Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over het geluid en de stemleiding, en verklaaring van het geheim van het spreekend kunst-hoofd, uitgevonden door den kunstenaar Isaäc Bennie, en deszelfs verplaatsbaar spreekend beeld.De Natuur verschaft den opmerkzaamen beschouwer en wysgeerigen onderzoeker heurer verborgenheden eene groote menigte van voorwerpen, die, hoe algemeen en onophoudelyk ons voor den geest zweevende, echter eerst na een tydverloop van veele Eeuwen, dat men derzelver onderzoek bereids ondernomen heeft, ons slegts gedeeltelyk bekend geworden zyn. Onder dezen kan men het Geluid, en deszelfs wonderbaare uitwerkselen, met het grootste recht rangschikken, daar de Theorie der Geluiden, zelfs nog tot heden, in derzelver grondslag, veele twyffelachtige stellingen oplevert. Dat de Ouden, even als van veele Weetenschappen, ook de | |
[pagina 596]
| |
Grondleggers der Theorie van het Geluid geweest zyn, en dat zy zig op eene ongemeene en voor ons thands onnagaanbaare wyze van hunne kennis des Geluids, als eene trillende beweeging der voordgeperste lucht, hebben weeten te bedienen, schynt ons in de eerste plaats te blyken uit het wonderbaarlyk ingericht Paleis, 't welk de Dwingeland dionysius te Syracusa op het Eiland Sicilien deed bouwen, welks wanden in alle vertrekken derwyze gebouwd waren, dat hy, waar hy zig bevond, alles, wat ergens in het geheele Hof gesproken werd, bescheidenlyk hooren konde. - Voords ook getuigt de Roephoorn van alexander de groote, waarmede hy op eenen afstand van 100 stadien verre (elke stadium overeenkomstig aan 625 voeten) zyne bevelen aan zyn leger konde mededeelenGa naar voetnoot(*), dat de Akustica, of Gehoorkunst, te dier tyde reeds tot een hoogen trap van volkomenheid gebragt was, welke, sedert het verbranden der Alexandrynsche Boekery, weder, met verscheidene Uitvindingen en Weetenschappen der Ouden, in vergetelheid schynt geraakt te zyn. Het Geluid is tweeërlei; 1o. dat, het welk in ons inwendig zintuig des gehoors door de geluidgeevende lighaamen opgewekt wordt, en der ziele aldaar eene gewaarwording doet gevoelen, welke met geene woorden kan worden uitgedrukt; en 2o. dat, het welk in de geluidgeevende lighaamen door derzelver trilling gebooren, en aan de lucht, die in dit geval enkel tot geleider dient, medegedeeld wordt. Aristoteles, die de Natuur met de voor die tyden meestmooglyke naauwkeurigheid onderzocht heeft, zegt: Het Geluid is niets anders dan de beweeging van zekere lighaamen in eene plaats, en die der middenstoffe, welke ons gehoor aandoet. Hoewel hy nu deze omschryving menigvuldige maalen, met dezelfde woorden, herhaalt, en het daardoor blykt, dat hy dezelve niet anders, dan zeer wel overdacht, en met de, hem in de meeste zyner Schriften gewoone, grootste naauwkeurigheid en omzichtigheid, ter nedergesteld hebbe, zyn 'er echter sommige laatere Natuur-onderzoekers geweest, die deze zyne bepaaling onvolledig gevonden hebben; immers, zeggen deze, zo het Geluid niets anders ware dan de beweeging eens lighaams in eene plaats, zoude daaruit volgen, dat, by voorbeeld, de omwending der hand in de lucht een geluid zoude moeten voordbrengen, 't welk echter zo niet bevon- | |
[pagina 597]
| |
den wordt; maar aristoteles spreekt ook slegts bepaaldelyk van zekere lighaamen, naamlyk van dezulken, welken wy resonantia of geluidgeevende gewoon zyn te noemen, en wier eigenschappen hy vervolgends ook beschryft. Voords heeft hy ook zeer naar waarheid gezegd: de beweeging van zekere lighaamen in eene plaats; want derzelver beweeging naar eene andere plaats, dan waar ze zig eerst bevonden hebben, verwekt geen geluid; men kan een geluidgeevend lighaam, zo wen het slegts in plaatselyke betrekkelyke rust weet te houden, van de eene plaats naar de andere beweegen, zonder dat 'er eenig geluid opgewekt worde; doch wanneer men het derwyze beweegt, dat alle de stofdeelen, waar uit het bestaat, in eene betrekkelyke beweeging tot elkander geraaken, het welk wy trillen noemen, dan eerst wordt 'er, in 't algemeen, geluid gebooren. Zulk een trillend lighaam wordt 'er dus ook in 't byzonder vereischt, om de dierlyke stem en menschelyke spraak hoorbaar en gewaarwordelyk te maaken; en in de daad, zeker kraakbeentjen, het welk het boveneinde van de lucht- of longpyp, of het strottenhoofd (Larynx) overdekt, en Epiglottis of Strottenklapjen geheeten wordt, dient onder andere tot dat einde. De, op den wil der ziele, uit de longen tegen hetzelve, in geärticuleerde klanken, uitgeädemde lucht brengt hetzelve in eene trillende plaatselyke beweeging; deze wordt aan de lucht medegedeeld, en veroorzaakt in dezelve eene golvende beweeging, welke zig uit het middenpunt, waar zig het geluidwekkend lighaam, in dit geval de Epiglottis, ophoudt, in kringen verspreidt; omtrend op dezelfde wyze als een stil water, waarin men een steen werpt, rondsom