen. In het binnenste zyn de Koninglyke vertrekken, waar het hof gehouden en gehoor verleend wordt. Het buitenste van het Paleis en het overige der Stad kon niet dan zeer gedeeltlyk waargenomen worden door hun, die den Generaal macdowal by de gehoorverleeningen vergezelden, van wegen den aandrang des volks en het flikkerend toortslicht.
De Stad, aan Candia de naaste in stuk van aangelegenheid, is Digliggy Neur, omtrent twaalf mylen ten oosten van de Hoofdstad, en in de richting van ons Fort Batacolo. Het land rondsom Digliggy Neur is nog wilder, woester en ontoeganglyker, dan omstreeks Candia. Om deeze reden is die Stad by wylen de verblyfplaats des Konings geweest: wanneer de Koning eens uit Candia verdreeven en die Hoofdstad verbrand werd, vondt hy hier eene wykplaats, tot welke geen Leger der Europeaanen in staat geweest is door te dringen. Eenige Dorpen liggen verstrooid op de omliggende bergen; en waar de bosschen eenige plekken openlaaten, brengt de grond, schoon anders dor, eenige ryst voort.
Omtrent zeven mylen van Candia ontmoet men de Stad Nilemby Neur, welke mede by wylen den Koning tot eene wykplaats diende: hy heeft hier een Paleis en Voorraadschuuren. De overblyfzels van verscheide andere Steden treft
| |
| |
men in verscheide deelen des Lands aan. Op den weg van Candia na Trinconomale stondt weleer de Stad Aletty Neur, waar de Koning Bewaarplaatzen van graanen en andere goederen hadt. Deeze Stad, als mede verscheide andere, werd door de Portugeesen tot den grond toe afgebrand; en 'er is thans niets van overig dan de ruïnen van eenige Tempels en Pagodas, ten blyke dat 'er weleer zodanige plaatzen bestonden.
De ruïnen van eenige Steden, die blyken grooter en beter gebouwd geweest te zyn dan de dusverre beschreevene, bewyzen, dat het Koningryk van Candia eenmaal in een bloeiender staat geweest hebbe, en kans gestaan van grooter beschaaving en ruimer overvloed; toen de inval der Europeaanen hun beroofde van de middelen, waardoor zy gemeenschap zouden hebben kunnen krygen met vreemde Volken, en dus gelegenheid om deezer kunsten en beschaaving over te neemen. - In het noordergedeelte des Koningryks ligt het Landschap Noure Calava, waar men nog de overblyfzels ontdekt van de eertyds beroemde en schoone Stad Anurodgburro. Zy doen zich voor op den noordlyksten uithoek van de Candiasche Heerschappye, en paalen aan het Gewest Jafnapatam. In vroegere Eeuwen was dit de verblyfplaats der Koningen van Ceylon, en is langen tyd derzelver Begraafplaats geweest. Op zo groot een afstand van Candia en de schriklykheden van een barbaarsch Hof gelegen, wordt deeze plaats veel bezogt door Priesters en andere Cinglesen, die derwaards trekken om eerbiedenis toe te brengen aan hunne heiligen. Hier stonden, in vroegeren tyde, de staatlyke Tempels en Pagodas van der Ceyloneesen eerdienst; gelyk te zien is aan de groote pylaaren en gehouwe steenen, nog voorhanden. De Portugeesen maakten zich meester van die Stad, en troffen hier meer voorwerpen hunner vernielinge aan, dan zy tot nog toe in andere deelen des Eilands ontmoet hadden. Zy wierpen alles, wat tot den eerdienst betrekking hadt, om verre, en bragten de beste en hun meest dienende gedeelten over, om Columbo en andere Steden, welke zy op de zeekust bouwden, te versterken. Dit bedryf van heiligschennis strekte meer dan iets anders om de harten der Inboorelingen van hun te vervreemden, en de Ceyloneesen
gewaagen 'er nog met afkeer van.
