| |
Verslag van de paarl-visschery op het eiland Ceylon; alsmede van de gewoonten der onderscheidene Indiaansche natien, welke die visschery bywoonen en verrigten.
(Overgenomen uit Mr. percival's Account of the Island of Ceylon.
Geduurende het saisoen der Paarl-visschery, 't welk met February eenen aanvang neemt en omtrent het begin van April eindigt, verschaft het Eiland Ceylon geen tooneel, treffender voor het oog van eenen Europeaan, dan de Baai en de oever van Condatchy. Deeze woesteny en onvrugtbaare grond wordt alsdan veranderd in een plek gronds, overtreffende in nieuwigheid en verscheidenheid bykans alles, wat ooit het oog aanschouwde.
Veele duizenden Menschen, van verschillende kleuren, landen, stammen en bezigheden, woelen met de grootste drukte, komende en gaande, ondereen: het groot aantal tenten en hutten op 't strand opgeslaagen, met de Bazar of marktplaats voor elk derzelven; de menigte van boots, in den naamiddag, van de Paarlbanken, terugkomende, eenige met een ryken schat belaaden; de bezorgdheid en het verlangen, op het aangezigt van de eigenaars dier vaartuigen te leezen, terwyl dezelve den oever naderen; de drift en greetigheid, waarmede zy derwaards snellen, in de hoop van een ruime winst geevende vangst; het groot aantal Juweliers, Kooplieden, van allerlei kleur en soort, zo inboorelingen als vreemden, die, op de eene of andere wyze, met de Paarlen iets te maaken hebben, eenigen
| |
| |
dezelve in soorten afzonderende, anderen het getal en de waarde opmaakende, terwyl nog anderen ze bewerken ten gebruike; - alle deeze omstandigheden strekken om den geest te vervullen met het denkbeeld van de waarde des voorwerps, 't welk aanleiding geeft tot al die werkzaamheid en woeling.
De Baai van Condatchy is de meest in het, midden gelegene plaats, waar de boots, tot de Paarl-visschery gebruikt, te zamen komen. De banken, waar men vischt, strekken zich verscheide mylen uit langs de kust van Manaar zuidwaards van Arippo, Condatchy en Pomparipo. De voornaamste bank ligt tegen over Condatchy, en omtrent twintig mylen zeewaards in.
De eerste stap, vóór den aanvang der Visscherye, is het opneemen of onderzoeken der Oesterbanken en den staat der Oesters, waarvan een verslag aan het Gouvernement gegeeven wordt. Indien men bevonden heeft, dat de menigte genoegzaam is, en de Oesters de vereischte maate van groei bekomen hebben, worden de byzondere Oesterbanken, dat jaar ter visscherye bestemd, aan den hoogsten bieder opgeveild, en doorgaans gekogt door een Zwarten Kooper. Dit, nogthans, heeft niet altoos plaats; het Gouvernement oordeelt het zomtyds voordeeliger, de banken voor eigen rekening te laaten bevisschen, en de Paarlen vervolgens aan de Kooplieden te verhandelen. Wanneer dit laatste plaats heeft, worden 'er voor het saisoen door het Gouvernement boots gehuurd, uit onderscheidene oorden; de prys is, naar de omstandigheden, meerder of minder, doch zeer ongelyk, doorgaans van vyf- tot agthonderd Pagodas voor ieder vaartuig. 'Er staat geen vaste prys op, en de best mogelyke koop wordt geslooten voor elke boot in 't byzonder.
Wanneer noch het saisoen, noch de geschiktheid der daar gekomene persoonen toelaaten, dat alle de banken in één jaar bevischt worden, worden ze verdeeld in drie of vier deelen, en 's jaarlyks één gedeelte agtereenvolgende bevischt. De onderscheide deelen zyn te eenemaal van elkander afgezonderd, en worden onderscheiden geveild, elk in 't jaar der bevisschinge. Door dit middel hebben de Oesters tyd om te volgroeijen; en, daar het gedeelte, eerst gebruikt, doorgaans de Oesters tot een volgroeiden staat gebragt heeft, op den tyd dat het laatste bevischt wordt, is de vissche- | |
| |
ry bykans geregeld alle jaaren, en mag aangemerkt worden eene jaarlyksche inkomst op te leveren. Men stelt, dat de Oesters in zeven jaaren de hoogste volkomenheid bereiken.
