Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBericht wegens Stonehenge, in het graafschap Wiltshire in Engeland, op de heerlyke vlakte van Salisbury, tuischen de rivieren de Willy en de Avon.(Uit echte Bescheiden samengesteld door den Heere d. pigeaud thi., te Schiedam.)
Wie, die eenigzins bedreeven is in de gesteldheid van Engeland, zal niet moeten bekennen, dat het te bejammeren is, dat de Gedenkteekens der Oudheid, die aldaar nog heden gevonden worden, zoo weinig opgemerkt, en den beminnaaren van kunde en Historien niet meer onder de aandagt gebragt worden, ten einde als een spoorslag tot verder onderzoek en naspeuring deswegen te dienen? - Het merkwaardige Stonehenge verdient ook vooral niet vergeeten te worden. Ik wil derhalven my verleedigen, uit echte bescheiden, daaromtrend het een en ander byeen te zamelen, en den Leezeren van dit Maandwerk mede te deelen. De verrukkelyke Vlakte, daar dit edel Gedenkteeken der Oudheid gevonden wordt, is in de eerste plaats onze opmerking waardig. Dezelve is, door uitgestrektheid en schoonheid, ongetwyffeld, een der vermakelykste plaatsen van geheel Engeland. Zy strekt zig uit 28 mylen ten westen naar Weymouth, en 25 ten oosten naar Winchester, en op sommige plaatsen is haare breedte van 35 tot 40 mylen. Het gedeelte, 't welk aan Salisbury grenst, is een Krytheuvel; de andere deelen voeden talryke kudden Schaapen van 3000 tot 5000 stuks, en 'er zyn Landpachters, die 2 of 3 zulke kudden bezitten. Men heeft daar de gewoonte om de Schaapen op het land te houden, na dat het beploegd is, waar door de grond zeer vrugtbaar wordt; dezelve brengt Gerst, Rogge en voortreffelyke Tarw voort. Op deeze Vlakte zyn veele hoogten of heuveltjes, bedekkende de Graven, overblyfselen der Tempelen, en puinhoopen van veele oude Britsche, Ro- | |
[pagina 643]
| |
meinsche, Saxische en Deensche Legerplaatsen en Sterkten. Men kan zig niets vermakelyker verbeelden dan de gelegenheid van het oude Stonehenge; het staat op den top van eenen zagt ryzenden heuvel; de lugt is 'er zagt, droog en lieflyk, gedeeltelyk veroorzaakt door den harden krytgrond. Op iederen stap, dien men over het bekoorlyk groen doet, 't welk hier den grond als een cierlyk tapyt dekt, wordt de reuk onthaald op de welriekende geuren van Serpyllum, Kwendel of wilde Thym en Apium, die met het korte gras, geduurig door de Schaapen afgeschooren, de zagtste en groenste zode voor den tred maaken, welke als met eene veerkragt onder den voet opryst. Het heeft de Rivier Avon aan het oosten, en eene beek, die in de Willy loopt, in het westen; welke stroomen, op den afstand van twee mylen, de vlakte als in een half rond omringen, eene vlakte van 4 of 5 mylen middellyns, die, door de afwisseling van vlakten en heuvelen, het alleraangenaamste tooneel oplevert, dat men zig verbeelden kan. Wat het Gebouw zelve betreft, het maakt op den afstand van een halve myl eene grootsche en deftige vertooning; en wanneer men nadert, byzonder aan de Noordoost - zyde, daar de overblyfselen van dit wonderstuk het minste geschonden zyn, treft de grootheid van deszelfs ommetrek op eene verbaazende wyze. Die treffende grootheid van den ommetrek des gantschen werkstuks, de hoogte der deelen, waaruit het bestaat, en tevens de grootheid van de lichten en schaduwen, zo wel als derzelver verscheidenheid, ontstaande uit eene ronde gedaante, vereenigen zig om de