| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Redenvoering, over de handelwyze, door Christus gehouden, ten opzigte van de vrouwe in overspel gegreepen.
(Uit het Engelsch van den Eerw. w. enfield, L.L.D.)
Jesus, zich oprigtende, en niemand ziende dan de Vrouwe, zeide tot haar: Vrouwe! waar zyn deeze uwe Beschuldigers? en heeft u niemand veroordeeld? Zy zeide: Niemand, Heere! En jesus zeide tot haar: Zo veroordeel ik u ook niet: gaa heenen, en zondig niet meer.
joh. VIII:10, 11.
Voorvallen, welke een vlugtige beschouwer ligtlyk zal over 't hoofd zien, als geheel onbelangryk, verschaffen menigmaal, aan een geest, hebbelyk gewoon om op te merken, en de gelegenheden tot leering waarneemende, stoffe van nuttig onderrigt. Het verhaal des gevals, 't welk aanleiding gaf tot de voorgedraagene handelwyze en het zeggen van christus, in mynen Text, behelst eenige byzonderheden, onzen Zaligmaaker betreffende, die, in den eersten opslage, geene verdere aandagt schynen te verdienen, dan als omstandigheden, welke den draad der geschiedenisse bewaaren; doch die, op een nader inzien, zonder eene gedwongene verklaaring, zeer leerzaam zullen bevonden worden.
Het verhaal komt eenvoudig hier op neder: dat jesus, waarschynlyk op den avond naa dat het Feest des Tabernakels was afgeloopen, na den Olyfberg ging; en dat Hy den naastvolgenden morgen vroeg weder in
| |
| |
den Tempel kwam, en al het Volk Hemwaards toevloeide, terwyl Hy zich nederzette om 't zelve te onderwyzen. - Indien wy dit verhaal vergelyken met andere berigten, by de Euangelieboekeren voorhanden, die van christus spreeken, als zich na het digtbygelegene gebergte begeevende om te bidden, zullen wy reden vinden om te besluiten, dat jesus deeze kleine uitstappen deedt van zyne amptsverrigtingen, om zich in Godsvereering onledig te houden: dit leert ons, by gevolgtrekking, dat de belangrykste posten, waartoe wy opgeroepen worden, niet onbestaanbaar zyn met de byzondere Godsdienstverrigtingen; alsmede, dat zy, die wenschen wel te slaagen, in groote oogmerken, ten dienste des Menschdoms, den onderstand van stille bespiegeling en des gebeds moeten inroepen: terwyl onzes Zaligmaakers spoedig wederkeeren na de Stad, ondanks de vyandlyke oogmerken, welke Hy wist dat men tegen Hem smeedde, een bemoedigend voorbeeld oplevert van standvastigheid in het voortzetten van loflyke oogmerken: en de bereidvaardigheid, waarmede de menigte zich rondsom deezen Godlyken Leeraar schaarde, kan ons tot een les verstrekken van vlyt en aanhoudenheid in het zoeken na wysheid.
De voornaamste gebeurtenis, welke thans onze aandagt trekt, heeft, onder de Uitleggers, veel geschils veroorzaakt, en aanleiding gegeeven tot veel belachens en berispings by de Vyanden van het Christendom. Onder de eerstgemelden heeft men getwist, of de Geschiedenis, welke niet gevonden wordt in eenige oude Overzettingen en Handschriften, echt zy. De laatstgemelden hebben zich verbeeld, dat zy in het verhaal eenige omstandigheden ontdekten, onbestaanbaar met de volmaaktheid, aan het Character van christus toegeschreeven. Wat de echtheid der Geschiedenisse betreft, zal het genoegzaam weezen op te merken, dat dezelve gevonden wordt in verscheide oude Afschriften des Nieuwen Verbonds; en dat de uitlaating in andere misschien veroorzaakt is door eene vroege misvatting van de meening, als of onzes Zaligmaakers oogmerk geweest ware, het haatlyk misdryf des Overspels door de vingeren te zien. Om de onredelykheid aan te toonen van zulk eene duiding des verhaals, en gevolglyk de ongepastheid der tegenwerpingen, door Christenen en anderen daar tegen gemaakt, moeten wy treeden
| |
| |
tot een byzonder onderzoek van de gelegenheid en de omstandigheden der Gebeurtenisse.