Het tydperk, aan den kooper om te mogen visschen toegestaan, is zes weeken, of twee maanden ten hoogsten: doch 'er zyn verscheide tusschenvallen, welke beletten, dat de Vischdagen meer dan dertig beloopen. Indien het een zeer ongunstig saisoen is, en veele stormagtige dagen in den bedongen tyd komen, worden den kooper dikwyls eenige dagen meer toegestaan. Eene aanmerkelyke opkorting der dagen ontstaat uit het aantal en de verscheidenheid der Heilige Dagen, waargenomen door de Duikers van onderscheide Secten en Volken. Veele Duikers zyn Zwarten, bekend onder den naam van Marawas, die de tegenoverliggende kust van Tutucoreen bewoonen: dit Volk, schoon van Malabaarsche stamme, is Roomsch-catholyk, en staakt den arbeid op Zondag, om in de Kapel te Arippo den Godsdienst by te woonen. Maar, indien veele stormagtige dagen, of Hindoo en Mahomethaansche Feesten, (die nimmer, om welke reden ook, door Inboorelingen verzuimd worden) den geregelden loop der Vischvangst verhinderen, verlangt de kooper zomtyds, dat de Catholyke Marawas den verlooren tyd op Zondagen inhaalen; doch hiertoe kan hy hun niet dwingen, zonder bevel van den Opper-burgeröfficier des Gouvernements, aangesteld om het opzigt over de Visschery te hebben.
De boots, tot de Visschery gebruikt, behooren niet op Ceylon t'huis, maar worden aangebragt uit onderscheidene havens van het vasteland, byzonder van Tutucoreen, Caracal en Negapatam op de kust van Coromandel, en Colang, een klein plaatsje op de Malabaarsche kust, tusschen Kaap Comorin en Anjango. De Duikers van Colang worden voor de besten gehouden, en alleen op zyde gestreefd door de Lubbahs, die zich op het Eiland Manaar onthouden, om in die kunst opgekweekt te worden. Vóór den aanvang der Visscherye komen alle de boots te Condatchy; hier worden ze genommerd, en men sluit 'er het verdrag.
Geduurende den Vischtyd zeilen alle de boots te gader uit, en komen te zamen weder. Een seinschot wordt 'er te Arippo gedaan omstreeks tien uuren in den avond, wanneer de geheele vloot, met een, landwind, onder
| |
| |
zeil gaat. Dezelve bereikt de hoogte der Oesterbanken met het aanbreeken van den dag, en met zonneopgang vangt de Visschery aan. Deeze wordt met veel vlyts voortgezet, tot de zeewind omtrent den middag opkomt, en hun waarschuwt na de baai terug te keeren. Zo ras zy binnen het gezigt komen, wordt 'er wederom een seinschot gedaan, en men heist de vlaggen op, om de verlangende eigenaars van de wederkomst te verwittigen. Wanneer de boots aan land komen, ontlaadt men terstond de vangst, en de vaartuigen moeten vóór den avond ontlaaden zyn. Welke ook de vangst der booten moge weezen, laaten de eigenaars zelden eenig teken van een schraale vangst blyken; want, schoon zy den eenen dag ongelukkig mogen geweest zyn, zy zien, met het volkomenst vertrouwen, een gelukkiger dag te gemoete; naardemaal de Brahmins en Bezweerders, op welken zy, in weerwil der ondervindinge, een blind vertrouwen stellen, al te wel de gereedheid der menschen kennen om op goed geluk te hoopen, dan dat zy hun niet zouden belooven alles wat zy verlangen.
Ieder van deeze vischbooten voert twintig man, met een Tindel, of Opperstuurman. Tien van het Scheepsvolk roeijen en helpen de Duikers in het boven komen; de tien overigen zyn Duikers; zy gaan vyf te gelyk in zee; wanneer de eerste vyf boven gekomen zyn, duiken de andere vyf; en, door dit beurtlings duiken, geeven zy elkander tyd om zich te herstellen tot eene andere duiking.
Om de nederdaaling der Duikeren te bespoedigen, bedient men zich van groote steenen; vyf deezer voert ieder boot ten dien einde; zy zyn van roodagtig Graniet, hier zeer algemeen, en van eene pyramidaale gedaante, rond van boven en van onderen, met een gat door het smalste einde, om 'er een touw door te steeken. Eenige Duikers bedienen zich van een steen, die de gedaante heeft eener halve maane; deezen maaken zy rondsom den buik vast, als zy zullen nederdaalen, en houden dus de voeten vry.
