| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Onderzoek, hoe men, in verschillen, zyne zaak behoore te verdedigen.
Weinigen zullen 'er zyn, die, in eenen langen leeftyd, niet dikwerf gedeeld hebben in, of oog- en oorgetuigen zyn geweest van liefdelooze Verschillen onder de Menschen; nu eens omtrent zaaken, zo gering en beuzelachtig in haar zelve, dat het twisten daarover niet anders, dan belachlyk, kon schynen; dan omtrent zaaken van zulk een groot gewigt en aanbelang, dat men zich moest ergeren en bedroeven, dezelven dus twistende behandeld te zien; en niet zelden ook omtrent zulke ingewikkelde en afgetrokkene zaaken, gaande buiten het bereik van 's Menschen redelyke bevatting, dat met geen mooglykheid over het gelyk of ongelyk van de eene of andere party regtmaatig kon beslist worden: en elk waarheidlievende zal, geloof ik, my gereedelyk toestemmen, dat hy dezelven, meestal, op eene grootere oneenigheid en verwydering (om niet te spreeken van verbitteringen en scheuringen) tusschen de krakkeelers zag uitloopen.
Daar ik nu eene voornaame oorzaak van dat ongelukkig gevolg van veele Verschillen meen te hebben opgemerkt, bestaande, myns achtens, in de wyze, waarop de Menschen als gewoon zyn, elkanderen met hunne twistredenen te bestryden; en zulks, by treurige ondervinding, een onbedenklyk kwaad in de Samenleeving aanrigt, - voelde ik my gedrongen, de aandagt van alle Eendragtsgezinden hierby eens te doen stilstaan, en hun het navolgende voor den geest te brengen.
Waartoe is het noodig, of wat nut heeft het in, dat men, verschilvoerende, en de waarheid, of het recht, aan zyne zyde meenende te hebben, zyne tegenparty op een' hoogen toon, met versmaadende uit- | |
| |
drukkingen, 't zy door bitse verwytingen, of door schampere spotterny, tragte in het ongelyk te stellen, en uit het veld te slaan?
Zulk eene wyze van zyne zaak te bepleiten moge men zich verbeelden kragtig en beslissend te weezen; doch niet zelden verstrekt die veelmeer tot een bewys van de zwakheid der waarheid, of des rechts, aldus verdedigd wordende; of zy verraadt, ten minsten, een' inborst en ontstoken hartstogten in den Verdediger, welke argvermoedens tegen hem opwekken, en, in allen gevalle, te veroordeelen zyn.
Zoeken wy dan, veelliever, de waarheid, die wy beweeren, of ons vermeend recht, of wettig gezach, op eene waardige wyze, en met achtbaarheid, staande te houden: dat is te zeggen, door eene bedaarde en bescheidene tegenspraak, bekleed met bondige bewysredenen: deeze zetten de meeste kragt by aan onze goede zaak, en geeven ons de beste kans, om onzen tegenstander van zyn wanbegrip, of van zyne mishandeling, te overtuigen, tot schuldbekentenis en vergoeding te brengen; of, ten minsten, dat onzydige en billyke Beöordeelaars ons in het gelyk stellen, en wy derzelver goedkeuring wegdraagen.
Menschen van een hooggevoelenden en driftigen aart zullen denken, dat het, in veele twistgevallen, volstrekt ondoenlyk zy, zodanig voorschrift te volgen. Dit zal men den zulken, waarschynlyk, in eene groote maate moeten toegeeven; althans in zo verre, als die Regel voor de meeste Menschen, hoewel geen ondoenlyk, echter een moeilyk werk, insluit.
Maar is de zaak daarmede te regt gesteld? Kunnen zy daarmede het voorengezegde omverstooten, of, redelykerwyze, ontkennen, dat zy aan het evengemelde voorschrift, naar schuldigen pligt, verbonden zyn? Ja, moet hun bezadigd verstand niet toestemmen, dat men, gelyk in alle dingen, zo ook in dit, steeds dien weg behoore in te slaan, waarlangs men het best tot zyn doelwit kan geraaken?