De Euangelist joannes tekent op, dat, terwyl jesus, in den Tempel, bezig was met het Volk te onderwyzen, een aantal Schriftgeleerden en Phariseën binnen tradt; en, eene Vrouwe medebrengende, op overspel betrapt, haar te midden des Volks aan Hem voorgesteld hebbende, zeiden zy tot Hem: Meester! deeze Vrouwe is op de daad zelve gegreepen, overspel begaande. Moses heeft ons in de Wet geboden, dat de zulken gesteenigd zullen worden. Gy dan, wat zegt gy?
Der Jooden Wet beval, dat beiden, de Overspeeler en de Overspeeleresse, ter dood gebragt zouden worden; het was de gewoonte, deeze Wet aan de overtreeders uit te voeren, door dezelven te steenigen. Het stuk nu, 't welk zy, die deeze Vrouw tot jesus bragten, Hem ter oplossinge voorstelden, was, of het, in het tegenwoordige geval, regt gehandeld zou weezen, de Wet van moses aan te kleeven, of 'er van af te gaan. Het stuk was te klaar, om eenig geschil over te laaten; en, in gevalle de Schriftgeleerden en Phariseën eenige weezenlyke zwaarigheid in het geval gevonden hadden, zy zouden het niet in den zin gekreegen hebben, om zich by jesus te vervoegen, om opheldering te bekomen. Het misdryf was met de daad gepleegd; de Wet bestemde duidelyk de straf; en jesus hadt niets te maaken, of met het vonnis, of met de uitvoering van 't zelve. - Waarom vervoegden zich dan de Schriftgeleerden en Phariseën tot Hem, voorgeevende Hem te raadpleegen? De waarheid der zaake is, dat zy tot Hem kwamen, niet in de verwagting om eenig nader licht te krygen, wegens den aart des misdryfs, of de regtmaatigheid der straffe, maar met het verraadlyk oogmerk om Hem door hunne vraage te verstrikken; niet twyfelende, of zy zouden een antwoord bekomen, 't welk iets beledigends opleverde, of by het Volk, of by de Overheden. Zy zeiden dit, voegt 'er de Euangelist nevens, op dat zy iets hadden om Hem te beschuldigen. Om een klaar begrip te vormen van den aart deezer valstrikke, thans door zyne vyanden Hem gespannen, alsmede van de wyze, op welke Hy dezelve ontkwam, moeten wy voor onzen geest oproepen de gesteldheid, waarin jesus zich bevondt, by het afloopen van het Feest der Loofhutten-zettinge.
| |
| |
De Joodsche Meesters, ontzet over den toeneemenden invloed, dien jesus by het Volk verwierf, hadden een plan gevormd om dien Prediker te dooden, onder eenig schoonschynend vertoon van Regtdoening. Op het Feest hadden zy eenigen hunner Bedienden gezonden, om Hem te grypen en voor hunne regtbank te brengen: doch door de wondere kragt zyner leere, waren deeze Dienaars wederhouden in het volvoeren van hunnen last, verklaarende, om zich wegens het niet volbrengen van dien last te verschoonen: Nooit sprak iemand, gelyk deeze Mensch! In deeze omstandigheden oordeelden de Joodsche Overheden het ongeraaden, een tweeden aanval op den Persoon van christus te doen, en beslooten, andere min rechtstreeksche middelen te beproeven. - Zy hadden, ten deezen tyde, in hegtenisse eene Vrouw, op de daad in overspel betrapt; dit gaf hun gelegenheid tot het vormen van een allerlistigst plan om jesus te verschalken, door die Vrouwe Hem voor te stellen, en teffens te vraagen wegens de voegelykheid, om aan haar de straffe, door de Wet van moses bepaald, te volvoeren.