Deeze lieden zyn, van hunne kindschheid af, gewoon te duiken, en begeeven zich, zonder eenig gevaar te vreezen, in zee, ter diepte van vier tot tien vademen, om Oesters te zoeken. Wanneer de Duiker gereed is om zich in zee te werpen, vat hy het touw, waaraan
| |
| |
een der beschreevene steenen is vastgemaakt, met de teenen van zyn rechter voet, terwyl hy een zak, van netwerk gemaakt, met die van zyn slinker vasthoudt. Het is algemeen by alle de Indiaanen, om, in 't werken en zich vast te houden, van hunne teenen zo wel als van hunne vingeren zich te bedienen; en zo groot is de kragt der gewoonte, dat zy het kleinste ding met de teenen van den grond even goed kunnen opraapen als een handig Europeaan met de vingeren. De Duiker, in deezer voege toegerust, vat met de rechter hand een ander touw, terwyl hy met de slinker zyne neusgaten fluit, springt in het water, en daalt door de zwaarte van den steen welhaast tot op den grond. Als dan hangt hy het net om den hals, en verzamelt, met allen mogelyken spoed en de ongelooflykste behendigheid, zo veele Oesters, als hem mogelyk is in den tyd, dien hy het onder water kan houden, - gewoonlyk twee minuuten. Dan neemt hy de reeds beschreevene schikking weder aan, geeft een teken aan den man in de boot, door met zyn rechter hand aan het touw te trekken, en wordt onmiddelyk opgehaald, den steen agterlaatende, om vervolgens door het daar aan vastgemaakte touw te worden opgehaald.
De werkzaamheid, welke zy geduurende dit onder 't water gaan verrigten, is zo geweldig sterk, dat zy, weder in de boot gehaald, uit mond, neusgaten en ooren water loozen en dikwyls bloed. Doch zulks belet niet, dat zy, op hunne beurt, weder ter diepte daalen. Dikwyls duiken zy veertig of vyftig maalen op één dag; en zy bezorgen, by iedere duiking, omtrent honderd Oesters boven. Eenigen besmeeren hunne lichaamen met olie, en bestoppen neusgaten en ooren, om het indringen des waters te beletten; terwyl anderen geene voorzorge in 't geheel aanwenden. Schoon de gewoone tyd van het onder water blyven niet veel meer dan twee minuuten haalt, zyn 'er nogthans voorbeelden van Duikers, die het vyf minuuten uithielden. Het sterkste voorbeeld, 't geen men weet, is dat eens Duikers, die in den Jaare 1797 van Anjango kwam, en volle zes minuuten onder 't water bleef.
Dit werk eens Duikers, 't geen zo vreemd en vol gevaars aan een Europeaan voorkomt, wordt zeer gemeen aan een Indiaan, ter oorzaake van de natuurlyke leenigheid zyner leden en de hebbelykheid van de
| |
| |
kindschheid af. Zyn grootste schrik en meeste gevaar is het ontmoeten van een Haai, terwyl hy zich in de diepte bevindt. Dit Dier is de algemeene en schrikbaarende bewoonder van alle de Zeeën op deeze Breedten, en baart bestendigen schrik aan den anders zo moedigen Indiaan. Eenige Duikers bezitten egter de bedreevenheid om den Haai te vermyden, zelfs als zy een geruimen tyd onder water blyven. Maar de verschriklykheid van deezen vyand zweeft hun altoos zo sterk voor oogen, en de onzekerheid van hem te ontkomen is zo groot, dat dit bygeloovig volk veiligheid zoekt in bovennatuurlyke middelen. Vóór dat zy het duiken aanvangen, wordt de Priester of Bezweerder altoos geraadpleegd; en 't geen deeze hem zegt, wordt altoos, met het volkomenst vertrouwen, geloofd. De voorbereidingen, welke hy hun beveelt, bestaan in zekere plegtigheden, overeenkomstig met die der Caste of Secte, tot welke de Duiker behoort; en op het stipt volbrengen derzelven stellen zy het hoogste vertrouwen. Hun geloof in de kragtdaadige werking dier plegtigheden is zo sterk, dat het geene verzwakking ondergaat, hoe wydverschillend van de gedaane toezeggingen de uitkomst ook moge weezen. Het Gouvernement viert daarom bot aan hunne vooroordeelen, en heeft in bezolding eenige Bezweerders, om de Duikers de vreeze te beneemen. Want hoe bedreeven deeze lieden in hun beroep zyn, zouden zy het duiken niet aanvangen, zonder dat de Bezweerder zyn werk eerst verrigt hebbe. Diens raadgeevingen worden heilig in acht genomen, en strekken in 't algemeen om de gezondheid des Duikers te bewaaren; doorgaans wordt hem bevolen, zich van eeten te onthouden vóór het duiken, en zich onmiddelyk naa het wederkeeren van den arbeid in versch water te baaden.
