Eene zeldzaame ontmoeting.
(Ontleend uit jens wolff's Sketches and Observations on a Tour through a Part of the South of Europe.)
Eenige mylen van Montpellier te paard rydende, volgde ik den gewoonen weg, langs den voet der bergen heen loopende, door een valei, waar zich de Schaapherders onthielden, om hunne kudden op de eenigzins van daar verwyderde heuvelen te weiden. Ik reed verder, dan ik in den beginne my voorgesteld had, in dien verrukkend schoonen oord, en sloeg geen agt waar ik my bevond, voor dat de ondergaande zon my den naderenden avond aankundigde.
Onkundig hoe verre ik my van de Stad bevond, steeg ik af, maakte myn paard aan een boom vast, om te zoeken na eenig huis of hut, waar ik het noodig onderrigt bekomen kon. Geen spoor van eenig voetpad deedt zich ten mynen geleide op, voor dat ik, op eenigen afstand, eene brug in 't oog kreeg, die twee rotspunten scheen te vereenigen, tusschen welke een water liep met eene verbaazende snelheid, tot het by eene steilte nederstortte, en een waterval vormde, die het witte schuim in de lugt deedt opgaan, 't geen door de nog teruggekaatste zonnestraalen eene allerschoonste kleurvermenging vormde. Aan den kant deezer steilte stondt eene kleine, doch nette hut, overschaduwd door pynboomen, Twee Kinderen, speelende aan de deur, hadden my niet ontdekt voor dat ik zeer digt by dezelven stond. Zy liepen onverwyld na huis, roepende: Mama! Mama!
De Kinderen volgende, trad ik de hut in. Ik zag eene schoone Vrouw, zittende aan tafel, in de houding van eene, die bezig was met leezen. Verschooning gevraagd hebbende, wegens myn stoutmoedig binnentreeden, onderrigtte ik haar van mynen toestand, met vermelding van myn vertrouwen op haare goedheid, om my te onderrigten, hoe ik den verlooren weg zou wedervinden. - Op de bevalligste wyze, en met eene beleefdheid, welke ten zigtbaaren blyke strekte, dat zy de wereld kende, gaf zy my de noodige onderrigtingen, Verneemende dat ik door Montpellier trok op myne reis na Italie, en dat ik my door de schoonheid van den oord had laaten verlokken om deeze afgelegene plaats te bezoeken, boodt zy my eenige verversching aan, welke ik in myn vermoeiden staat wel zeer noodig had, en daarom ook door my werd aangenomen.
Toen ik opstond om heen te gaan, kwam haar Egtge-