Laaten zy nu, bid ik, zich zelven eens afvraagen, hoe, by hun, onheusche, harde en scherpe twistredenen van anderen gemeenlyk worden opgevat? of zy die, op haar zelve, niet reeds als beledigend aanmerken? en of het niet maar al te zelden gebeurd is, dat zy, ofschoon gevoelende in den grond des verschils zelven in het on- | |
| |
gelyk te staan, daardoor van hunne dwaaling en verkeerdheid zyn terug gekomen, en billyk recht gedaan hebben aan hunne tegenparty? - Het is dan een gewoon zeggen: ‘Voor een oogenblik genomen, hy hebbe in zyne zaak gelyk; in de wyze, echter, waarop hy zich tegen ons verweerde, had hy groot ongelyk; juist daarom ook achten wy zyne zaak niet zuiver te zyn, blyven wy staan op ons stuk, en houden wy hem geene de minste vergoeding meer schuldig te weezen.’ - Laaten zy, bovendien, zich zelven afvraagen, of zy wel ooit schier in hun leven, door, in Verschillen, trotsch en onstuimig, of schimpziek, te werk te gaan, hunne tegenparty van eene verkeerde denk- en handelwyze terug gebragt, in hunne gevoelens getrokken, en dus hunne zaak met eere en lof, op den weg van billykheid en eendragt, gewonnen, hebben? dan of zy, in tegendeel, daardoor de middelen, om dat einde te bereiken, niet menigwerf hebben doen mislukken, of, zo anderen het verschil aanging, zien mislukken?
Mooglyk zal men hierop inbrengen: ‘Dat alles laat zich byzonder goed hooren, en schynt fraai in bespiegeling; maar welk betragtend gebruik is daarvan te maaken? - Veronderstelt, gy houdt u door iemand verongelykt of benadeeld, en gy brengt hem zulks, met eene bescheidene rondborstigheid, onder het oog; doch hy verweert zich daarop terstond driftig en wrevelmoedig, het hem aangetegen vergryp of onrecht ontkennende, u een' valschen beschuldiger heetende, of met nog grootere verongelyking en bekorting bedreigende: - wel hoe! zoudt gy zulk een' tegenstander alsdan niet, by zyne regt verdiende naamen, of eenen lasteraar en eerroover, of eenen bedrieger en ontvreemder, en althans een' gramstoorigen, een' onbeschoften, een' boosaartigen en wraakzugtigen, mogen en durven noemen?’
Niets anders weet ik hierop te antwoorden, dan hetgeen uwe eigene welbedagte reden u daaromtrent aan de hand moet geeven. - Het spreekt van zelf, dat tegen woedende raazerny, of tegen dolle krankzinnigen, oproerige dronkaarts en kwaadwillige styfhoofden geen woordenstryd te passe komt, met geene redeneerende wapenen, en dus zo min scheldende, als zyne zaak slegts verdedigende, te vechten is: maar wat be- | |
| |
veelt uwe eigen reden u in zo veele duizend overige gevallen? Zy zegt eenvoudiglyk: ‘Maak gebruik van de geschiktste middelen, waardoor gy uwe tegenparty, met de daad, vreedzaam kunt nederzetten, tot billyker gedagten, en tot billyker handelingen, brengen; en onthoud u, zorgvuldiglyk, van alle de zulken, waardoor gy niet anders zoudt doen, dan hem verbitteren, van u afstooten, en, in plaats van beterslegter-gezind tegen u maaken: eene verpligting, zo veel te sterker, als de zaak des verschils van grootere aangelegenheid is, en de uitwerksels van tweedragt en scheuring nadeeliger kunnen zyn: ja, dit zy uw rigtsnoer des te meer, niet alleen ziende op hem, maar op allen, die zich uw of zyn geval, regtstreeks of van ter zyde, zouden mogen aantrekken; terwyl gy daarby nimmer te leevendig kunt gedenken aan deeze waarheidvolle spreuk: Een zagt antwoord keert de grimmigheid af; maar een smaadelyk woord doet den toorn opryzen.’ - Dit zegt, durf ik vertrouwen, uwe eigene reden; en hoe gaarne moesten wy dan op ons zelven de moeite willen doen, om, met bedwinging onzer oploopende togten, aldus te handelen, ten einde aan alle voorkomende Geschillen waarin wy ons mogten gewikkeld zien, weldra eene gelukkige wending te geeven, en dezelven, schoon daarby niet altyd eene volkomene overwinning behaalende, ten minsten altoos behoudens onze eer, het meest overeenkomstig met recht en billykheid, en ter meeste bevordering van rust en vrede, te doen afloopen.