Deeze Bezweerders zyn in de Malabaarsche taal bekend onder den naam van Pillal Karras, of Haai-binders. Terwyl de Visschery duurt, staan zy op 't strand, van den morgen tot het wederkeeren der vischboots in den naamiddag; al dien tyd prevelen zy gebeden, wringen het lichaam in de vreemdste bogten, en maaken gebaaren, aan welke niemand, en zy zelfs mogelyk geene meening weeten te hegten. Al deezen tyd moeten zy zich van eeten en drinken onthouden; zulks zou hunne gebeden kragtloos doen worden. Van deeze
| |
| |
onthouding ontslaan zy zich egter zomwylen, en verkwikken zich met Toddy - een drank, uit den Palmboom gehaald - tot zo lang dat zy niet staan kunnen tot het doen hunner verrigtingen.
Eenigen der Bezweerderen gaan met de Duikers scheep, die zeer in hun schik zyn door het denkbeeld dat zy hunne beschermers by zich hebben; doch, myns bedunkens, stelt deeze ingebeelde bescherming de Duikers meer bloot aan ongelukken, dewyl zy bewoogen worden te veel te waagen, en de noodige voorzorgen niet te neemen, volkomen vertrouwende op de onseilbaare magt hunner Bescherm-engelen. - Men hebbe zich egter niet te verbeelden, dat deeze Bezweerders geheelenal de bedroogenen door hunne eigene kunstenaryen zyn, of dat zy hunne aankleevers ter visscherye vergezellen uit eene angstige bezorgdheid voor derzelver behoudenisse: hun voornaamste dryfveer is, om, indien 'er zich eene gelegenheid toe opdoet, een kostbaare Paarl te kaapen. Wanneer dit het geval is, moet de Opper-opzigter der Visscherye met een jalours oog den vischtogt aanzien: zo groot is nogthans de verknogtheid hunner aankleeveren, dat hy het stilzwygend moet gedoogen, of althans zyn vermoeden wegens de weezenlyke oogmerken bedekken. Hy moet zelfs geen zweem laaten blyken van twyfel aan der Bezweerderen vermogen over de Haaijen: dit mogt de Duikers beschroomd maaken om zich in de diepte te begeeven, of afschrikken van geheelenal te visschen. De Bezweerders trekken hier groote winst: want, behalven dat zy door het Gouvernement betaald worden, krygen zy geld en geschenken van allerlei soort van de zwarte Kooplieden, en die gelukkig in de Oestervangst slaagen.
De afgerigtheid deezer Knaapen om de geloofstelling in hunne bezweeringen te behouden, wanneer een ongelukkig geval hunne toezeggingen verydelt, verdient aangetekend te worden. Zints Ceylon in der Engelschen bezitting kwam, verloor een der Duikeren een been: de Opperbezweerder werd terstond ontbooden, om reden te geeven van dit ongeluk. Zyn antwoord verschaft het sterkst bewys van de kundigheid en bekwaamheid des volks, waarmede hy te doen hadt. Hy vertelde hun, met veel betoons van ernst, ‘dat een oude Tovenaar, aan wien hy een trek schuldig was, juist op dien tyd van Colang aan de Malabaarsche
| |
| |
kust kwam, en eene tegenbezweering deedt, welke voor dien tyd de zyne kragtloos maakte: dat hy dit te laat te weeten gekomen was, om het gebeurde ongeluk te voorkomen; doch dat hy nu zyne meerderheid zou betoonen over zynen tegenstreever, door de Haaijen te beleezen en hunne bekken toe te binden, zo dat 'er, geduurende den Vischtyd, geen ongeluk meer zou gebeuren.’ - Gelukkig voor den Bezweerder, beantwoordde de uitkomst aan zyne voorzegging, en geen onheil, door Haaijen veroorzaakt, viel 'er verder, geduurende den vischtyd in dat jaar, voor.