Het geheele land des Konings, de vlakten rondsom Anurodgburro, biedt het oog niets anders aan, dan eene gestadige afwisseling van hooge bergen en diepe valeien. De verbaazende digtheid der bosschen, die verre het grootste gedeeke des lands bedekken, brengen te wege, dat 'er zwaare dampen en ongezonde nevels heerschen. Alle avonden daalen by zonneondergang de dampen neder en worden deeze niet opgeheeven dan naa dat de zon eene vry groote hoogte beklommen heeft. De valeien zyn, over 't algemeen, moerassig, vol wa- | |
| |
terwellen, en uitsteekend geschikt om ryst te teelen en vee te voeden. Die voordeelen worden egter veel verminderd door de ongezondheid der lugtsgesteltenisse, in die streeken, naa den regentyd. Het voornaamst verschil tusschen de lugtstreek binnenslands en aan de kusten wordt veroorzaakt door de weinige beroering in den dampkring ter eerstgemelder plaatze. De diepte der valeien en de digtheid der bosschen werken zamen om den vryen omloop der lugt te stremmen: te deezer oorzaake gaat de nagt steeds vergezeld van zeer koude dampen, gevolgd door dagen, even schadelyk, van wegen de heete en vogtige dampen.
Het Land van Candia kan nimmer eenige verbetering verwagten van binnenlandsche vaart. 't Is waar, verscheide groote Rivieren doorsnyden 't zelve; doch deeze worden in den regentyd, door de stroomen, welke van het gebergte daarin afloopen, zo snel en wegvoerende, dat geen vaartuig het 'er op durft waagen: in het daar tegen overgesteld jaargetyde droogen ze bykans geheel uit. De Malivagonga, de grootste deezer Rivieren, ontspringt aan den voet van Adams berg - die hooge Berg, ten zuidwesten van Candia gelegen, - en voorts een noordoostlyke richting neemende, loopt dezelve genoegzaam rondsom de Hoofdstad, eindelyk by Trinconomale in zee stortende. - De Mulivaddy, de Rivier, de gemelde in grootte het naastbykomende, ontspringt op geen grooten afstand van de andere, en stroomt westwaards aan. 'Er is een aantal andere Rivieren, ontstaande uit het gebergte in verscheide oorden des Eilands: schoon deeze niet bevaarbaar zyn, zou men 'er nogthans veel voordeels van kunnen trekken in het vrugtbaar maaken van den grond.
De Regen-saisoenen zyn onderscheiden in de verschillende deelen binnenslands. Het zuidwestlykst gedeelte is onderhevig aan den invloed der westlyke Mousons, terwyl het noordoostlyke slegts weinig weet van die in het tegenovergestelde gedeelte. De hooge bergreeks, welke dwars over het Land van Candia loopt, schynt het Eiland in twee onderscheidene Lugtstreeken af te zonderen: aan de eene zyde daarvan heeft men jaaren lang bestendige droogte gehad, terwyl het aan de andere zyde bestendig regende. De oostlykste gedeelten zyn in geenen deele zo zeer onderhevig aan den invloed der Mousons als de westlyke, en worden gevolglyk min door regenvlaagen bezogt. De saisoenen in het gebergte binnenslands volgen andere wetten, en zyn niet juist gelykvormig aan de Mousons. Daar regent het onophoudelyk, geduurende de maanden Maart en April, wanneer het drooge tyd is in de laage landen.
Het Ryksbestuur van Candia is een volstrekt Despotis- | |
| |
mus: nogthans is, volgens de grondwetten des lands, de Monarchie volstrekt verkieslyk, en het Volk acht zich geheel vry, om of een inbooreling of een vreemde aan 't hoofd des Ryks te plaatzen, schoon hy op geenerlei wyze vermaagschapt is aan Koninglyken bloede. De Throon is egter, doorgaans, Eeuwen lang bezeten door de oude Candiasche Koninglyke Familie.
De Koning van Candia laat zich voorstaan de grootste Vorst in de geheele Wereld te zyn: en hy is de éénige Prins in Indie, of, gelyk de Candiaanen zeggen, in de geheele Wereld, die eene Kroon draagt. Hy wykt voor geenen Oosterschen Vorst in aantal en buitenspoorig grootsch klinkende Tytels; verscheide deezer zyn blykbaar van Portugeesche en Hollandsche vinding, beide zeer mild zynde om 'er bem mede te betaalen voor een stuk zyner heerschappye, 't welk hun gelegen lag. Doorgaans wordt hy geheeten Keizer van Ceylon, Koning van Candia en Jafnapatam; Prins, nedergedaald uit de gouden Zon, wiens Koningryk en Stad van Candia hooger dan eenige andere is, en voor wien alle andere zich moeten nederbuigen; Prins van Ouvah, Hertog over de zeven Provincien van het Oosten, Marquis van Duranuro en de vier Corles, Heer van Columbo en Galle, Heer van de Zeehavens van Negombo, Caltura en Matura, aan wien de Eilanden Manaar en Calpenteen behooren; Heer van de Paarl-visschery, aan wien alle kostbaare gesteenten toebehooren - voor wien de Olyphanten zich buigen. - Deeze, nevens nog veele andere gelyksoortige, worden altoos gebezigd wanneer men hem aanspreekt.