Nog eene gewigtige reden meen ik te kunnen aanvoeren, welke ons hiertoe verbindt: het mistrouwen, naamlyk, dat wy, uit hoofde van onze eigenliefde, vooroordeelen en dwaalingen, in de meeste oneenigheden, op ons zelven behoorden te hebben, of de waarheid, of het recht, waarvoor wy opkomen, wel zo zeker, of zo geheel, aan onze zyde zy. Veele zaaken kunnen uit verschillende oogpunten bezien worden, waardoor ze grootelyks van gedaante veranderen; en het is dus menigwerf zeer mooglyk, dat onze tegenparty, de zaak uit een ander oogpunt, dan wy, beschouwende, van zynen kant in het gelyk meent te staan. - Dit nu in aanmerking genomen, en daarby, vooral, gelet op de maar al te gewoone wyze van twistvoeren, in zo veelvuldi- | |
| |
de twyfelachtige gevallen, by welke de driften boven de reden gaande zyn; is 'er dan geen genoegzaame grond voor het aloud spreekwoord, dat, waar 'er twee kyven, de schuld by beiden ligt? En hoe veel te meer, derhalve, moesten wy ons hierdoor houden aan de wet van gematigdheid in alle Verschillen!
In de daad (dit mag ik 'er, diensvolgens, wel byvoegen) het gezond verstand van ieder doorzigtig en bezadigd Mensch kan niet nalaaten te erkennen, dat 'er, voor de menigvuldige knibbelaaryen en verdeeldheden onder het Menschdom, die aan hetzelve niets, dan onrust en kwelling, dan schade en rampen, toebrengen, oneindig meer minnelyke vergelykingen, vrede en vergenoegen op den Aardbodem zouden gevonden zyn, en alsnog gevonden worden, byaldien in alle Rechtszaaken en Pleitgedingen, in alle Staatkundige en Kerkelyke, of Godsdienstige, Verschillen, zo wel als in alle Burgerlyke en Huislyke oneenigheden, die voorgestelde Regel steeds in acht genomen ware, en, by aanhoudenheid, in acht genomen wierde.
Wil men, echter, uit een ander beginsel dan dat van vredelievenheid, op dit alles my nog tegenwerpen, dat niet weinige Menschen juist by de wyze, waarop zeer veelen hunner Medemenschen gewoon zyn Verschillen aan te leggen, door te dryven, en uit te houden, hun voornaamst tydelyk bestaan vinden, van het welk zy te eenenmaale beroofd zouden worden, zo eens de Menschen, eendragtiglyk, samenspanden, om die manier en mode van Twistvoeren vaarwel te zeggen, en in hun midden af te schaffen; en dat het, gevolglyk, betaamt, dezelve, als eene oorzaak van wezenlyk nut voor anderen, aan haar beloop volkomen over te laaten. - Zie my hierdoor dan gedrongen tot eene verklaaring, welke reeds vroeger had kunnen geschieden (schoon ik, trouwens, al in den beginne gezegd heb, myne rede aan de Eendragtsgezinden toe te wyden) dat ik, naamlyk, niet wensch gehouden te worden, met al het voorgaande een regtstreeks woord gesproken te hebben, noch van eigenlyke twistgierigen, dien de lust beheerscht, om in eene hel van krakkeel en partyschap te leeven, of in troebel water te visschen; noch tot de zulken, wier onmiddelyk belang het is om twisten aan te stooken, of, immers, dezelven een reeks van maanden en jaaren uit te rekken, en eindelyk, op zwaardrukkende kosten der
| |
| |
partyen, uit de waereld te helpen; en die dit hun onmiddelyk belang voor de hoofdzaak van alles rekenen; gelyk men de zodanigen onder hun, die het beroep van Rechtsdingeren en Pleitbezorgeren naar de Wet waarneemen, ook ginds en elders meent te ontmoeten: want deezen laat ik, als eenzydig tegen myn stuk, met bescheidene uitsluiting, in hunne waarde en onwaarde, boven of beneden myne gemaakte aanmerkingen.