Het vertoon van een enkelen Haai is genoegzaam om schrik onder alle de Duikers te verwekken: want zo ras een hunner een Haai ziet, maakt hy het zyne medemakkers bekend; dit gaat over na de andere boots: vrees grypt allen aan, en zy keeren alsdan dikwyls na de baai weder, zonder dien dag meer te visschen. De Haaijen, die deezen schrik veroorzaaken, zyn zomtyds niets anders dan een scherpe steen, op welken de Duikers nederkomen. Eene valsche opschudding, deezerwyze veroorzaakt, is allernadeeligst voor de Visschery; en alle middelen worden beproefd, om de waar- of valschheid dier gerugten te ontdekken: wordt men het laatste gewaar, dan volgt 'er straf voor de schrikverwekkers.
De Duikers worden onderscheiden betaald, naar de byzondere verbintenissen, welke zy aangegaan hebben met de eigenaaren der boots. Zy krygen of geld, of een gedeelte der gevangene Oesters, die zy, voor de voet op, voor hunne eigene rekening openen: dit laatste is de algemeenste handelwyze. De overeenkomst met de verhuurders der boots gaat omtrent op dezelfde wyze toe. Zy gaan eene verbintenis aan, om eene bepaalde som voor het gebruik der boots te ontvangen, of betaalen aan den Hoofdhuurder van de Oesterbank eene bepaalde som voor de vryheid om voor eigen rekening te visschen. Eenigen, die op de laatstgemelde wyze te werk gaan, zyn zeer gelukkig en worden ryk, terwyl anderen daardoor groot verlies lyden. - Oester-loteryen worden hier opengezet. Deeze bestaan in het koopen eener hoeveelheid ongeopende Oesters, en de kans te staan om 'er Paarlen in te vinden, of niet. De Europeesche Officieren en Heeren, die zich hier, amptshalven, of uit nieuwsgierigheid,
| |
| |
in den vischtyd onthouden, zyn zeer gesteld op deeze soort van loteryen, en gaan veelvuldige koopen van deeze soort aan.
De eigenaars der boots en de kooplieden loopen groot gevaar om veele van de beste Paarlen te verliezen, terwyl de vaartuigen op de t'huisvaart van de Oesterbanken zyn: dewyl de Oesters, nog leevende, en voor eenigen tyd ongestoord gelaaten, dikwyls uit eigen beweeging zich ontsluiten: alsdan kan men gereedlyk een Paarl ontdekken; en de Oester wordt, door middel van eenige ruigte, of een zagt stukje hout, belet, zich weder te sluiten, tot dat de gelegenheid zich aanbiedt om 'er de Paarl uit te ligten. De knaapen, die aan de gevangene Oesters arbeiden, pleegen in deezer voege niet weinig diefstallen, en zwelgen de gestoolene Paarls dikwyls door, om ze te verbergen. Wanneer men hiervan vermoeden krygt, sluiten de Kooplieden de verdagt gehoudenen op, en doen hun sterke braak- en ontlasting-middelen toedienen, welke menigmaalen het gestoolene aan den dag brengen.
Zo ras de Oesters uit de Vischboots genomen zyn, worden dezelve, door de onderscheidene lieden, aan welken zy toebehooren, geplaatst in holen of putten, ter diepte van omtrent twee voeten in den grond gegraaven, of in kleine vierkante plaatzen, die gezuiverd en afgeschut zyn: elk heeft zyne eigene afdeelingen. Matten worden 'er onder gespreid, ten einde voor te komen, dat de Oesters den grond niet raaken: daar liggen ze om te sterven en te rotten. Wanneer de Oesters gerot en droog geworden zyn, kan men ze gemaklyk openen, zonder eenig gevaar van beschadiging aan de Paarl toe te brengen, 't geen ligt het geval zou hebben kunnen weezen by het versch openen, 't welk niet zonder geweld kan geschieden. De schelp geopend zynde, wordt de Oester naauwkeurig onderzogt. Men is zelfs gewoon de Oester te kooken, dewyl de Paarl, schoon doorgaans in de schelp gevonden, nu en dan in het lichaam van den Visch zelven zit.