Zy maakten voorshands het besluit op, dat het Antwoord op de voorgestelde Vraage zodanig zou weezen, als hun een groot voordeel op Hem zou geeven: want, stelden zy zich voor, het zou weezen, dat de Wet van moses al te streng was; en, in dit geval, twyfelden zy niet, Hy zou een slagtoffer van den yver des Volks worden, waarby Hy nu in zo blaakende gunste stondt, dat de Wet, in dit geval, even als in alle andere, op alle wyze moest gehandhaafd en stipt volvoerd worden: en dan zouden zy in handen gehad hebben een goed pleit tegen Hem voor de Joodsche Meesters, daar Hy het zich aangemaatigd hadt, de strengheid des Regts te verzagten; of, liever, voor hunne Romeinsche Overmeesteraaren, daar Hy het zich aanmaatigde, op eigen gezag, een misdaadige te veroordeelen; naardemaal, ten deezen tyde, het aan 't Sanhedrin zelve niet vry stondt, zonder verworven volmagt van den Romeinschen Landvoogd, iemand met den dood te straffen; gelyk wy ontdekken uit hun antwoord aan pilatus, wanneer hy begeerde, dat zy jesus zouden neemen, en Hem naar hunne Wet oordeelen: Het is ons niet geoorlofd, iemand met den dood te straffen. Met één woord, zy waren in de verwagting, of dat het Volk Hem op 't oogenblik zou
| |
| |
dooden, als een Versmaader der Mosaische Wet, of dat Hy zou kunnen worden aangeklaagd van het misdryf, dat Hy zichzelven Koning maakte, en dus de straffe in den mond loopen, tegen Staatsmisdaadigers vastgesteld.
Zodanig de diepdoordagte kunstenaary zo wel als de kwaadaartigheid van deezen aanslag zynde, is het duidelyk, dat de toestand van christus dermaate hachlyk was, dat niets, dan de tusschenkomst van een wonderdoend magtbetoon, of het aanwenden van zyne hooge wysheid, Hem kon beveiligen van in den gespannen strik te vallen. Het was door dit laatste middel, dat jesus hunne gelegde laage ontkwam: want, wanneer Hy hun verraadlyk oogmerk ontdekte, bediende Hy zich van een redmiddel, 't geen Hem onthief van de noodzaaklykheid om een onmiddelyk antwoord te geeven. Hy boog zich ter aarde, en schreef met den vinger op den grond, alsof Hy hun niet hoorde, of geen acht sloeg op hun voorstel. Deeze houding van een schryvenden hadt waarschynlyk niet ten oogmerke om iets door geschreevene letteren uit te drukken; maar alleen, om, door een veelbeduidend stilzwygen, den weg te baanen tot het geen Hy wilde voordraagen. Zyne vyanden, die dit stilzwygen aanzagen als een teken van verlegenheid, vorderden met veel ophefs de oplossing van hunne voorgestelde vraage. Als zy Hem bleeven vraagen, rigtte Hy zich op, en zeide tot hun: Die van u-lieden zonder zonden is, werpe den eersten steen op haar. - En wederom nederbukkende, schreef Hy in de aarde.
De wysheid van dit Antwoord verdient de hoogste bewondering. Christus stelde daar door, op eenmaal, de twee tegenovergestelde valstrikken, Hem gespannen, te leur; noch uitdruklyk aandringende op de volvoering van de straffe door de Wet gevorderd, en zich dus het Regterlyk Gezag aanmaatigende; noch poogende de Wet te doen zwygen, uit hoofde van de gestrengheid, en zich dus de wraak des Volks op den halze haalende.
Ten zelfden tyde, dat jesus dus den slag, die Hem dreigde, afweerde, deedt Hy een aanval op het Geweeten van de Beschuldigers der Vrouwe, welke hun met onrust en knaaging vervulde; zy gingen, vernederd en tot zwygen gebragt, heenen. Maar zy, dit hoorende, en van hunne conscientie overtuigd
| |
| |
zynde, gingen uit, de een naa den ander, beginnende van den oudsten tot den laatsten; en jesus werd alleen gelaaten, en de Vrouwe in 't midden staande.