denzelven verscheidene éénmiddenpuntige kringen vormt, welker buitensten zo veel zwakker in voordgolving zyn, als zy verder van het middenpunt der beweeging zyn afgelegen. Even het zelfde heeft ook in de lucht, die door een trillend lighaam voordgestooten en in kringen voordgedreeven wordt, plaats; dicht nevens dat lighaam is derzelver golving het snelst; en naar maate dat ze van dat lighaam verwyderd wordt, vermindert dezelve in kracht, zo dat ze eindelyk ongemerkt ophoudt en geheel in rust geraakt. Van daar dan ook, dat het geluid in de behoorlyke nabyheid van een geluidgeevend lighaam, als wanneer de voordgedreeven lucht, met al den haar eigen graad van snelheid, tegen het Gehoor- of zoogenoemd Trommel-vlies (Tympanum), in het allerverwonderlykst kunsttuig, dat tot het zintuig des gehoors behoort, en in het oor geplaatst is, aangolft, ten sterksten gehoord wordt; doch deze golving, en dus ook de aandoening van het Trommelvlies, en de daarvan afhangende voor ons nog onbegrypelyke wyze van ge- | |
[pagina 598]
| |
waarwording der ziele, wordt zwakker en zwakker, in reden van den afstand des geluidgeevenden lighaams; waardoor de golvingen van den met het geluid bezwangerden luchtstroom traager voordvloeijen, en eindelyk op zeker punt geheel ophouden. Wanneer dus de hoorer even voor dit punt, tegen over het geluidgeevend lighaam, geplaatst is, kan hy niets van het geluid bemerken; gaat hy echter in een rechte lyn slegts één stap voord, zo dat de zwak golvende laatste, met geluid bezwangerde, luchtkring tegen zyn gehoorvlies aangolven kan, dan wordt hy terstond een zeer zwak geluid gewaar, het welk toeneemt naar maate hy in dezelfde richting voordgaat en tot het geluidgeevend lighaam nadert. Ten einde nu dit langzaam verdwynend stemgeluid te verlengen, bedagt men van ouds, de cirkelvormige uitbreiding der golvende lucht te beletten, en het geluid te noodzaaken, niet kringsgewyze, maar cylindersgewyze voord te gaan. Hier toe was niets geschikter, dan hetzelve, eer het door de opening des monds in de lucht verspreid werd, in cylindervormige buizen op te vangen; men plaatste, ten einde die proef te doen, zulk eene buis derwyze voor den mond, dat de gevormde stem nergens anders dan door dezelve een' uittogt vondt; op die wyze wordt alleen aan de lucht, welke zig in de buis bevindt, de trillende beweeging van het Strottenklapjen medegedeeld, en dezelve, aldus met het geluid bezwangerd, wordt van rondsom door de wanden der buis naar derzelver midden weêrgekaatst, en het geluid daardoor niet alleen aanmerkelyk in kracht, maar ook in snelheid vermeerderd, en moet, zo lang deszelfs oorzaak, of de voorddryvende uitademing der lucht uit de longen, op hetzelve werkt, door de buis voordgestooten worden, tot het uit derzelver opening weder in de vrye lucht zig kringsgewyze verspreiden kan. Dit is de reden, dat iemand, door een wel aan den mond geslooten buis spreekende, door een' ander, die dicht nevens hem staat, niet gehoord kan worden; schoon een derde, aan het eind der buis geplaatst, alle zyne woorden, echter op een' zeer grooten afstand, zo lang men slegts die buizen maaken wil, aan derzelver eindelyke opening zeer verstaanbaar hoort. De Natuur zelve bezigt dit middel, om de in de longen bewogen lucht in den mond te voeren, daar zy, tot dat einde, aan de luchtpyp even dezelfde cylindervormige gedaante gegeeven heeft; gelyk ook alle de buizen, welke tot voordstooting van eenige vloeistof in het lighaam dienen, rolrond zyn; ten einde, de aanbotzing van alle punten op elkander werkende, de vloeistoffe te sneller en met zo veel te meer krachts voordgestuuwd worde. | |
[pagina 599]
| |
Deze Theorie der leiding van de Geluiden door Buizen ligt reeds in de voorverhaalde weergalmende Geluidzaalen van het Paleis van dionysius, zo wel als in den Roephoorn van alexander, besloten; en daar deze Buizen tot op een' aanmerkelyken afstand verlengd en in allerleie richtingen gebogen en geleid kunnen worden, laat zig daaruit de, door de Oudheid zo zeer geëerbiedigde, Oraculstem, welke in sommige (zeekerlyk daartoe byzonder ingerichte) Tempels de raadvraagers beändwoordde, genoegzaam duidelyk verklaaren; als men slegts in aanmerking neemt, dat een dergelyke holle Spreekbuis, van wederzyden, en door beide derzelver openingen, de lucht laatende doorstroomen, tevens met dezelve het geluid doorlaat, en in allen gevalle aan beide einden voor Spreek- en Gehoor-buis tevens kan dienen. De verborgen spreeker kan dus ook bescheidenlyk hooren, al wat in de nabyheid der andere opening van de buis overluid gezegd wordt; en het valt dus niet ongemakkelyk, daarop eenig andwoord te geeven; te meer nog, daar de omstandigheden van zaaken, welke de raadvraagers (meest Vorsten of Grooten) betroffen, den Priesteren niet onbekend konden zyn, en men duidelyk uit de dubbelzinnigheid der andwoorden kan