vertooning allertreffendst te maaken. - Niemand denke, dat eenig deel van het Gebouw te groot of te klein, te hoog of te laag is - neen! men heeft alleen de puinhoopen te beschouwen - hoe zeer met hartzeer over het verval van zulk een schoon geheel - en zy zullen al aanstonds den voormaligen verhevenen luister aankondigen, en by iederen tred nog vermeerderen. Dit Wondergebouw ontving zynen tegenwoordigen naam van het Saxisch Rode Hengenne, dat is hangende Rotzen; van daar, dat in Yorkshire de hangende Rotzen nog Henges genoemd worden. Dit berucht stuk der Oudheid heeft de pennen van zeer veele weetgierigen en geleerden bezig gehouden, en de meesten verschillen in gevoelen over deszelfs oudheid, en waartoe het gebruikt zoude zyn geworden, of waartoe het geschikt was. Verveelende zou het zyn, alle de verschillende gevoelens op te haalen; het zal genoeg zyn aan te merken, dat de beroemde inigo jones poogde te bewyzen, dat het een overblyfsel was van eenen Tempel van de Toscaansche Orde, door de Romeinen voor den God Coelum | |
[pagina 644]
| |
of Terminus gebouwd; maar dat de schrandere Dr. stukeley Ga naar voetnoot(*) genoegzaam voldongen heeft, door verscheidene beder kingen, dat het een Tempel was, door de oude Britten gestigt. Sommigen hielden het ook voor een werk der Natuure; maar het is zeer baarblykelyk, dat het een voortbrengsel der Kunst is. Stonehenge is omringd met eene ronde graft, welker bolwerk binnenwaards is, en een rond terras maakt om het voorplein. Deeze graft overgegaan zynde, gaat men 108 voeten voorwaards, naar het werk zelve, 't welk 108 voeten in zyn middellyn bedraagt. - Het Gebouw intreedende, en de oogen slaande op de puinhoopen en gescheurde muuren, wordt men vervuld met een verrukkenden eerbied, dien niemand kan beschryven. Verder gaande, baaren het donker gedeelte van de zwaare liggende steenen boven de hoofden, de gaping van het verwulf tusschen de zyposten van de celle, de vreemde bouwing van het geheele werk, en de grootheid van ieder deel, verwondering. Indien men let op dat gedeelte, 't welk nog in zyn geheel is, verbeeldt men zig gantsche Steengroeven, in de lugt opgehaald, te zien; en de ruwe puinhoopen beschouwende, ziet men, als 't ware, de ingewanden van eenen berg naar buiten gekeerd. Dr. stukeley meent, dat de Steenen, waaruit deeze Tempel bestaat, van de Grey Weathers, op de duinen van Marlborough, naby Aubury, gebragt zyn, alwaar een ander verwonderlyk werk van dezelfde soort is. Alle de groote Steenen zyn van deeze soort, uitgezonderd het Altaar, 't welk nog harder is, als geschikt zynde om het vuur te verduuren. De piramiden zyn ook van verschillende soort van Steen, die harder is dan de andere. Indien wy den verbaazenden omtrek deezer Steenen in aanmerking neemen, en tevens op den afstand van Grey Weathers, 16 mylen van deeze plaats af gelegen, letten, zal de zwaarigheid, om dezelve hier te brengen, onvergelykelyk groot voorkomen. De Steen boven aan de Cel, die neergevallen en midden door gebroken is, is, volgens Dr. hales, 25 voeten lang, 7 voeten breed, en, door elkander gerekend, 3½ voeten dik; zo dat hy 612½ teerlings - voeten bedraagt. Maar Dr. stukeley maakt deezen Steen nog grooter, en stelt, dat hy meer dan 80,000 ponden weegt, en dat 'er 140 Ossen zouden noodig zyn, om hem te trekken; en deeze Steen is egter de zwaarste niet, die hier gevonden wordt. | |
[pagina 645]
