Toevallige ontdekking van den heer Questier, om den kalander van de koornzolders te verdryven.
In het jaar 1773 wilde de Heer questier een geneesmiddel gebruiken, te zamengesteld uit de bladeren, de bloemen en de jonge uitspruitzels van den Vlierboom. Hy verzamelde daar van een arm vol, en lag het op een Koornzolder, in de nabyheid van een hoop Graanen, die door den Kalander geweldig beschadigd waren. Op dien dag een gezelschap by zich ten eeten hebbende, in een vertrek onder dien zolder, zag hy, benevens zyne gasten, twee uuren laater, met geene geringe verwondering, dat de muuren dier zaal zwart wierden, door de menigte der Insecten, die, van alle kanten, kwamen vluchten; zelfs eerlang in zulk eene menigte, dat men verpligt wierd, die zaal uit te stoffen. De Gastheer begaf zich toen naar den zolder, en vond het graan zodanig bedekt met vluchtende Kalanders, dat men hetzelve niet eens kon onderscheiden; met dit gevolg, dat de geheele Koornzolder, binnen twee dagen tyds, geheel van Kalanders gezuiverd was. Vervolgens wierd het Koorn, 't welk door dit ongedierte beschadigd was geweest, weggenomen, en daar voor gezond graan in de plaats gelegd, zonder dat iemand van het huisgezin, na dien tyd, ooit wederom Kalanders op dien zolder bespeurde.
Deeze ontdekking geschiedde enkel by toeval, doch gaf den uitvinder aanleiding, om zyne goede vrienden te raaden, om, zo zy met dit vernielend ongedierte geplaagd waren, daar van insgelyks eene proef te neemen. Het gevolg hier van was, dat zy allen het wezenlyk weldaadig vermogen van den Vlierboom, tegen hetzelve, moesten erkennen.
Deeze Heester geeft in 't geheel geen kwaaden reuk aan het Koorn, al wordt dezelve daar boven op geworpen.