bemerken, dat zy, die dezelven gaven, even onzeeker van de uitkomst waren, als de raadvraagers zelven. Croesus, by voorbeeld, vraagt het beroemde Oracul te Delphos naar den uitslag van zyne onderneeming tegen cyrus; het andwoord is: Hy zal een groot Ryk omkeeren. Het was aan de toerustingen van beiden wel te bemerken, dat een der partyen de overhand behouden zoude, en dat die zeeker het Ryk van den overwonnenen zig toeëigenen, en dus omkeeren, of van Heer zou doen veranderen. Had het Oracul zeekerheid van den uitslag gehad, het zoude, tot zyn eigene eer, zo bedekt niet gesproken, maar ronduit tegen croesus gezegd hebben: Cyrus zal uw Ryk omkeeren. Doch zo iets durfden de Priesters, hoe zeer waarschynlyk het ook ware, niet waagen; om door eenigen toevalligen uitslag niet gelogenstraft te worden. Hun Oracul was de vraagbaak des Volks, en strekte ten middel van bestaan voor eene ontelbaare menigte menschen; zy moesten dus deszelfs uitspraaken altyd derwyze inrichten, dat zy 'er in geene gevallen op achterhaald konden worden. De Vrouw van Endor, waarover in het voorig StukjenGa naar voetnoot(*) een woord gesproken is, behoefde in dit stuk zo behoedzaam niet te zyn; zy zegt saul rechtstreeks zyn nederlaag aan, wel weetende, dat, zo de kans al eens ten zynen voordeele mogt wenden, hy zig toch, in de vreugd zyner overwinning, niet met eene zo | |
[pagina 600]
| |
verachte en onbekende vrouw, die buiten dat zig overal verbergen konde, en reeds verborgen leefde, bemoeijen zoude. Het is derhalven zeer waarschynlyk, dat de voornaamste Oraculen, als dat van Delphos, dat van jupiter ammon, en dat van Dodona, door Spreekbuizen bewerkt zyn geworden; immers dat van Dodona, het welk uit zwaare Eikenboomen gehoord werd, gaf insgelyks eene goede gelegenheid tot de leiding der Spreekbuizen aan de hand. - En daar de kundigheden, welke eenig licht of vermoeden ter ontdekking van eene dergelyke behandeling konden geeven, slegts alleen vervat waren in de te dier tyd schaars voorhanden zynde geschreevene Boekrollen, die tegen goud opgewoogen werden, en dus alleen in het bezit van enkele groote en vermogende lieden konden zyn, viel het zo veel te gemakkelyker, om eene onweetende menigte, en die nog daarby met een heiligen eerbied vervuld tot de Oraculen naderde, in zeekere verwagting dat een God met hun zoude spreeken, het welk naar hunne beginselen van Godenleer niets ongemeens was, daardoor te verbysteren. Te meer nog zal dit begrypelyk vallen, daar men zelfs nog heden ten dage eene groote menigte menschen, door middel eener vernuftig uitgedachte verborgen leiding van Spreekbuizen, verbysteren en in verwondering brengen kan; niet zo zeer dat men de verlichten en verstandigen onder hen zoude kunnen doen gelooven, dat de stem, welke men hen doet hooren, een bovennatuurlyke oorzaak hadde, gelyk zulks eer te beduiden ware aan een Volk, welks Godenleer daar heenen leide, en aan 't welk die begrippen door opvoeding eigen geworden waren; noch ook, dat die stemvorming, in eenig stoffelyk figuur, mechaniesch, of werktuigkunstig, te weeg gebragt wierde, daar het andwoorden op willekeurig voorgestelde vraagen zeer blykbaar boven de grenzen van alle mogelyke Mechanica stygt; maar de menigte, en zelfs onder dezelve verstandige, naarvorschende en schrandere lieden, wordt niettemin nog heden in haar oordeel verbysterd, in het nagaan van de wyze, hoe somtyds het geluid op zekere plaats gebragt wordt, waar men geene mogelyke communicatie van den spreeker met den verborgen andwoordenden persoon uitdenken kan. Dit immers was nog onlangs het geval in alle de voornaame Steden en Plaatzen van Duitschland, waar de veel geruchts maakende Femme invisible, of onzichtbaare Vrouw, door zekeren Kunstenaar robertson uitgevonden, vertoond werd. Dit Kunstwerk, ondertusschen, was alleenlyk op de Theorie der Geluidleiding gegrond, en zo eenvouwig ingericht, dat het te verwonderen is, dat men deszelfs geheim niet vroeger, maar, na lang onderzoek, slegts toevallig, ontdekt hebbe. Doch de menschelyke geest, door eenige voor hem onbevattelyke | |
[pagina 601]
| |
verborgenheid getroffen, vergroot doorgaands het voorwerp te zeer, denkt het zig veel te samengesteld, en verbystert zig zelven, door verre te zoeken naar het gene dicht voor de hand gevonden kan worden. Deze verbystering wordt door allerleie afleidende voorwerpen, met welken de kunstenaar met voordagt, zo veel hem mogelyk is, zyn geheim omringt en verbergt, niet weinig geholpen. Zie hier hoe het eigenlyk met de Femme invisible gelegen was: Men bragt de nieuwsgierige, en by voorraad, door de aankondiging, dat men door eene onzichtbaare Vrouw, die men voorgaf zig in een glazen Kas te onthouden, op zyne vraagen geändwoord zoude worden, verbysterde menigte in een vierkant vertrek tot voor eene balustrade of hekwerk, achter het welk, in het overige gedeelte der