Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJoodsche citadel.Op een kleinen afstand van Batcheserai staat, op een hoogen berg, of liever rots, een oude Sterkte, Tchifort Kalchsi, of de Joodsche Citadel, geheeten; zo genaamd, dewyl die plaats, van onheuchlyke tyden af, bewoond geweest is door omstreeks tweehonderd Joodsche Familien; een Volk, 't geen wy weeten, dat in Taurida zeer talryk was in de negende Eeuw, en waarschynlyk veel vroeger. | |
[pagina 498]
| |
Deeze versterkte Stad schynt het Phoulli der Ouden geweest, en in de midden-eeuwen den naam van Kyrk gedraagen te hebben, en zo genaamd te zyn door den edelen Arabischen Aardrykskundige abulfeda, Prins van Hama in Syrie. - Tot groote verwondering der zodanigen, die de Poolsche of in 't Noorden woonende Jooden kennen, treft men by deeze Kinderen van Israël een voorkomen van reinheid en voorspoed aan, 't geen men by de gemelden schaars ontmoet; ja zelfs zyn de straaten van hunne kleine Stad zuiver en net: dan of die reinheid toe te schryven is aan de vlyt der Inwoonderen, dan aan het water van den hemel, zal ik niet op my neemen te bepaalen: de hooge rots, waar op de Citadel gelegen is, mag wel de wolken breeken, en de straaten afspoelen, zonder hulp der Hebreeuwen. Ik hield my als overtuigd, dat ik op deezen Taurischen berg, zo lang door de Turksche Staatkunde voor de Europische nieuwsgierigheid verborgen gehouden, een der verloorene Stammen ontdekt had. Ik verzoek, dat niemand lache ten koste myner ontdekkinge, voor dat ik myne redenen heb bygebragt, waarom ik zo denke. Vooreerst dan wordt deeze Stam geheeten Kavery Jasdi, of Zwarte Jooden, om hun te onderscheiden van de overigen hunner Broederen, zo talryk in Poolen en alle de Landen daar omstreeks, Turkyen enz., waar zy in een algemeenen haat leeven. Ten tweeden; zy verschillen van de anderen daar in, dat zy de Tora, in stede van den Talmud, voor hun geleide in den Godsdienst neemen, - in onderscheidene Feesten te houden, en zelfs in de wyze van hun hair te snyden: want daar de anderen het rond houden, en over het voorhoofd neder kammen, scheeren de Zwarte Jooden het geheele hoofd. Kortom, zy schynen de aandagt te verdienen van de Rabbis in Engeland, waar men. Israëliten van groote geleerdheid moet hebben, dewyl zelfs Dr. priestley 'er een bekwaam tegenstander aantrof. Kan dit een gedeelte weezen van de oude Volkplanting, voor veele Eeuwen gevestigd in het nabuurig Georgia, die, naar 't zeggen hunner Rabbynen, uit Jerusalem gevoerd waren na Media, door den Musul | |
[pagina 499]
| |
padishah, of Koning van Ninive, en die, zo ik geloof, de éénige Stam zyn, welke in den staat van Landlieden leeft? Eene byzonderheid, welke wy weeten uit eene Verhandeling, nevens Mr. ellis Kaart van Caucasus uitgegeeven. Naardemaal gissingen, en niet hooger dan gissingen opgegeeven, plaats vinden in gewigtiger Werken, dan in eene Vrouwlyke Reisbeschryving, zal ik 'er nog eene waagen by te voegen. - Kan deeze op zichzelven staande Stam van Zwarte Jooden een overblyfzel weezen van een oud Volk, Melanchlocni genaamd, door alle de Classike Schryvers vermeld, als woonende aan de Palus Maeotis, of de Zee van Asoff, schoon nu verlooren, en die zich van alle de Natien deezer landen onderscheidden door het draagen van zwarte kleederen, zelfs in den tyd van herodotus, zo ongemeen nu als toen in dit gedeelte van de wereld? By onze intrede in deeze Joodsche Citadel, werden wy aan de poort ontvangen door de Oudsten, en van hun rondgeleid met alle oplettenheid, hoewel 'er geene schoone susanna in het gezelschap zich bevondt. Hunne Synagoge is een voorwerp van nieuwsgierigheid voor de Vreemdelingen. Wy bevonden dezelve een klein, doch goed vertrek, zeer net en zindelyk, zonder eenig cieraad, uitgenomen 't geen zy het grootste van alle rekenen; naamlyk, de heilige Tabernakel, bevattende hunne Heilige Schriften in 't Hebreeuwsch, op een oude rol van pergament, volgens de Mozaische Wet, welke niet gedoogde, den Egyptischen Papyrus tot dat gewyde einde te gebruiken, schoon in algemeen gebruik tot alle andere schriften, in de rustige dagen van Jerusalem. - Dit kostbaar overblyfzel werd ons vertoond door eenen eerwaardigen Rabbi, die 't zelve op eene geheimzinnige wyze oprolde, toen wy 'er onze oogen over hadden laaten gaan. Met een deftigen tred werden wy langs den weg, dien wy ingekomen waren, uitgebragt, of, om het plat uit te drukken, men wees ons de deur met alle deftigheid en beleefdheid. Het moet ieder, even als ons, voorkomen een zonderling blyk te weezen van Tartaarsche vriendlykheid en menschlievenheid, dat zy de Jooden eeuwen lang in het vreedzaam bezit gelaaten hebben van een versterkte Stad in 't hart huns Lands; doch met meer | |