De stank, veroorzaakt door dit laaten rotten der Oesters, is onverdraaglyk, en blyft langen tyd naa dat de Visschery gedaan is. Dezelve bederft de lugt verscheide mylen rondsom Condatchy, en maakt de ommestreek van dat land zeer onaangenaam, tot dat de Mousons en geweldige Weste-winden opsteeken en de
| |
| |
lugt zuiveren. Deeze alleronaangenaamste stank kan egter de hoop op winst niet weeren: want maanden naa den vischtyd ziet men eene menigte van menschen, met alle zorgvuldigheid zoekende en het zand ziftende op de plaatzen, waar de Oesters gelegen hebben om te rotten: eenigen zyn nu en dan gelukkig genoeg om een Paarl te vinden, die de gedaane moeite ruim en ryklyk vergoedt.
De Paarls, te deezer Visscherye gevonden, zyn witter van kleur, dan die men aantreft in de Golf van Ormus aan de Arabische kust; doch worden, in andere opzigten, geoordeeld niet zo zuiver of van zo uitsteekend eenen aart te zyn: want schoon de witte Paarls meer geagt zyn in Europa, geeven de Inboorelingen de voorkeus aan die eenigzins geel- of goudkleurig zyn. - Te Tutucoreen, op de kust van Coromandel, byna tegen over Condatchy, is eene andere Paarl-visschery: dan de Paarls, daar gevonden, zyn veel minder geagt dan de twee gemelde soorten; zy hebben eene blaauwe of graauwagtige kleur.
In het toebereiden der Paarlen, byzonder in het booren, of gaaten, en rygen, zyn de Zwarten zeer bedreeven. Het werktuig, waarvan zy zich in het booren bedienen, is gemaakt van hout, gelykende naar een stompen omgekeerden kegel, omtrent zes duimen lang en vier duimen breed, staande op drie pooten, elk twaalf duimen lang. In de boven platte oppervlakte van dit werktuig zyn holen, voor de grootste Paarls geschikt; de kleinere worden 'er in geslaagen met een ligten houten hamer. De boor-werktuigen zyn spillen van onderscheidene grootte, geëvenredigd aan die der Paarlen: deeze worden rond gedreeven in een houten knop, door middel van een drilboog. De Paarls geplaatst zynde in de holen, en de punt van de spil daar op gezet, drukt de werkman op het houten hoofdstuk des werktuigs met zyn slinker hand, terwyl zyn regter den drilboog ronddryft. Geduurende deeze bewerking maakt hy, van tyd tot tyd, de Paarl nat, door den kleinen vinger van zyn regter hand in een kokusnoot, met water gevuld, te doopen; dit verrigt hy met eene behendigheid en vaardigheid, welke naauwlyks eenige verhindering aan de kunstbewerking toebrengt, en alleen door veelvuldige oefening kan verkreegen worden.
Zy hebben eene verscheidenheid van andere werktui- | |
| |
gen, zo om Paarlen te snyden als te booren. Om ze te zuiveren, te ronden, te polysten, en ze in dien staat te brengen, zo als wy dezelve zien, bedienen zy zich van een poeder, van Paarlen gemaakt. Deeze onderscheide werkzaamheden, om de Paarlen te bereiden, houden een groot aantal Zwarten, op verscheide gedeelten van Ceylon, bezig. In de Pettah of Zwarte Stad van Columbo ziet men, in 't byzonder, veelen alle dagen hier mede bezig.
De Paarl-visschery, door de voorgaande Bezitters te zeer uitgeput, brengt misschien zo veel niet op als voorheen. Dan de voordeelen, welke het Gouvernement daarvan trekt, zyn egter groot, en kunnen door een verstandig bestuur vermeerderd worden. De Paarls worden, naast de Kaneel, voor het meest winstgeevende van het geheele Eiland gehouden. De zamenvloeijing van volk derwaards, door deeze visschery getrokken, biedt eene schoone gelegenheid aan, om andere Waaren te verhandelen; en door eenen goeden aanleg kunnen de Engelschen hier veele hunner voortbrengzelen in verscheide deelen van Indie slyten.