kamer, een ledige Kas met glazen deuren, vry aan vier dunne kettingjens, ter hoogte van 3 à 4 voet boven den grond, aan den zolder was opgehangen; uit deze Kas stak een Spreektrompet tot over het hek uit, geevende gelegenheid aan de aanschouwers om daar door hunne vraagen te doen; de buis deezer Spreektrompet liep in de Kas, tot op een zeer kleinen afstand van het achterste schot: voor het hek hing een spiegel. Zo dra 'er eenige lieden in een byzonder vertrek byeen vergaderd waren, liet men dit gezelschap in de kamer der Femme invisible treeden. Men zag daar dan niets anders dan de achter en boven het hek opgehangene ledige glazen Kas en de Spreektrompet, welke over of door het hek heenen stak. Een poos tyd in hetzelve zig opgehouden hebbende, hoorde men een dof geklop, dat de tegenwoordigheid der onzichtbaare Vrouw aankondigde. Elk, die haar eenige vraagen wilde doen, moest zig eerst voor den spiegel, die voor het hek hing, begeeven, ten einde de Vrouw (zo zeide de Kunstenaar) den persoon, die met haar zoude willen spreeken, alvoorens zou kunnen zien. Daarop begaf men zig naar de Spreektrompet, en deed zyne vraagen. Terstond daarop hoorde men dezelve met eene menschelyke stem beandwoorden; en niemand konde, met mogelykheid, uitvinden, op welk eene wyze die stem in de Kas geleid wierd, daar dezelve aan alle kanten vry, en een voet van den achterwand af, hing, welke daar by nog door een glasraam, 't welk het licht in de kamer gaf, gebroken was. Ware het, dat de Kas, in plaats van aan zeer dunne kettingjens, aan eenigzins dikkere touwen gehangen hadde, dan zoude men zig de buizen daar in verborgen en met touw omwonden hebben kunnen verbeelden; doch ook dit eenig-mooglyk canaal was door de dunheid en afgebroken schakels der kettingjens ondenkbaar. Duizenden van menschen gingen een en andermaal deze | |
[pagina 602]
| |
onzichtbaare Vrouw bezoeken; doch altyd met den zelfden vruchteloozen uitslag; niemand kon eenigzins de minste steekhoudende reden van dit verschynsel geeven. Eindelyk, echter, gelukte het een' der nieuwsgierigste en naarvorschendste aanschouwers, het geheim toevallig uit te vinden; en wel op volgende wyze: Deze onderzoeker had reeds een en andermaal oor- en ooggetuige van het verbaazend verschynsel geweest, de glazen Kas zo veel mogelyk naauwkeurig beschouwd, en het volstrekt onmogelyk gevonden, dat 'er eenige spreekbuis, van welke zyde en hoe verborgen het ook weezen mogte, in geleid konde worden; voords opgemerkt, dat de Kas, hoezeer op een' zeer korten afstand van den muur, waarin het glazen raam was, echter van denzelven geheel vry hing en bewoogen kon worden. Dit deed hem volstrekt besluiten, dat het geluid niet uit de Kas alleen kwame; hy gaf dus naauwkeuriger acht op hetzelve, en meende ook in de daad te bemerken, dat de stem uit een hoek van het vertrek, ter rechterzyde van de Kas, en wel alleen uit die bepaalde plaats 3 a 4 voet boven den grond, en nooit van hooger of laager plaats, kwame, en ook, wanneer hy het oor tegen den rechtschen muur der kamer dicht aanlag, zo veel te sterker gehoord werd; gelyk ook het doffe geklop, dat de tegenwoordigheid der Vrouwe aankondigde, van dien kant en plaats scheen gehoord te worden; als ook, dat men met het oor tegen de Spreektrompet aanliggende, de wind, welken de onzichtbaare Vrouw door het beweegen der lucht in het spreeken maakte, veel sterker gehoord, dan wel tegen het oor gevoeld werd; waarby nog kwam, dat de plaats ter linker zyde van de Kas zodanig door het hek afgesloten werd, dat 'er nog plaats overbleef om tot aan den muur te gaan, het welk aan de rechtsche zyde der Kas, waar het hek tot aan den zydwand liep, belet werd. Dit een en ander deedt den onderzoeker vermoeden, dat het geheim der communicatie zig in den wand, ter rechter zyde achter de Kas, ophield. Ongemerkt trekt hy, terwyl het geheel gezelschap bezig is met weder heen te gaan, de Spreektrompet een weinig zydelings naar zig toe, waardoor de vry hangende Kas zig even wendt - en zie daar het geheele geheim voor hem ontdekt, en by nadere proeven zeer blykbaar en eenvoudig geworden. Een rond gat in den muur, naast het raam ter rechter zyde vlak achter de Kas, rechtlynig overeenkomende met de opening der Spreekbuis in de Kas, loste het gantsche raadzel voor hem op. De vraager sprak door de spreekbuis; de wind, daardoor veroorzaakt, of de in de buis door den spreeker bewogene lucht, werd tegen het achterschot van de Kas aangedree- | |
[pagina 603]
| |