Van de zyde zyner Onderdaanen gaan de grootsche Tytels vergezeld met eene daar aan beantwoordende eerbiedenisse. Niemand durft hem naderen zonder zich drie keeren voor den throon neder te werpen, telkens, met veel vuur, een reeks van 's Konings Tytels ophaalende. Niemand zelfs van den hoogsten rang mag hoesten of spuwen in 's Vorsten tegenwoordigheid. Elk zwygt voor hem; zelfs durft, in diens tegenwoordigheid, niemand een ander iets influisteren. De staatlykheid zyner Edellieden, in 's Vorsten tegenwoordigheid toegelaaten, beantwoordt aan de grootheid der gelegenheid. De opperste Adigar, of eerste Staatsdienaar, is de éénige persoon, wien het vergund wordt te staan in 's Vorsten tegenwoordigheid: zelfs hy is verpligt, eenige trappen laager te staan dan zyne Majesteit; dewyl niemand op eene gelyke hoogte zich durft begeeven met hem, die van de Zon afstamt, gelyk men veronderstelt het geval te weezen aller Koningen van Ceylon. De Staatszaaken worden tusschen den Koning en den Adigar behandeld in zagte fluisteringen, zo
| |
| |
dat niemand, daar by tegenwoordig, het konne hooren; en een boodschap van zyne Majesteit aan anderen wordt, op dezelfde fluisterende wyze, overgebragt door den Adigar.
Wanneer de Koning in het openbaar verschynt, is hy altoos vergezeld van 't geen in het oog van een Candiaan heerlyk schynt, schoon het by een Europeaan naauwlyks dien naam verdient. Zeldzaam maakt by gebruik van een Paard of Olyphant; meest laat hy zich in een Draagzetel omvoeren. Een aantal zyner Lyfwagten en Persoonen van den eersten rang vergezellen hem altoos; terwyl eene menigte van vlaggen en wimpels in den optocht vooruit gedraagen worden. 's Konings optocht gaat steeds vergezeld van een aantal Muzykanten, die op onderscheide speeltuigen speelen, als trommels van onderscheidene grootte, clarinetten, fluiten, doedelzakken, yzeren en koperen driehoeken; op deeze alle speelt men, zonder eenigzins acht te slaan op 't geen eenstemmigheid mag heeten. Dan de meest in 't oog loopende vergezellers van den Koning zyn lieden, voorzien met een zonderling slag van lange zweepen, die den optocht voorgaan, de wonderlykste gebaaren maakende als volstrekt uitzinnigen, op deeze wyze den weg baanende en de aankomst des Vorsten bekend maakende. Deeze zweepen zyn gemaakt van hennip, of andere draadige gewassen; zy hebben eene lengte van agt tot twaalf voeten, doch geen handvatzel.
Het burgerlyk en krygsbestuur op Candia is ingericht naar de despotieke daar plaats hebbende Regeeringsvorm: aanstellingen en bevorderingen hangen geheel van 's Vorsten welgevallen af. De instelling der Casten wordt egter ongeschonden bewaard; en de Officieren van zekeren rang moeten altoos uit zekere classe gekoozen worden. Blanken staan met de hoogste classe gelyk. De geregelde krygsmagt, of staande Armée, welke uit omtrent twintigduizend man bestaat, dient in het binnenste des Ryks; de verdeediging der grenzen wordt toevertrouwd aan de daar omstreeks woonende ingezetenen, die een afzonderlyk krygsweezen vormen, en verpligt zyn steeds te waaken by de plaatzen, welke ingang in den lande verleenen. De Officieren hebben verscheidenerlei voorregten, naar gelange van hunnen rang.
De hoogste Officieren van Staat zyn de Adigars, of eerste Staatsministers. Zy zyn twee in getal, en mogen gezegd worden al de magt des Hofs onder zich te verdeelen. Zy zyn de Opperregters der Kroone; alle zaaken moeten voor hun gebragt worden, en zy spreeken het eindelyk vonnis uit. 't Is waar, men kan 'er zich van beroepen op den Koning: doch dewyl zy alleen het oor des Vorsten hebben, is het gevaarlyk zich van dat voorregt te bedienen. De Adigars bezitten alle die voorregten en vrydommen, welke verondersteld
| |
| |
mogen worden hunne onbepaalde magt te vergezellen: om zo naby aan den Vorst te komen als mogelyk is, hebben zy ook hun byzonder teken, aan geen ander persoon verleend. Hunne byzondere onderscheiding bestaat in een zeker aantal Officieren, hun toegevoegd, die het bevel voeren over een zonderling slag van slaaven; alsmede in een zegel van harde aarde, ten teken strekkende van 's Adigars aanstelling; dit, nevens een bevelschrift, mist nooit, onmiddelyk gehoorzaamheid hervoort te brengen.