Nogthans zal men, van dien kant, knibbelzugtig, beweeren, dat door deeze myne verklaaring die laatste tegenwerping geenzins is wederlegd. - Wel nu, schoon ik hierop zoude kunnen antwoorden, standvastig te blyven by myne verkiezing, om dusdanige Menschen, welke, uit een hooger geschat belang, dan dat des vredes, onmooglyk met my kunnen instemmen, maar die veeleer myne redenen moeten bestryden, zelfs niet aan de slippen te roeren; wil ik, echter, tot ontzenuwing van de gezeide tegenwerping, in de navolgende Redewisseling, een Vader en Zoon voor my laaten spreeken, aan welken ik, derhalve, het woord overgeeve.
Een Vader sprak tot zynen Zoon: ‘Men kan de bygeloovigheid een nut, ja noodig kwaad heeten; om dat zo veele anderen hun belang daarby vinden, en 'er een volop, zagt en gemaklyk leven door leiden. - Men kan eene blinde en slaafsche onderwerping der Volkeren aan hunne Overheden een nut, ja noodig kwaad heeten; om dat zo veele anderen 'er vorstelyk ryk en grootmagtig door worden. - Goud in de mynen te graaven, en paerlen uit de diepten op te visschen, kan men nut, ja noodig kwaad heeten; om dat zo veele anderen 'er schatten en kostbaarheden door verkrygen. - Men kan de weelde en pragt, benevens verkwistende ontugt, brassery en dronkenschap, nut, ja noodig kwaad heeten; om dat zo veele anderen 'er tot alle soort van arbeid en gewin door geraaken. - Het twisten en verschilvoeren kan men nut, ja noodig kwaad heeten, om dat zo veele anderen 'er een deftigen staat door ophouden. - Men kan den oorlog een nut, ja noodig kwaad heeten; om dat zo veele anderen 'er hun fortuin door maaken, of 'er grooten buit van wegsleepen.’
‘Maar Vader (vroeg de Zoon), zou het dan niet
| |
| |
beter zyn, dat men den stryd aanginge tegen alle die geenen, welke by de voornoemde zaaken zo zeer hun onmiddelyk belang vinden, en dat men die zogt te onder te brengen, of, ten minsten, het zwaard op de keel te zetten, om zich te ontdoen van deeze hunne averegtsche belangen; ten einde, door zulk een middel, al dat zoogenaamd nut, ja noodig kwaad uit den weg te ruimen, de Menschen aan zich zelven, aan hunnen God, en aan hunne pligten van eer en deugd, van maatigheid en regtvaardigheid, weder te geeven; voor de aanvallen van de zo veel schade en schande berokkenende eigenbaat van anderen te beveiligen; en aldus hen, onderling, eendragtiger, vreedzaamer en gelukkiger te doen leeven?’
‘Zoon (hernam de Vader), daar zyn 'er, die beweeren, dat alles in de waereld, waaruit anderen eenig byzonder heil of voordeel trekken, zo blyven moet, als men het ziet; en het is in deezen zin, dat ik u van dat onderscheiden nuttig en noodzaaklyk genoemde gesproken heb, doch, wel te regt, met byvoeging van het woord kwaad, dewyl de Voorstanders van dien derzelver heillooze vereeniging toch niet kunnen afwenden, en ik dus van hunne grondstelling gantschelyk verwyderd ben. - Intusschen schynt gy uwe gedagten, raakende dit stuk, op het onmooglyke te vestigen: want hoezeer ik uwe edele beginsels en bedoeling pryze, voor zo veel gy mogt wenschen in staat te zyn, om de verkeerde zelfzoekenheid van duizenden Menschen te doen verslonden worden door eene nog sterkere zugt voor het algemeen belang, en in dier voege al dat zoo gewild nut en noodig kwaad uit den loop der dingen weg te neemen, ten einde daarvoor een algemeen veel nuttiger en noodiger goed (om dus te spreeken) in de plaats te stellen; zoudt gy u, echter, tot eenen don quichot maaken, zo gy, in weêrwil van den geweldigen tegenstand der eigenbaatzugtigen, dit uw doel poogde te bereiken: wat u en my, derhalve, betreft, tragten wy, in onzen handel en wandel, slegts het tegenovergestelde van hun te weezen, en die taak zal groot genoeg zyn voor ons zelven.’