ven, waarin waarschynlyk eene opening, of een zeer dun schotjen met speldegaatjens doorprikt, genoegzaam om de lucht en het geluid door te laaten, gevonden werd; deze opening kwam regtstandig tegen over het gat, 't welk in den redelyk dikken muur van het vertrek geboord was; in dien muur was de andwoordgeever geplaatst, 't zy dat 'er ruimte genoeg in ware om hem geheel 'er in te verbergen, of dat hy slegts het hoofd van achter tegen het gat brengen konde; daar geplaatst zynde, ontfing hy het, bepaaldelyk uit de tegen overstaande opening der Kas dringend, geluid; en daar alles in de kamer stil en oplettend was, konde hy hetzelve zeer bescheidenlyk hooren. Welligt, doch dat weet men niet zeeker, heeft hy, zo dra de vertooning zoude beginnen, een buis uit dit gat tegen het dunne met speldegaatjens doorprikte schot van de Kas aangehouden; het welk misschien het dof geluid verwekte, waardoor de onzichtbaare Vrouw heure tegenwoordigheid, als 't ware, aankondigde; en daar hy, om de los hangende Kas niet te sterk voorwaards te doen beweegen, deze buis 'er niet vast tegen aan drukken konde, is de wind, die door zyn stem verwekt werd, tevens met een groot deel van het geluid, tusschen zyn spreekbuis en het schot der Kas, ontsnapt; het geen den opmerkzaamen onderzoeker het geluid van achter de Kas deed hooren, en ook oorzaak was, dat het geblaas of de wind van den adem des andwoordenden persoons, zig in het vertrek verspreidende, en slegts in zeer geringe maate door de Kas en derzelver naar buiten uitsteekende Spreektrompet dringende, door het oor, dat 'er aan lag, niet gevoeld werd, terwyl door het andere oor des hoorers het in 't vertrek verspreide geluid van het blaazen der stem zeer duidelyk gehoord werd. Met veel meer behoedzaamheid, vernuft en behendigheid, heeft de Kunstenaar isaäc bennie het geheim van zyn spreekend Hoofd, dat hy in den Jaare 1801 op de Amsterdamsche KermisGa naar voetnoot(*) het eerst vertoonde, uitgedacht, en derwyze verborgen, dat het niemand, hoe doordringend van vernuft hy ook weezen moge, gelukt is, deszelfs geheim te ontdekken. De uiterlyke vertooning van hetzelve deedt zig omtrend op deze wyze voor: Men zag in eene niet zeer groote Tent, op een zeer weinig van den grond verheven Theater, welks wanden met tapytsery behangen en welks grond met een kleed belegd was, een Bankjen staan, 't welk van twee zeer dunne zyd- | |
[pagina 604]
| |
plankjens, elk ter hoogte van 3 voet, en een daar op liggend dun plankjen, lang 36 en breed 9¼ duim, samengesteld was, en welks zydplankjens door een dun latjen samen verbonden waren. Op dit Bankjen stond een welgemaakt Menschenhoofd, ter hoogte van 1 voet, by eene breedte van 7½ duim, met een Trompet of Spreekbuis in den mond; - en zie daar alles, wat aan het scherpziendst oog en aan de naauwkeurigste opmerking werd aangeboden. By den aanvang der werking groette het Hoofd, door eene staatige vooroverbuiging, de aanschouwers, en andwoordde met een knik op sommige vraagen, die de Kunstenaar aan hetzelve deed, terwyl het andere vraagen, door eene halve omwending ter wederzyden, met neen beändwoordde. Voords sprak het zeer verstaanbaar door de Spreektrompet; gaf andwoord op alles, wat men het, schoon ook zeer zacht en voor de omstaaners onverstaanbaar, in de trompet fluisterende, vroeg; raadde de getrokkene kaarten, het uur en minuut, dat de horologien, die men hetzelve voorhield, weezen, als ook welk getal iemand heimlyk voor zig op een ly geschreeven, en welke oogen men met dobbelsteenen geworpen hadde, en al dergelyke kunstjens, welke, hoewel geen betrekking op het geheim der Spraakleiding hebbende, echter de verbaazing der nieuwsgierigen opwekten, en tevens, door afleiding, het op zig zelve reeds zo bedekte geheim nog meer onkenbaar maakten. De algemeene verwondering en nieuwsgierigheid om dit geheim te ontdekken was zo groot, dat veele lieden den Kunstenaar aanzienlyke presenten beloofden, byäldien hy hetzelve aan hun wilde openbaaren; doch daar het hem te dier tyd tot zyne broodwinning verstrekte, en, eenmaal bekend zynde, niet meer tot dat einde zoude hebben kunnen dienen, was het hem niet mogelyk om hierin aan het verlangen dier Liefhebberen te voldoen; thands echter, daar hy, niet altyd met het zelfde voorwerp ter markt willende komen, weder bezig is met eenig ander Kunststuk uit te vinden, heeft hy gedacht, het Publiek niet langer in onzeekerheid omtrend dit geheim te moeten houden, en dus beslooten om het den Schryver en Uitgeeveren dezes te openbaaren, met vryheid om 'er gebruik van te maaken, waar en hoe zy zulks mogten goedvinden. De zaak was eigenlyk aldus ingericht. Het Tafeltjen, hoe zeer dun de zydplanken en het bovenblad, door dezelven van vooren naar de aanschouwers van wederzyden af te schaaven, schynen mogten, was echter in het midden dik genoeg, om 'er, ter rechtsche zyde van het Hoofd, een blikken Buis door te leiden, die in het midden van het Bankjen in een koperen Buis sloot. Het ander einde dier blikken Buis, | |
[pagina 605]
| |