Naast in rang met de Adigars komen de Dissaavas. Zy zyn de Bevelhebbers der Corles of Districten, en teffens de voornaamste Krygsbevelhebbers. Hunne bezigheid bestaat in 's Konings Persoon op te passen, wanneer zulks vereischt wordt, de belastingen in te zamelen, en zorg te draagen dat de goede orde in hunne bevelhebberschappen bewaard blyve. Deeze hooge Officieren onthouden zich doorgaans ten Hove, en maaken hunne byzondere opwagting by den Koning. Zy hebben, overzulks, mindere Officieren onder zich, die geheel volgens hunne bevelen handelen, zo in het inzamelen van 's Konings inkomsten, als in het uitmergelen des volks, ten baate hunner aanstelleren. Deeze ondergeschikte Officieren staan bekend onder den naam van Roteraus, Vitanies en Courlevidanies; zy onthouden zich in de hun aangeweezene plaatzen. Nog een laager rang van Officiers maaken de Conganies en Aratjes uit; zy hebben veel gelykheids met onze Schouten.
Dit geheele plan van Beatuur vormt een eeregeld Stelzel van Verdrukking, 't welk met de meeste zwaarte nederkomt op de laagere volksrangen. Weinigen hebben moeds genoeg om zich te beroepen wegens de onderdrukkingen der hoogere rangen; en nog kleinder is het aantal van hun, die des baat vinden. Schoon de Boeren stand eenigermaate beschermd worde, staat nogthans hun eigendom geheel ter beschikking en genade of ongenade van de Afgevaardigden des Hofs. Zints langen tyd zyn zy beroofd geweest van alles waardigs, en veelen laaten het aankomen op 't geen hun land van zelve voortbrengt, liever dan dat zy de velden met moeite bebouwen, welker voortbrengzels zy moeten deelen met hunne verdrukkers.
De voornaamste inkomsten des Konings bestaan in geschenken of opbrengingen, door het Volk aangebragt, of liever, op eene ongeregelde wyze, twee of drie maalen 's jaars, door zyne Officiers afgeperst. Zy brengen geld, edelgesteente, ivoor, laken, koorn, vrugten, honig, wasch, wapenen, en andere stukken van eigen handen werk, als speeren, pieken, pylen, enz. Vrees voor de Europeaanen zet den Koning aan, om dezelfde maatregels te volgen, als de vrees voor zyne schraapzugtiqe
| |
| |
Officieren de Onderdaanen beweegt. Hy geeft steeds voor, zeer arm te weezen; schoon men weet, dat zyn schatkist wel voorzien is met verscheide artikelen van groote waarde.
Nogthans zyn 't de laagere Volksrangen niet alleen, die den last gevoelen ter aanvullinge van 's Konings schatkist. By zekere Feesten, die met veel luisters gevierd worden, moeten alle de Mahondrews en aanzienlyken des Volks voor hem verschynen, en niemand met ledige handen. Eer zy in 's Vorsten tegenwoordigheid worden toegelaaten, plaatzen zy Hunne gaven aan de poort van het Paleis, en worden dan door den Monarch ontvangen naar de waarde der toebrenginge. De Dackerie, of Gift, is altoos in een wit kleed omwonden, en wordt gedraagen op het hoofd des brengers, zelfs al ware de gift niet grooter dan een noot. Byzonder worde een wit kleed of doek daartoe gekoozen, dewyl dit de Koninglyke kleur is, en die nimmer mag gebruikt worden dan in gevallen den Koning betreffende.
Deeze vastgestelde tyden van Toebrenging zyn egter de éénige afperssingen niet, by de Candiasche Ingezetenen uitgeoefend. Op het oogenblik wanneer 's Konings Officieren verneemen dat iemand iets van uitsteekende waarde bezit, is zulks genoeg om 'er een gedeelte van te begeeren voor 's Konings schatkist. Kunstenaars moeten menigmaal, op hunne eigene kosten, voor den Koning, wapens en goud- en zilverwerk vervaardigen.
