Uittrekzel uit een brief van dr. Jenner aan Dr. Marcet, over eene byzondere eigenschap van de koepokstof.
Londen, den 23 February 1803.
Het Rapport, te Coppenhagen in het licht gegeeven, aangaande het gevolg der Koepok-inenting, is even voldoende, als dat van andere Gewesten. Ik kan my intusschen niet ontslaan van de verdenking, dat de stoffe, van welke men in Denemarken gebruik maakt, waarschynelyk eenige verandering hebbe ondergaan. Deeze ontaarding beneemt dezelve wel niet de eigendommelyke hoedanigheid, van de vatbaarheid voor de besmetting der Kinderziekte, in het menschelyk gestel, te vernietigen, maar het brengt daar in eene kleine verandering, of eene geheele ontaarding, te wege. Men zegt immers in dit Rapport, dat de ingeënte voorwerpen dikwyls door eene uitbotting worden aangedaan. Terwyl ik in dit Land, by het groot getal der geenen, die door my zyn behandeld, (een getal, 't geen, die, welke door myne Neeven ingeënt zyn, daar by gerekend, niet minder dan tienduizend zal bedraagen) noch gezien, noch gehoord heb, dat 'er ooit eene uitbotting heeft plaats gehad: ten zy men dien naam wil geeven aan het niets betekenend uitslag, waar over ik geschreeven heb, in myne eerste Werken, 't geen eenigzins gelykt aan de vlek, welke zomwylen, door het tanden-krygen, wordt veroorzaakt: doch ook dit geval is zeer zeldzaam.
Zo hier, als elders, heeft men uitkomsten gezien, overeenkomende met de Deensche waarneemingen. Hetzelfde heeft onder anderen plaats gehad in 't land van Hanover en in eene streek van Schotland.
Den oorsprong deezer afwyking schryve ik hier aan toe, dat men de Koepokstoffe genomen heeft uit eene gevorderde puist, die reeds eenige ontaarding had beginnen te ondergaan, welke haar in de onmogelykheid bragt, om naauwkeurig die zelfde uitwerking daar te stellen, welke zy zou hebben volbragt, zo men die stoffe wat vroeger had genomen. Verscheiden voorbeel-