welke met een arm tot in de regt overeinde staande zydplank liep, ging van daar door, op den grond der Tent; zynde in de plankenvloer derzelve een goot of canaal uitgehold, waar door de Buis tot naar den wand der Tent geleid werd; welke Goot, door het op den grond liggend kleed overdekt zynde, door niemand gezien of vermoed kon worden, wyl de Kunstenaar, zonder gevaar van de Buis te beschadigen, over het vloerkleed, zelfs ter plaatze waar de Buis in deze Goot lag, heenen kon gaan. De Buis zelve liep voords, achter het behangsel, met een krommen aangezetten arm naar boven, waar zy op de zoldering der Tent, boven het Tooneel, uitkwam, en aldaar in een Spreektrompet, zodanig ingericht, dat ze dicht aan den mond des spreekers konde sluiten, eindigde. Op deze zoldering boven het Tooneel hieldt zig de hulp, of Compere (Compeer) des Kunstenaars op, liggende in een soort van kist of houten kas, waarin hy langs eene zyde inkroop, plat op zyn buik, om, zonder dat zyne stem zig over den zolder verspreidde, en zonder dat hy door het geweldig gedruis van de Kermismarkt, en het muziek, trompetblaazen en tromroeren der nabuurige Kunsttenten, of zogenoemde Spellen, gehinderd werd, de stem, die door de Buis uitkwam, te verstaan. Hy hoorde die dus aldaar even duidelyk, als of de spreeker hem iets in 't oor luisterde, of wel duidelyk en klaar overluid tegen hem sprake, en andwoordde op denzelfden toon, of overluid, of sluisterend, al na dat men vroeg. Voords was 'er in den vloer van den zolder en in het kleed, waar mede dezelve in de Tent van onderen overtrokken was, en dat het platfond des Theaters verbeeldde, eene heimlyke kleine opening gemaakt, waardoor de zig op zolder in de kist ophoudende persoon alles zien konde, wat 'er in de Tent omging, welke persoonen 'er in dezelve waren, hoedanig gekleed, enz. enz. Zie daar nu het geheim van het Spreeken verklaard. Maar het Hoofd boog en wendde zig om, knikte op de maat der gespeeld wordende muziek, enz. Hier toe was een geheel byzondere en aartig uitgedachte min of meer mechaniesche toestel noodig. Midden op de horisontaal liggende plank, rondom de koperen Buis, waardoor het spraakgeluid uit het Hoofd en het andwoord weder door het Hoofd in de uit den mond steekende trompet gebragt werd, was een houten ronde Plaat of Schyf gelegd, waar door het koper buisjen heen liep; deze plaat was met houten styltjens voorzien, en op het bankjen vastgeschroefd, doch zo, dat ze in de rondte eenigzins verschoven konde worden; een dun, maar sterk koord, of touw, liep nevens de buis in de bovenplank door, en werd met een klein koperen katrolschyfjen over den kant der bovenplank tot in de staande zydplank geleid; van daar volgde dit touwtjen den loop der buis langs den muur, | |
[pagina 606]
| |
overal in de hoeken over koperen katrolschyfjens glydende, tot het op de zoldering nevens de daar uitkomende spreekbuis doorliep, en in de hand van den aldaar zig bevindenden spreeker vastgehouden werd, die, door aan hetzelve te trekken, de omwending der Schyf, en dus die van het daarop geplaatste Hoofd, bewerkte. - Maar op welk eene wyze werd het vooroverbuigen en knikken van het Hoofd veroorzaakt? Daar toe was een andere koperen Cirkel noodig, welks vlak in eene schuinsche richting boven dat van de horisontaal liggende schyf geplaatst was, en met een kleinen hoek op dezelve helde. Deze Cirkel rustte met deszelfs rand op de houten slaafjens, welke de onder liggende horisontaale plaat drukten, en steunde van vooren op een recht opstaande staalen spiraaldraad, en 'er was van vooren een dergelyk touwtjen als aan de plat liggende schyf aangehecht; dit touwtjen volgde al mede en op dezelfde wyze den weg van het eerstgenoemde, en liep langs de spreekbuis door de goot, en voords achter het behangzel der Tent naar boven, tot het op de zoldering almede in de hand des aldaar liggenden persoons uitkwam, die, aan hetzelve trekkende, den schuinschen Cirkel naar beneden boog, welke zig onmiddelyk, door de spiraal gedrukt, weder in zyn ruststand herstelde, 't welk het daar op rustende Hoofd de knikkende beweeging deed maaken. Het Hoofd zelf was hol en van bordpapier, van vooren met een van linnen gemaakte, en natuurlyk met een schoon aangezicht beschilderde, gryns bedekt; de oogen waren zeer natuurlyk van glas vervaardigd, en alles had een redelyk bevallig voorkomen. In het Hoofd liep een korte lederen en dus buigbaare Buis, wier ondereinde met een koper Buisjen voorzien was, dat van binnen met moer- of ingekeepte schroefdraaden bewerkt was, en om het koper Buisjen, 't welk zig in het midden van het Tafeltjen bevond, en met uitgewerkte of vaerschroefdraaden voorzien was, vastgeschroefd werd. Op deze wyze bleef het Hoofd door de lederen buigbaare Buis beweegbaar, en moest de nederhellende beweeging des schuinschen Cirkels, waar op het rustte, als 'er aan het daar aangehechtte touwtjen getrokken werd, volgen. Al dit werk was achter een houten, om hetzelve los heenen gezetten, breeden krans verborgen, en door een zyden kleedjen, 't welk van den hals tot op het tafeltjen afhing, nog daarenboven ten eenemaal voor het gezicht bedekt. De hier bygevoegde Afbeelding zal voords alles, wat het Spreekend Hoofd betreft, genoegzaam duidelyk maaken. In Fig. I. is A. Het houten Hoofd, 't welk op het midden van het tafeltjen, dat op den grond vastgeschroefd is, in de koperen spreekbuis geschroefd, staat. B. De dun schynende, echter in het midden eenigzins dil- | |