Om het gedrag van onzen Zaligmaaker in dit gegeeven Antwoord te regtvaardigen, hebbe men in aanmerking te neemen, dat het den Phariseën en Schriftgeleerden niet gegeeven werd als Regters, maar als byzondere Persoonen; het strekte blykbaar, niet om de regtsoefening te stremmen in het gewoon beloop des Regts, maar om hun te onderrigten, (en nevens hun de talryke schaare, by dit voorval tegenwoordig) dat zy, die voorbaarig waren in anderen te beschuldigen, naar alle billykheid, zelve schuldvry moesten weezen.
Het straalt elk in 't ooge, die den aart des aanvals, in deezen op jesus gedaan, overweegt, dat het voor Hem onmogelyk zou geweest zyn, een redmiddel ter hand te neemen, meer geschikt om zyne eigene veiligheid te bewerken, of zyne Vyanden verlegen te maaken, dan waarvan Hy zich bediende; en dit was alles, wat de zaak vorderde. - In deezen toestand is het, derhalven, geenzins te verwonderen, dat christus noch uitweidde over den haatlyken aart des misdryfs van Overspel, noch aandrong op eene strenge volvoering van de Wet tegen het Overspel; maar dat Hy, de Schriftgeleerden en Phariseën heenen gezonden hebbende, met schaamte overdekt, en met geweetensknaaging getroffen, de schuldige Vrouw liet heenen gaan met eene zagte vermaaning tot Leevensbeterschap.
Bemerkende, dat de Beschuldigers, toen zy in hun listig en kwaadaartig oogmerk tegen Hem niet konden slaagen, geene verdere maatregels namen tegen de overtuigde schuldige Vrouw, maar haar in 't midden des Tempels lieten, keerde Hy zich haarwaards, met de verklaaring, dat, naardemaal haare beschuldigers zelve het niet goedgevonden hadden haar te veroordeelen, Hy ook het niet op zich nam, over haar het vonnis der Wet uit te spreeken. - Ten zelfden tyde gedagtig, gelyk Hy altoos was, aan zyne zending en pligt als een Godsdienst-onderwyzer, maande Hy haar aan om zich te bekeeren van het haatlyk misdryf door haar gepleegd, en voortaan een onschuldig en deugdzaam leeven te leiden. Jesus, zich oprigtende, en niemand ziende dan de Vrouwe, zeide tot haar: Vrouwe! waar zyn
| |
| |
deeze uwe Beschuldigers? en heeft u niemand veroordeeld? Zy zeide: Niemand, Heere! Toen zeide jesus: Zo veroordeel ik u ook niet: gaa heenen, en zondig niet meer.
In deeze verrigting, zodanig als wy dezelve thans hebben voorgedraagen, is elke omstandigheid volkomen natuurlyk en met elkander bestaanbaar. Geene schaduw van blaam kan op het gedrag van christus gelegd worden, alsof Hy, door dit zyn gedrag jegens deeze Vrouwe, eenigen voet tot misdryf gegeeven hebbe. Eene misvatting van dien aart is baarblyklyk daaruit ontstaan, dat men de spreekwyze: Ik veroordeel u ook niet, opgevat heeft, als betekenende: Ik beschuldig u niet; of: Ik wraak uw gedrag niet: terwyl het geheele beloop des verhaals uitwyst, dat deeze spreekwyze niet anders zegt, dan: ‘Ik spreek het vonnis des doods, volgens de Wet, over u niet uit.’ Dit is de eenige zin, waarin de spreekwyze kan worden opgenomen; want de beschuldigers hadden genoegzaam hun gevoelen over het misdryf te verstaan gegeeven, door het bybrengen van de beschuldiging tegen de Vrouwe; en jesus zelve veronderstelt haar misdryf, als Hy haar aanmaant, heen te gaan en niet meer te zondigen.
In deezer voege (grootendeels volgens de Verklaaring, die een bekwaam Uitlegger van dit verhaal gegeeven heeft) hetzelve ontheeven hebbende van alle tegenwerpingen, en getoond, hoe het volmaakt bestaanbaar is met het Character en de Bediening onzes Zaligmaakers, zal ik voorts u de voornaamste zedelyke onderwyzingen, welke daarin liggen opgeslooten, mededeelen.