[pagina 500]
| |
aandagts lettende op de ligging van de rots, die zy bewoonen, bemerkte ik, dat deeze Kinderen van Israël dit voorregt aan hun eigen vlyt te danken hadden: want hun Citadel, schoon omringd door een ouden wal met toorens, is geplaatst op een hooge rots, zonder een drup waters, behalven 't geen zy kunnen verzamelen by regenbuien, of uit de vlakte op ezeis haalen, geduurende een groot gedeelte van het jaar; waarom het weinig te verwonderen is, dat een Volk, zo traag als de Tartaaren, eenen Stam, zo beroemd van wegen deszelfs werkzaamheid, (en die hun waarschynlyk langs den eenen of anderen weg nuttig is) eene plaats overlaat, in den kryg van geene beduidenis altoos; dewyl de Inwoonders, geduurende het langduurig drooge Jaarsaisoen, verpligt zyn om elke kruik waters na beneden te komen. Het is egter zeer waarschynlyk, dat, in ouden tyde, toen de overwonnene bewoonders der valeien verpligt waren in het gebergte te vlugten, en zulke Sterkten te bouwen, 'er iets bedagt zal geweest zyn, even als te Balaklara, om een voorraad van versch water ten dienste der bezetting te bewaaren; doch 't geen in verval geraakt is, naa de vermeestering der Turken, toen de Berg-gedeelten te ondergebragt zyn, en het geheele Schier-eiland genoodzaakt geworden is, éénen meester te erkennen. | |
Eene zeldzaame kapel.Een oneffen pad bragt ons van 't benedenste des bergs aan trappen, in de rots uitgehouwen, welke na het Klooster leiden; wy beklommen dezelve. Eerst kwamen wy by eenige kleine houten cellen, in zeker voege tegen de rots aangeplakt, en, op eene vervaarlyke wyze, boven de valei hangende, waarschynlyk met oogmerk om den moed te beproeven, en de lichaamen der vetgemeste zondaaren te doen inkrimpen, eer zy in de koude verblyfplaatzen van de uitgeholde rots intreeden; en zeker liepen zy weinig gevaars van veel hunner aardsche dikheid mede te brengen, indien zy, by wyze van beproeving, eenen Zomer in deeze zweethokken doorbragten, en den nek niet braken geduurende dien proeftyd; eene uitkomst, welke, myns oordeels, tot geen gering blyk zou gestrekt heb- | |
[pagina 501]
| |
ben, dat zy onder het getal der uitverkoorenen van de Maagd behoorden. Een enkele Monnik bewoont dit gedeelte, en is zo vermagerd van lichaam, dat hy, om zo te spreeken, in een Konynenhol zou kunnen woonen. Een weinig hooger op zagen wy twee cellen in de rots uitgehouwen (dit is waarschynlyk de tweede trap van beproeving) voorzien van eenig ruw huisraad; nog hooger klimmende, bereikten wy een klein voorportaal, 't welk leidt tot de Kapel, gelegen in het hart van de rots, en alleen verlicht door de zwakke straalen, welke door het voorportaal inkomen; dan men heeft dit licht te minder noodig, dewyl in de Kapel dag en nagt waschkaarzen branden, die niet weinig toebrengen om iets ontzettends te veroorzaaken. De Kapel zelve geeft der nieuwsgierigheid schraale voldoening, behalven die de ligging en het maakzel opleveren; men ziet 'er een ruw beeld van de Maagd, en eenige oude munten rondsom haar hangende, geschenken haarer vereerderen: doch het geen onze aandagt allersterkst trok, was een klein wiegje, aan den wand geplaatst. De geschiedenis, welke 't zelve daar deedt brengen, zet 'er gewigt aan by. Het is de dankbetooning eener goede Vrouwe, die, langen tyd onvrugtbaar geweest zynde, herwaards kwam, om door tusschenkomst der Maagd daar van geneezen te worden. Zy verbleef eenige dagen op deeze heilige plaats, om de voorbidding der heilige Vaderen te erlangen. En, negen maanden naa dat zy dit verblyf verliet, beviel zy van een frissen Zoon: naa haare herstelling bragt zy dit wiegje, ten teken haarer dankbaarheid; het wordt zeer zorgvuldig bewaard, of zy ook naavolgeressen mogt vinden. Het getal deezer Vaderen is zeer verminderd; twee treft men 'er slegts aan van de twee-en-zeventig, het oude volle getal: zo dat de laagere cellen, welk een schande! thans tot verblyfplaatzen strekken, om de Schaapen der nabuuren te huisvesten. |
|