Eer wy de Baai van Condatchy verlaaten, zal het geene onaangenaame noch onleerzaame schryfstoffe opleveren, een overzigt te geeven van de onderscheidene voorwerpen, die het sterkst de aandagt eens Vreemdeling, geduurende de Paarl-visschery, trekken. De opmerkenswaardige ten toonspreiding van Indiaansche Zeden, welke hier in al derzelver verscheidenheden gezien wordt, is misschien van deeze alle het treffendste.
Elke Caste heeft haare vertegenwoordigers; de kunstenaryen, door zommigen uitgeoefend, de plegtigheden, door anderen verrigt, en het voorkomen van allen, verschaffen den Europeaan eene verscheidenheid van stoffe en ruime voldoening aan zyne nieuwsgierigheid. Op de eene plaats ziet hy gochelaars en landloopers van allerlei soort, die hunne trekken speelen met eene maate van kunde en afgerigtheid, welke den bewoonderen van koudere lugtstreeken allerverwonderlykst voorkomen; op eene andere aanschouwt hy Fakeers, Brahminen, Priesters, Pandarams en Boetedoeners van allerlei aanhangen, die, of om liefddaadigheid op te wekken, of ingevolge van zekere gelofte, de pynlykste verrigtingen volvoeren, met eene soort van volstandig- | |
| |
heid, die naauwlyks begreepen of geloofd kan worden, zo men ze niet met eigen oogen ziet.
De pynlykste bedryven van Boetedoening, welke de Indiaanen verrigten of ondergaan, zyn die, welke plaats hebben, wanneer zy weder willen aangenomen worden in hunne eigene Caste, welker gemeenschap zy verbeurd hebben, door het eeten van spyzen, volgens de regels van hunne Secte verbooden, of door zulk eene verkeering te houden met andere volken, als men veronderstelt dat hun ontheiligt. In deezen toestand worden zy met afschuwen beschouwd door lieden van hunne eigene Secte, van alle verkeering met dezelve uitgeslooten, en zelfs verboden hun aan te raaken. Van zulk een staat van onreinheid kunnen zy alleen gezuiverd worden door het betaalen eener groote Geldsomme, of door het ondergaan van de zwaarste Boetedoeningen. Van die, welke ik gezien heb, zal ik slegts een en ander der voornaamste vermelden.
Deez heeft eene gelofte gedaan, om zyn arm, voor een zeker aantal jaaren, boven zyn hoofd te houden, zonder dien ooit neder te laaten; en dit doet hy met de daad zo lange, tot hy nimmer zyn arm in den natuurlyken staat kan wederbrengen. - Een ander houdt zyn hand geslooten, tot dat de nagels zyner vingeren geheel in het vleesch groeijen en boven op de hand weder uitkomen. - Veelen kammen nimmer hun hair, of laaten nooit den baard scheeren: in deezen staat wordt het hoofdhair, 't welk van een bruine kleur is, geheel verward, en niet ongelyk aan een raagbol; of het hangt neder in lange ongehaavende vlegten, niet ongelyk aan het hair van zeker soort van krulhonden. - Eenigen zweeren, dat zy nooit zullen nederleggen; terwyl zy, ten zelfden tyde, een groot yzeren werktuig om den hals draagen.
Maar eene der zeldzaamste van deeze plegtigheden is, dat men het hangen en draaijen, om in de Caste hersteld te worden, ondergaat; en 't zelve geschiedt vaak. Een vry hooge staak of stam van een kokusnootenboom wordt vast in den grond gezet; op den top wordt een andere staak of boom kruiswyze daar op geplaatst, om op een spil te kunnen draaijen; aan het einde van het dwarshout hangen touwen en koorden, om den Boetedoener aan te hangen en op te haalen. Hy wordt te
| |
| |
voorschyn gebragt, vergezeld van een aantal voor hem danssend volk: driemaal leiden de Brahminen en zyne Bloedverwanten hem rondsom dit gevaarte heen, onder een luidrugtig geschreeuw, met muzyk gepaard. Inmiddels offert men een Schaap, en het bloed wordt onder de rondstaande menigte verspreid; elk verlangt, dat het op hem kome. Onvrugtbaare Vrouwen in 't byzonder begeeren daardoor bedruppeld te worden, in hoope van vrugtbaarheid te zullen verkrygen; en, met inzigt om de uitwerking van dit middel te zekerder te bekomen, stellen zy alles te werk om zich zelven tot den hoogsten trap van geestvervoering op te winden, het hair uittrekkende en tierende op de ontzettendste wyze. Naa dat de Offerande gedaan is, wordt de Boeteling op zyn buik vlak op den grond nedergelegd; en twee vry groote haaken, voorheen vastgemaakt aan de touwen, welke van het dwarshout nederhangen, worden diep in het ruggevleesch onder de schouderen gedreeven; andere touwen hegt men onder de borst en dyen, om de zwaarte des lichaams te helpen onderschraagen. In dien staat wordt de Boeteling by den staak opgeheessen en gehangen; in deezen stand wordt hy twee of drie keeren omgedraaid. Geduurende die hoogst smertlyke verrigting, zegt hy een aantal gebeden op, en strooit onder de menigte bloemen, welke hy, ten dien einde, heeft medegenomen: deeze bloemen worden aangemerkt als heiligdommen, en middelen om allen kwaad te weeren en de toekomende gelukzaligheid te verzekeren. De omringende menigte is zo greetig om die bloemen op te zamelen, als het Engelsch graauw, wanneer onder 't zelve geld gestrooid wordt.