Vooreerst leeren wy uit 's Heilands aanspraak tot de beschuldigers der Vrouwe, dat zy, die beschuldigingen, 't zy openbaare of byzondere, tegen anderen in 't midden brengen, zorge moeten draagen om zelve niet schuldig te staan aan bekende overtreedingen. Voor zo verre de burgerlyke handhaaving betreft, is het, in de daad, noodzaaklyk, dat de overtreedingen tegen de rust en orde der Maatschappye (onder welke het Overspel zeker een der haatlykste is) met een strenge hand gestraft worden. Het door ons ontvouwde verhaal behelst niets tegen de voegelykheid van regterlyke vervolgingen, niets, 't welk de Magistraat voet geeft om slap met de strafwetten te werk te gaan. Waren deeze Phariseën by on- | |
| |
zen Zaligmaaker gekomen in hunne Regterlyke waardigheid, en bezig geweest in een geregeld regtsgeding tegen deeze misdaadige, jesus zou, buiten twyfel, niets gezegd hebben om de voortzetting daar van af te maanen. Maar, wanneer Hy zag, dat men, onder den dekmantel van het waarneemen des regts, een listig verraad tegen zyn leeven smeedde, oordeelde Hy het regtmaatig, hunne beschuldigingen tegen de Vrouwe te doen zwygen, door hun te verpligten om zelf-beschuldigers te worden. Die van u-lieden zonder zonden is, werpe eerst den steen op haar! - De herinnering van onze eigene zwakheden en zonden moet ons tot de zagtste zyde doen overhellen, zelfs in onze poogingen om verstoorders van de rust in den Burgerstaat door den openbaaren regter te doen straffen, en ons op onze hoede doen zyn, om, in zodanige regtsvorderingen, onder geenen anderen invloed of beweegreden te staan, dan het gevoel van pligt, aan 't algemeen belang verschuldigd.
Maar in byzondere bestraffing moet deeze overweeging nog veel sterker werken. Dezelve behoort ons terug te houden van het noodloos ten toon stellen en veroordeelen der misslagen onzer Medemenschen, die, schoon zy tot dwaalingen in hun gedrag mogen vervallen, van welke wy de bewustheid draagen dat wy vry zyn, misschien, over het geheel, zo veel verdiensten als wy zelven bezitten: want - om niets te zeggen van de mogelykheid, dat wy onszelven bedriegen, zo verre, dat wy, met groote zelf-toejuiching, anderen bestraffen, uit hoofde van gebreken, aan welke wy zelven, schoon wy zulks weinig vermoeden, schuldig staan, - het kan zeer ligt gebeuren, dat, schoon wy vry zyn van die byzondere ondeugden, welke in ons zo groot eene maate van verontwaardiging veroorzaakten, wy egter schuldig staan aan andere, even haatlyk, en welke ons op dezelfde laagte brengen, met die wy veroordeelden. Eer wy het ons onderwinden, ruimschoots te werk te gaan met onze aanmerkingen over de Characters van anderen, zeer streng en onverzoenlyk te handelen tegen overtreeders, behooren wy volkomen by onszelven verzekerd te weezen, dat wy geene verhoolene gebreken hebben, die, ontdekt zynde, ons even zeer aan berisping zouden blootstellen. - En zelfs op de veronderstelling, dat wy vry zyn van allen boos misdryf, behooren wy te
| |
| |
bedenken, dat de Persoonen, die wy zo gereedlyk veroordeelen, geregtigd zyn tot eene zagtere behandeling van menschen, die dezelfde driften met hun omdraagen; en dat, in den tegenwoordigen staat van beproeving en onvolmaaktheid, de besten onzer geen grond of regt hebben om te vertrouwen, dat zy, by de eene of andere gelegenheid, de minzaamheid, ja de vergeeflykheid, van hunne Medemenschen niet zullen behoeven. Broeders! vermaant de Apostel, indien iemand door eene misdaad overvallen is, brengt hem te regt, met den geest der zagtmoedigheid, weetende dat gy ook in verzoeking kunt komen.