[pagina 607]
| |
kere Bovenplank, waardoor de holle blikken spreekbuis, met eene kromme pyp, geleid wordt tot in C. De Zydplank, waarop de bovenplank rust, en die, insgelyks in het midden dikker dan aan den voorkant zynde, de verlengde spreekbuis in derzelver middendeel verbergt. D. De Goot, in den houten vloer der tent gemaakt, waar door de buis heenen loopt, en met het vloerkleed, dat op den grond der tent lag, overdekt en verborgen werd. E. De Zydwand der tent, door een behangsel bedekt, waar achter de buis naar boven opklimt. F. De Spreektrompet, aan het einde der buis geplaatst, en op de zoldering boven het tooneel uitkomende. G. De Persoon, welke, op de boven-zoldering des tooneels, onder een houten tentjen, of overdekt met een kist, voor over liggende, door de spreektrompet hoort en andwoordt. H. De kleine Opening in de zoldering des tooneels, waar door hy, al wat op hetzelve omgaat, zien kan. I en K. De Touwtjens, die by alle ombuigingen, op alle hoeken, over koperen schyfjens loopen, waar door de knikkende en omwendende beweeging van het hoofd, door aan dezelven te trekken, door hem bewerkt wordt; geschiedende de knikking, als hy het touwtjen I, en de omwending, als hy het touwtjen K naar zig trekt. L. De houten Kist, van vooren met een gordyn behangen, waarin de spreeker lag, om niet door het gedrulis gehinderd te worden. In Fig. II. hebben wy het kunstwerk der beweeging afzonderlyk, tot meerdere klaarheid voor den Leezer, in 't groot afgebeeld. a. Is de schuinsche koperen Cirkel, welke de knikking bewerkt. b. De horisontaale houten Schyf, welke de wending veroorzaakt. c. De Spiraaldraad, welke, door tegen den koperen Cirkel aan te drukken, denzelven in zyne voorige richting herstelt. d. De koperen Buis, welke in het midden der bovenplank zig bevindt, en gemeenschap met de blikken daarin uitkomende spreekbuis heeft, doch in de Afbeelding achter het voorste styltjen schuilt. e. Het Touwtjen, dat de vlak liggende houten schyf beweegt, en daar door de wending van het hoofd veroorzaakt. f. Het Touwtjen, dat den schuins liggenden koperen cirkel naar beneden trekt, en dus het voorover buigen van het hoofd te wege brengt. By Fig. III. is het Hoofd zelve afzonderlyk in het groot afgebeeld, en daar by aangeweezen: g. De lederen Buis, welke in het hoofd uitkomt, en omgebogen vastgehecht is en sluit aan | |
[pagina 608]
| |
h. Het koper Plaatjen, het welk den mond overdekt, en waarin de spreektrompet gestoken wordt. i. Het blikken Buisjen, het welk om de lederen buis sluit, en in de koperen buis (Fig. II. d.), welke op het midden van het bankjen geplaatst is, geschroefd wordt. k. De Trompet, waardoor men spreekt, welke, in de opening h. gestoken zynde, onmiddelyk door de lederen buis g. met de spreekbuis vereenigd wordt. Hier mede achten wy het geheim van het Spreekend Hoofd genoegzaam verklaard en door de Figuur zichtbaar gemaakt te hebben. Maar wat gebeurt 'er al verder? - Kort na den tyd, dat dit spreekend en beweegend Hoofd elks aandagt getrokken hadde, doet 'er zig een Duitscher op, welke een spreekend zittend Beeld vertoonde, dat niet alleen op eene bepaalde plaats sprak, maar ook, op verscheide plaatzen van het vertrek, waarin het ten toon gesteld werd, verplaatst zynde, bleef spreeken en de aan hetzelve gedaan wordende vraagen beandwoorden, en daar by nog een aangestoken tabakspyp uitrookte, den rook natuurlyk als een Mensch ter zyde van de tabakspyp uitblaazende. Dit zonderling Kunstwerk bragt de aanschouwers nog in grooter verbysstering: hier konde men volstrekt geen gemeenschap door Buizen uitdenken; en schoon dit Beeld in zo verre minder klunstig bewerkt scheen, dan het spreekend Hoofd van bennie, daar het geene beweeging hoegenaamd met het hoofd maaken konde, was echter het verplaatzen deszelfs, het spreekeen op allerleie plaatzen der kamer, en het rooken, een nieuwe geheim, dat de aanschouwers in nog grootere verwarring bragt, en den Kunstenaar bennie, die het een en andermaal met naauwkeurige opmerking ging bezichtigen, hoe zeer hey met de Spraakleiding door Buizen grondig bekend ware, en die zelfs in zyn eigen Kunsthoofd, zo vernuftig als beheedig, had weeten te pas te brengen, onverklaarbaar voorkwam. - Veele Liefhebbers van dergelyke Kunstwerken spoorden hem aan om dit nieuw geheim te ontdekken, en zyn eigen eerzucht en yver dreef hem daarenboven nog veel sterker aan om hetzelve uit te vinden. Dagenen nachten achtereen mymerde by over deze uitvinding; en eindelyk gelukte het hem, het geheim door eigen naarspeuring te ontdekken, en met een dergelyk Kunstbeeld op een nog volkomener wyze na te tootzen. Opgemerkt hebbende, dat de in de buizen voordgedrevene stem door alle poreuze lighaamen heenen dringt, en door een papier, dat over de opening der buis gedekt wordt, door een glazen ruit, ja zelfs door een houten schot, gesloten deur en dikke plank heenen dringt, bedacht hy, in een vierkant houten plankjen slegts met een speld eenige gaatiens te prikken, en | |
