Vrienden, te Heeswyk in de Meijery van den Bosch, een Vossen-hol, waaruit hy een Vos had zien komen. Hy deelde dit aan mynen Vriend mede; en deze nam aanstonds het besluit om het Hol te doen opgraven, in de hoop van daarin een Vossen-nest te zullen vinden. By het opgraven der pypen vond men ook in de daad de Moeder-vos met een nest van zes Jongen, welke aanstonds wierden gedood; doch, het geen opmerklyk is, en tot ene proeve kan dienen van den verslindenden aart dezer Dieren, men vond nog by en in den omtrek van het nest de dode ligchamen en geraamten liggen van de volgende Viervoetige Dieren, Vogelen en Visschen:
Een Kat. |
Vier Hazen. |
Een Konyn. |
Vyf Mollen. |
Vyf Hoenderen. |
Drie Patryzen. |
Een Snoek. |
Een Kwab-aal. |
Drie Meer-aalen. |
welke waarschynlyk allen door het Mannetjen waren gevangen en aangebragt.
Men kan hieruit opmaken, hoe schadelyk, over het geheel, de Vossen worden zouden, wanneer niet op den duur alle pogingen in het werk wierden gesteld, om dezelve uit te rooijen.
Ik heb de eer met hoogachting te blyven
Uwl. beftendigen Lezer
's Bosch, 29 Sept. 1803.
d. hanegraaff.