Overeenkomstig met het algemeen gebruik van Despooten, die op hunne eigene onderdaanen niet durven vertrouwen, heeft de Koning steeds tot Lyfwagten Malabaaren, Malayers, die zyne natuurlyke onderdaanen niet zyn, maar veelen overloopers van de Hollanders. Naardemaal deeze Krygslieden geheel afgescheiden zyn van de Inboorelingen, en enkel van zyne gunst afhangen, stelt hy op hun het meeste vertrouwen, en zy bewaaken zyn persoon.
Behalven deeze vreemde Lyfwagt, die steeds dienst doet in het Paleis, is een aantal van omtrent agtduizend zyner geregelde Krygsbenden, en een aantal Edellieden, gelegerd in de nabuurschap, gereed om op te komen by het eerste opontbod. Deeze Troepen, schoon geregelde geheeten, hebben noch wapens, noch kleederen, welke hun tot die benaaming geregtigen. Zy draagen kleederen naar welgevallen, en neemen dat wapentuig, 't welk zy zich best kunnen aanschaffen; zodat zy, byeenkomende, een wonderbaarlyk mengzel, zo ten aanziene van de kleeding als de wapenrusting, uitmaaken.
Het overige der Krygsmagt ligt, uitgenomen by byzondere gelegenheden, door het land verstrooid. Hun bezolding en middel van bestaan is een kleine gifte ryst on zout, een stuk laken tot kleeding 's jaarlyks, ontheffing van belastingen en an- | |
| |
dere diensten, en een klein stukje gronds om te beteelen tot leevensonderhoud.
Wantrouwen en Jalousy, de bestendige gezellinnen van eigendunklyke magt, heerschen in het geheele Krygsweezen. De Bevelhebbers en andere Krygsofficieren mogen geene gemeenschap met elkander houden, of zelfs onderling verkeeren, dan in gevalle 's lands nood vordert dat zy te gader komen: 's Konings staatkunde bestaat daarin, dat hy ze aanmoedigt om elkanders spionnen te zyn; om dus alle zamenspanning voor te komen, en alle gemeenschap met de Europeaanen te beletten.
Tegen die gemeenschap is in de daad genoegzaame zorg gedraagen door de onafgebrooke keten van posten en wagten langs de geheele uitgestrektheid van 's Vorsten heerschappy. Elke Grensbewoonder is een wagt. Veelen deezer hebben hunne wooningen in de hoogte, en zien een wyd veld over. Het is volstrekt onmogelyk, zo veele hinderpaalen te boven, en buiten toestemming in of uit het land te komen. Zelfs worden, in de dieper landwaards in gelegene streeken, dezelfde voorzorgen gedraagen; en niemand vermag van het eene District in het andere te komen, zonder onderzogt te zyn en zyn paspoort vertoond te hebben. Deeze voorzorgen worden streng aanbevolen, en bereiken het bedoelde einde. Dan het zou noodloos weezen, zelfs voor den jaloursten Vorst, om eenige meerdere hinderpaalen in den weg te leggen, ter weeringe van gemeenschap, dan die de Natuur zelve daargesteld heeft; bovenal wanneer men in opmerking neemt, dat de Koning niet toestaat, dat 'er eenige bosschen weggehakt of eenige wegen door zyne Staaten aangelegd worden. 's Vorsten vrees, uitgenomen wanneer hy met de Europeaanen in oorlog mogt weezen, is geheel ongegrond; dewyl zelfs de daar geboorene Cinglesen aan de kust een zo diepen indruk hebben van de ongezondheid der lugtstreeke in de binnenste gedeelten des Eilands, dat zy niet dan met schrik derwaards reizen.
De naauwe wegen, welke door de bosschen en over de bergen loopen, zyn voor de Inboorelingen genoegzaam; dewyl zy meest altoos te voet de reis afleggen. Te paard te ryden, is een Koninglyk voorregt, en waarvan de Monarch zelve zelden gebruik maakt. Men houdt binnenslands ook geene Paarden, dan die aan Zyne Majesteit toebehooren; en zelfs des Konings stal is in eenen slegten staat; alle Paarden zyn Geschenken van de Europische Gouvernementen op de kusten. Geen Paarden worden binnenslands geteeld; en men heeft waargenomen, dat zy, derwaards overgevoerd, schielyk sterven, zo door de verandering van lugtsgesteltenisse, als door mangel aan behoorlyke oppassing.
|
|