[pagina 609]
| |
aan de andere zyde van hetzelve een holle niet doorgaande opening te booren, waarin een blikken spreekbuis konde sluiten; hy sprak door dezelve, en de stem kwam zeer hoorbaar uit de speldegaatjens, die in het plankjen gestoken waren, naar buiten. Deze ontdekking was genoeg om hem de geheele zaak te doen uitvinden, en hy vertoonde het zelfde verschynsel weldra veel volkomener, door middel van de navolgende bewerking. In het vertrek, waar de vertooning zoude plaats hebben, nam hy eenige deelen van den houten vloer op, zaagde in dezelven, op verscheiden afstanden, vierkante openingen, waarin hy zyne met speldegaten doorprikte plank ens deed sluiten; dezelve slegts van boven, waar de gaatjens uitkwamen, met een stukjen kryt even merkende. Van onderen tegen het plankjen aan lag de spreekbuis, welke onder den vloer langs een der stylen (welke een afschutsel uitmaakten, met een gordyn gesloten, waar achter het Beeld, voor dat de vertooning begon, geplaatst was) heenen en naar boven op een andere kamer in een spreektrompet liep, waar door de Compere hoorde en andwoordde. Dit was het zelfde met alle de overige plankjens, wier buizen te samen in nevens elkander geplaatste trompetten uitkwamen. Een der pooten van den Stoel, waar op het Beeld zat, was hol, en strekte tot geleider van het geluid in en uit het Beeld. Het onderste vlak van den poot was overdekt met een plankjen van dun hout, waarin insgelyks gaatjens met een speld gestoken waren, welke de lucht, en dus ook het geluid, doorlieten. Het Beeld dus zullende verplaatzen, nam de Kunstenaar den Stoel op die wyze op, dat dezelve met het vooreinde op de linker hand steunde, terwyl hy hem met de rechter hand zo verre naar de linkerzyde schoof, dat hy het hoofd achter den Stoel konde wenden, en dus het oog in een regte lyn op het met speldegaatjens doorprikte einde van den hollen poot konde hechten, en door den Stoel zelven niet belet werd, om het krytstipjen of vlekjen van het plankjen, dat in den vloer lag, te kunnen zien; waarop hy dan, met eene vlugge behendigheid, en door herhaalde oeffening verkreegene vaste hebbelykheid en slag, den poot juist op het witte stipjen, en dus op de gaatjens van de daar onder gehechtte spreekbuis, plaatste. Zo dra de Stoel nu daar op stond, en de Medehulp zulks bemerkte, (die alweder door een gaatjen in den zolder konde zien, waar het Beeld verplaatst werd, en door welke der nevens elkander geplaatste Spreektrompetten hy spreeken en hooren moest) was hy in staat om da vraagen, die aan het Beeld gedaan werden, duidelyk te hooren, en dezelve langs denzelfden weg, waardoor de stem des spreekers tot hem kwam, ook te beändwoorden; het geen men in de bygevoegde Plaat duidelyk aldus vindt aangeweezen: Fig. IV. a. De Wyze, hoe de stoel gedraagen moest worden. b. De uitgeholde Poot van den stoel, waarop het gezicht van den vertooner gericht was. c. Het Plankjen, in den vloer gewerkt, dat, door het betreeden vuil geworden zynde, onmogelyk van den overigen houten vloet te onderscheiden was. d. Het Stipjen of Tekentjen op het plankjen, ter plaatze waar de speldegaatjens in de spreekbuis uitkwamen, dat de vertooner in het oog moest houden, om 'er den poot van den stoel juist op te plaatzen. e. De Spreekbuis, welke van onderen tegen de speldegaatjens van dit plankjen sloot, en voords onder den vloer langs een styl op de bovenkamer geleid werd. Door deze zeer verborgen bewerking ging het spreeken toe; het rooken werd insgelyks door den Compere op de bovenkamer verricht; en daar alles, zo wel de stem als in dit geval de rook, door een welgesloten buis geleid werd, had hy in dezelve door zuigen slegts den rook op te trekken, en door blaazen dien naar beneden uit den mond te doen terug keeren, even als of hy uit een zeer lange pyp rookte. Wat aangaat het raaden der oogen op de Dobbelsteenen, en van den tyd, waarop de Horologien, die men het Beeld voorhield, stonden, als ook van de jaartallen van onderscheiden Geldstukken, enz.; zulks werd ter uitvoer gebragt door eene afzonderlyke afspraak met den Compere, welke geen de minste betrekking tot de Geluidleiding had, en die eene geheel op zig zelve staande, zeer omslagtige en moeilyke uitvoering vereischte, door een groot aantal byzondere tekenwoorden, welke door den schranderen Uitvinder i. bennie weldra afzonderlyk aan het Publiek door den druk bekend gemaakt zullen worden. |
|