De Priesters, die zich te Condatchy onthouden, ten einde deeze en andere plegtigheden te verrigten, zo wel als veele andere Godsdienstige Bedelaars, zyn hier zeer hinderlyk: want behalven dat zy zeer lui en bedryfloos zyn, vallen zy zeer onbeschaamd en lastig. Dan zy zyn de eenige pesten niet, die de menigte, by de Paarl-visschery verzameld, lastig vallen. Bovendien is 'er eene groote menigte Gochelaars; Slangengrypers, danssende Jongens en Meisjes, alsmede veelen, die geene andere kostwinning hebben dan steelen en beurssnyden, in welke beide vakken zy eene groote afgerigtheid bezitten. Te verschoonlyker egter is in hun dit bedryf, daar de Dievery een standhoudende eigenschap der Indiaanen schynt
| |
| |
te weezen. In hunnen handel met de Europeaanen missen zy nimmer, wanneer eene gelegenheid zich aanbiedt, daarvan gebruik te maaken, om hun te bedriegen. Het is, nogthans, alleen door ontvreemding, dat deezen van hun te lyden hebben: want zelden waagen zy het, hun de goederen, door openbaar geweld, te ontneemen. Zo groot, in de daad, is het ontzag, 't welk de meerdere bekwaamheden der Europeaanen inboezemen by de Inboorelingen van Indie, dat men zeldzaam een voorbeeld ontmoet van een Zwarten, die een Blanken man voor man aantast, of in byzondere gevegten, of in den stryd.
Daar is geen tooneel, waarop de Inboorelingen deezer Landen eene schooner gelegenheid hebben om hunne behendigheid te werk te stellen, dan in de Baai van Condatchy, ten tyde der Paarl-visschery. Dit is de reden, dat de schurken en snoodaarts uit alle oorden van Indie derwaards toevloeijen; en geene voorzorgen zyn genoegzaam, om hunne schelmeryen en beroovingen te voorkomen. Hunne behendigheid, om de Paarls uit de Oesters te ligten, hebben zy inzonderheid tot eenen zo hoogen trap opgevoerd, dat men het voorkomen en beletten van dit snood bedryf onder de onmogelyke zaaken rangschikt.
Dan wy willen in deeze algemeene ongunstige beoordeeling der Inboorelingen van Indie de eigenlyke Ceyloneezen niet begreepen hebben: want, schoon de Paarl-visschery op hun Eiland geschiede, woonen nogthans weinigen hunner dezelve by, in vergelyking van het verbaazend aantal, 't welk uit andere oorden van Indie daar zamenschoolt. Ook zyn deezen niet zo zeer afgerigt op schelmsche treeken, noch bezitten die vaardigheid in handgreepen der Indiaanen van het Vasteland, die deeze bekwaamheden by erfenisse schynen te bezitten, en 'er zich op verhovaardigen.
Te Condatchy hebben zy van hunne beroovingen een stelzel gemaakt, en geene voorzorgen kunnen iemand daartegen geheel beveiligen. De eigenaars der Vischboots, en de Kooplieden, die in Oesters handelen, zyn genoodzaakt menschen te huuren, om 'er de Paarls uit op te zamelen; en, om het vervreemden te voorkomen, zyn vertrouwde persoonen aangesteld, die 'er gestadig het oog over houden.
|
|