schap begon te verspreiden. Zy hadden ontdekt, hoe zekers copernicus beweerd hadt, dat de Aarde rondsom de Zon liep. Wat, vroegen zy, zou 'er dan worden van de plaatzen der Schriftuure, die verklaarden, dat de Aarde onwankelbaar gegrondvest stondt; - van het bevel, door josua gegeeven aan de Zon, dat zy stil zou staan? om niet te reppen van het getuigenis onzer eigene zinnen; of hoe wy ons voor vallen zouden hoeden, indien onze hoofden alle nagten nederwaards hingen? - De Prelaat beantwoordde alle deeze vraagen breedspraakig en geleerd, handhaafde de eer der Heilige Schrift, sprak van de wetten der zwaartekragt, ging het getuigenis der zinnen te keer, en besloot met de Monniken te raaden, de asch van copernicus, die zo lang gerust hadt, niet te stooren, maar met dezelfde gerustheid te slaapen, als zy duslange gedaan hadden.
Zyn antwoord gegeeven hebbende, hervatte hy de gegeevene verdeedigingen. Intusschen gaf ik hem berigt, dat ik door den Koning van Frankryk na Italie gezonden was, om zodanige Medailles op te speuren als nog in 's Konings Kabinet ontbraken, over welk Kabinet my de zorg was aanbevolen. Behalven dit had ik op my genomen kennis te maaken met Mannen, die in geleerdheid boven anderen uitstaken. - Dit hoorende, nam hy zyn muts af, verdubbelde zyne beleefdheden, en naa een geruimen tyd gehoest te hebben, verzogt hy my te mogen voorstellen Signora maria laura, zyne oude Vriendin, wier deugden haare geleerdheid en begaafdheden evenaarden, die Latyn, Grieksch en Hebreeuwsch verstondt, tekende en schilderde als apelles, op de lier speelde als orpheus, en borduurde als de Dogters van minos. - Deeze lofreden hadt hy niet uitgesproken, of maria laura verscheen. Zy mogt zestig of vyf-en-zestig jaaren oud weezen, maar zag 'er uit als een tachtigjaarige Signora.
In den loop onzes gespreks verzekerde hy my, dat hy afstamde van den Ridder bayard; dat hy niet alleen een Franschman was van geboorte, maar ook in zyn hart. Hierop boezemde hy zyne klagten uit, over de wyze, waarop men met de werken van Herculaneum handelde, de agtloosheid, welke de Regeering omtrent de Manuscripten betoonde, en over de jalousy, tegen hem ontstooken, van wegen de onderscheidende handelwyze, waarmede de Koning hem bejegend hadt.
By zekere gelegenheid noemde ik den naam van den Graaf caylus: deezen hoorende, riep hy uit: ‘Hoe! kent gy den Graaf? Hy is myn goede Vriend.’ - Zich tot Signora laura wendende, voer hy voort: ‘Weet, Signora