| |
Deeze Steenen hebben door de onbedagtzaame dwaasheid der menschen, die 'er met zwaare hamers stukken afsloegen, (denkelyk om te onderzoeken of deeze Steenen door kunst gemaakt waren) veel nadeels geleeden. Dr. stukeley is van begrip, dat het grooter zoude zyn, die door kunst te maaken, dan ze door kunst en kragt 16 mylen verre te vervoeren; doch de beschadigers zyn niet te verontschuldigen. Anderen denken, dat het wonderlyke des werkstuks bestaat, in de moeielykheid van de Steenen te tellen; en hiermede houden veelen, die ze komen bezigtigen, zig bezig; en, in de daad, sommigen slaagen daar slegt in; - dan ze zyn tog geteld, en het wonder is opgelost door die geenen, welke verzekeren, dat het getal, dat der Steenen of Colommen namelyk, uit 140 bestaat. Het werk schynt ruw; egter is 'er geen Steen, die niet min of meer het houweel en den bytel des werkmans ondergaan heeft; en de omtrek der deelen is zo groot, dat de groeven en houwvasten met groote naauwkeurigheid moeten bewerkt zyn. Zy zyn nogthans zeer eenvoudig gemaakt. De Colommen loopen aan alle kanten een weinig smaller, zo dat de Architraven wet 2 voet en 7 duim uitsteeken, 't welk op eene hoogte van 18 voeten nog al merkbaar is. Boven op elke Colom is een houwvast, gelykende naar een halt eirond; het is 10½ duim in zyn middellyn, en geschikt naar de groeven, die zig in de Architraven bevinden. Aan den buitenkant zyn de laatste een weinig uitgerond, om den Cirkel te verbeelden, maar aan den binnenkant zyn zy regtlynig, en maaken een Polygoon of veelhoek van 30 zyden, die, zonder iets van de schoonheid des werks te beneemen, veel tot de sterkte des geheels toebrengt. De hoogte der Colommen, of regt overeinde staande Steenen, en de Architraven, is 10½ Ellen, waar van de regt overeind staande 9, en de daar op liggende 1½ El bedraagen. Van deezen buitensten Cirkel, die, toen hy in zyn geheel was, uit 60 Steenen bestond, namelyk 30 Colommen en 30 Architraven, zyn aog 17 Colommen overig: 11 van dezelve zyn nevens elkanderen, by den grooten ingang, die de wydste is, blyven staan, met 5 Architraven op dezelve. Een Colom agter aan den Tempel, of aan het zuidwesten, steunt op eenen Steen van den binnensten Cirkel; daar liggen nog 6 anderen op den grond, geheel of in stukken, zo dat 'er nog 24 van de 30 overig zyn. Daar is niet meer dan ééne Architraaf op de plaats, daar zy behoort, en twee liggen op den grond, zo dat 'er 22 zyn weggeraakt. Iets meer dan 8 voeten van de binnenzyde des buitensten Cirkels is een andere van 40 kleinere Steenen of Colommen, zonder Architraven, welke met den buitensten Cirkel een | |
[pagina 646]
| |
ronde gallery maakt. Deeze Colommen zyn een El dik en 4½ hoog, zynde dus half zo groot als de buitenste; van deeze zyn 'er slegts 19 over, van welke 'er 11 staande zyn; op eene plaats staan 'er 5 naast elkander op haare plaatzen, op eene andere 3, en nog op eene andere 2. De wandelweg tusschen deeze twee Cirkels is 300 voeten in den omtrek, en moet eene zeer fraaije vertooning gemaakt hebben. Behalven deeze buitenste, is 'er nog eene binnenste gallery, die eertyds uit omtrend twee derde deelen van een Ovaal bestond; derzelver buitenste gedeelte heeft haare gedaante uit zekere samenvoeging van Steenen, die Dr. stukeley den naam van Trilithons geeft, omdat ieder van deeze bestaat uit twee Colommen en een Architraaf daar boven op. De Steenen, die