Ten anderen. Laat de kragt des Geweetens, zo klaar doorstraalende in de zelf-overtuigde Phariseën, ons leeren, deezen Godlyken vermaaner in ons binnenste te eerbiedigen, en alle zorgvuldigheid aan te wenden, dat wy onszelven vry bewaaren van zelfverwyt. Het is te meermaalen gebeurd, dat menschen, die het geweldigst uitvoeren in hunne berispingen van anderen, en zich in 't openbaar vertoonden met al het zelfvertrouwen van meerdere verdiensten, schielyk, op het ontdekken van eenig verborgen misdryf, of misschien de enkele vrees van ontdekt te zullen worden, hun gelaat met schaamte overdekt vonden, en verpligt waren vol verlegenheid heenen te gaan. Geen jaaren, geen rang, geen waardigheid kan den mensch vrywaaren van de beschuldigingen des geweetens, of hem in staat stellen, om, zonder verlegenheid, het verwyt of de belaching, welke hy weet dat hy verdient, te gemoet te treeden. Onschuld alleen is de vaste grond van zelfvertrouwen. Dan zal ik, zingt de Psalmdichter, niet beschaamd worden, wanneer ik alle uwe geboden bewaare.
Eindelyk. Laaten de zodanigen, die by zichzelven bewust zyn, overtreedingen begaan te hebben, die straffen verdienen, is 't niet van menschen, nogthans van god, en, tot dus lange, het oordeel over hun misdryf ontweeken, met dankbaarheid de Langmoedigheid erkennen des Almagtigen, die hun niet gestraft heeft naar hunne overtreedingen, noch vergolden naar hunne ongeregtigheden; en, in stede van te vermeenen, dat het oordeel, 't welk uitgesteld is, nimmer zal komen, alle naarstigheid aanwenden, om de wraake te ontvlieden door leevensbeterschap en bekeering. Het is te vergeefs, dat een mensch zich vleije, in zynen zondigen wandel,
| |
| |
strafloos te kunnen volharden: want het is 't onveranderlyk besluit des Hemels, dat het den Boozen slegt zal gaan; naar het werk zyner handen zal hem geschieden. 'Er is geene ondeugd, of dezelve brengt, zelfs op deeze wereld, haare straffe met zich. Lichaamslyden, verlies van agting, van tydlyke middelen, of zielskwelling, - eenige of alle deeze gevolgen spruiten voort uit snoode bedryven, in den vastgestelden loop der dingen, zonder eenige buitengewoone tusschenkomst des Godlyken Alvermogens. - Zelfs, schoon een mensch zich opregt bekeere van zyne zonden, en een anderen leevenskoers aanvange, moet hy, in zeker voege, boeten voor zyne gepleegde dwaasheid of verkeerdheid; want hy kan nimmer den smaad uitwisschen, van de Wetten der Natuure en des Godsdiensts geschonden te hebben, of zich volkomen in denzelfden rang schikken, waarin hy zich zou bevonden hebben, indien hy niet overtreeden hadt. - Maar zy, die by volhardinge voortgaan op hunnen boozen weg, tot dat de hebbelykheden der ondeugd te diepe wortels geschooten hebben om uitgerooid te kunnen worden, kunnen op deeze wereld geen ander vooruitzigt hebben, dan eene gestaage opeenhooping van schande, knaaging en elende, en hebben in de toekomende niets te verwagten dan een eindloos verderf. Verdrukking en benaauwdheid over alle ziele des menschen, die het kwaade werkt! - Dat zy, derhalven, die tot hier toe geleefd hebben in het bedryf van ongebondenheid, oneerlykheid, of eenige andere ondeugd, zonder uitstel, alle zedelyke kragt, welke zy nog bezitten, te werk stellen, om hunne leevens-ongeregeldheden te verbeteren, hunne zondige neigingen en hebbelykheden te veranderen; zynde dit de eenig mogelyke weg, om de veroordeeling, welke iederen zondaar over 't hoofd hangt, te ontkomen, en die zeker den onboetvaardigen zal treffen, op dien dag, waarin god elk zal vergelden naar zyne werken: dat zy aflaaten van kwaad doen, en leeren goed doen: dat zy gehoor
geeven aan den raad, welken onze Zaligmaaker der Overspeelster gaf, en dien opvolgen: Gaa heenen, en zondig niet meer!
|
|