Hier eindigt de Redewisseling tusschen Vader en Zoon: - zy, die bun verstand leenden, om op te merken, zullen derzelver ontzenuwende kragt, in verband
| |
| |
met de laatste tegenwerping, begrepen hebben; en hiermede zou ik myn stuk ook voor afgedaan en voldongen rekenen, ware het niet, dat ik nu nog, op het onverwagtst, als in Rechte betrokken wierde door de voorstanders van haatelyke twistgedingen, en door belangzoekers in soorten, my durvende te laste leggen, dat de wyze en middelen, waarvan ik zelf my in deezen bediende, om hen van anderen uit te monsteren, maar geheel niet strooken met die bescheidenheid en heuschheid, welke ik zo ernstig by het Verschilvoeren heb zoeken aan te pryzen; en dat dezelve, mitsdien, wel verre van geschikt te weezen om goede verstandhouding en vrede onder de Menschen te bevorderen, veelmeer strekken ter vergrooting van onrust en verdeeldheden.
Is het mooglyk, dat ik hieromtrent, op het laatst nog, een pleit moet ondergaan van de zulken, die ik zo zorgvuldig getragt heb te vermyden, en om hen, daar zy zich, myns ondanks, op mynen weg plaatsten, toch niet te na te komen? Kan ik deezen aanval van hun, of van iemand anders, verdiend, en dus tegen myn eigen oogwit aangewerkt hebben? Maar dan zou ik tevens dienstbaar geweest zyn aan hun belang; en in dat geval voegde het hun des te minder, eenen twistappel tegen my op te werpen. - Doch hoe het daarmede zy, ik ben bereid, om, met al de lydzaamheid van eenen job, deeze myne beschuldigers aan te hooren, en, wanneer zy uitgesproken hebben, myne zaak ter beoordeeling over te laaten aan die bevoegde Rechters onder myne Medemenschen, welke, by eene grootere maate van vredelievenheid, minder verkeerde baatzugt bezitten; daar ik, by herhaaling, betuige, dat ook myn inzigt geen ander geweest is, dan om eigenlyk aan deezen myne voorafgaande overdenkingen voor te draagen. - En zo besluit ik alles met de navolgende, wel te pas komende, Fabel.
Eene Duif sprak tot haare gezelinnen: ‘Ei lieven! wat twist en plukveert gy onder elkanderen? Zo gy oneenig zyt, waarom doet gy uwe verschillen niet op eene vriendelyke wyze, niet in het minnelyke, af? Gy gelooft, immers, gaarne, dat uwe partydigheden en vervolgingen groote smart en onrust verwekken, en u des te meer blootstellen aan het gevaar, van wege uwe vyanden. Welaan, vergelykt dan veellie- | |
| |
ver u, onderling, vreedzaam, en op een' billyken voet: dus zult gy den naam van zagtzinnigen, dien gy draagt, best verdienen, voor alle kwaad van buiten het meest beveiligd blyven, en de grootste zoetigheden in uw midden smaaken.’ - De Havik, dit hoorende, werd zeer verstoord, en riep haar toe: ‘Wat bemoeit gy u met de zaak van anderen? Wie zich, ongeroepen, in vreemde krakkeelen mengt, is een dwaas.’ - ‘Wel (antwoordde de Duif), ik spreek, in goedigheid, alleen tot myne gezelinnen; en u laat ik geheel ongemoeid.’ - Schaamtelooze, wat durft gy voorwenden (schreeuwde de Havik)! uwe raadgeeving gaat myn belang volstrektelyk te keer: weet gy dan niet, dat ik van den roof moet leeven, en dikwerf een prooi behaal, waar onlusten en vervolgingen gaande zyn?’ - ô Gy doodelyke vyand van my, en van ons geheel geslacht (kirde de Duif)! ik zoek tegen u niet verder in te leggen: zeg, wat partyschap en roofzugt u kunnen inboezemen: ik, voor myne gezelinnen staande, wagte eeniglyk van dezelven de uitspraak af, of ik haar eenen goeden, dan eenen slegten, raad gegeven hebbe.’
J.D.
|
|