deeze Trilithons uitmaaken, zyn wezenlyk verbaazend; hunne hoogte, breedte en dikte zyn buitengemeen groot, en moeten elken beschouwer met verwondering vervullen. Iedere Trilithon staat op zig zelve, en heeft geene gemeenschap met den nevensstaanden, en dus verschillende met de Colommen en Architraven van den buitensten Cirkel, die door de Architraven geheel in het ronde met elkander vereenigd worden. De breedte van zo een Steen is van onderen 7½ voeten, zo dat twee Steenen 15 voeten breed zyn, en daar is een El of 20 4/5 duimen tusschen dezelve in, zo dat iedere Trilithon byna 17 voeten beslaat. Deeze Steenen loopen naar boven smaller, waarschynlyk om hun gewigt te verminderen en topzwaarte voor te komen. De Steenen worden aan beide zyden van den voornaamsten ingang hooger en schooner, hoe meer men van het hooger na het laager einde voortgaat; dat is, de twee Trilithons, die naast aan de regter en slinkerhand van den ingang staan, worden in hoogte overtroffen door de twee, die daar aan volgen, en deeze weder door die, welke agter het Altaar staan aan het hooger einde. Zy zyn, door elkander gerekend, 20 voeten hoog; hunne byzondere hoogte van 13-14 en 15 Ellen; maar de Architraven alle van dezelfde grootte. Daar zyn 5 van de Trilithons overgebleeven, van welke 3 in hun geheel zyn; en schoon 2 eenigzins vervallen zyn, blyven egter de Colommen nog zigtbaar. Aan den binnenkant van dit ovaal is een nog kleiner ovaal van 19 Colommen, die eenigzins naar Pyramiden gelyken, deeze zyn 2½ voet breed, 1½ voet dik, en door elkander 8 voeten hoog; zy ryzen in hoogte, naar maate zy het bovenste van deezen kring naderen. Van deeze zyn maar 6 overig. De ruimte in deezen binnensten kring heeft men het heilige der heilige genoemd, waarin men veronderstelt dat alleen de | |
[pagina 647]
| |
Druïden of Britsche Priesters kwamen, die op het Altaar aan het hoogereinde offerden. Dit Altaar bestaat uit een soort van grof blaauw marmer, 20 duimen dik, 4 voeten breed, en, volgens den Heer web, 16 voeten lang. Wy zullen nog alleen aanmerken, dat het aloud gebruik in het stigten van Tempels was, dezelve van boven open te maaken; en dit geeft een bewys voor de verbaazende oudheid van dit Gebouw. Men moet bekennen, dat zy, die meenden dat men de Godheid onteerde, door haar binnen eene bepaalde ruimte te besluiten, niet gemaklyk (naar hunne denkwyze) een verhevener ontwerp tot Godsdienstige oeffeningen konden uitvinden, of zulks op een grootscher wyze ten uitvoer brengen. Hier is de ruimte wel afgeperkt en bepaald, maar met de grootste vryheid; hier wordt ons een denkbeeld van Gods tegenwoordigheid ingeboezemd, maar zy wordt niet bepaald; hier vertoont zig de overeenkomst en verscheidenheid van vier verschillende Cirkels, op iederen stap, dien men doet, met het afwisselen van licht en schaduwe. Waar men de oogen wende, vormen Natuur en Kunst eene mengeling van haaren verheeven smaak, en baaren eene aangenaame ontroering, die zeer wel voegt by heilige plaatzen. Wie erkent niet, dat 'er iets in den Mensch huisvest, hem aangebooren, waardoor hy bezef van Gods aanwezen niet alleen, maar ook van deszelfs grootheid heeft! Hoe is het niet te bejammeren, dat het Heidendom, met dat alles, omdoolde - nog omdoolt - in eenen nagt van onwetendheid! Wie bidt niet, dat God het Licht zyner kennisse, die in Jesus Christus is, overal doe opgaan, opdat zyn Ryk kome! |
|