een of ander onzer bekenden, eene herinnering geeven, dat wy hier geen blyvende plaats hebben.
Dezelfde Courant, echter, gaf, by het inzien van eene treffende bekendmaaking van het overlyden eener Kraamvrouwe, en van het verhaal van de treurige omstandigheden der ontydige verlossing van eene andere, eene wending aan ons discours tot ernst, en aanleiding tot een onderzoek van de vraag: of zulke Advertentien in waarheid niet hoogst nadeelig zyn, en zomtyds de deerlykste uitwerking kunnen hebben op de gemoedsgesteldheid van veele jonge Vrouwen, die zich in gezegenden toestand bevinden? - Allen overtuigd, dat de Vrouwen in het algemeen wel niet nieuwsgierig, echter weetgierig zyn, moesten wy by ondervinding erkennen, dat de aandacht onzer Echtgenooten meest altyd het eerst op die Kraam-, Trouw- en Rouw-berichten valt. Een onzer verhaalde, dat zyne Beminde eens bitter naargeestig was geweest by het verneemen van den dood van eene Kraamvrouw, met haar gelyk van jaaren, in wier getal van kinderen en opgegeevene omstandigheden zy eene juiste overeenkomst met de haare meende te vinden. Een ander wierp hierna de vraag op: of dit waarlyk geen poinct was, waar op de Regeering haare attentie mogte en moeste vestigen? - De meesten van ons stemden dit toe, vooral om dat 'er geen stand in de maatschappy eerwaardiger is, en meer het toezicht van het Gouvernement vordert, dan die der zwangere Vrouwen.
Zommigen van ons hadden op de eene of andere plaats in ons Vaderland nog de gewoonte gekend, om, by het begraaven van Kraamvrouwen, een' witten doek over het baarkleed te doen leggen; - men had dit aldaar, om wyze redenen, afgeschaft; - verstandigen hadden deeze afschaffing goedgekeurd. Dan hoe weinig was het nadeel van de vertooning van zulk een' witten doek, by de bedoelde Rouwberichten! - de eerste wierdt alleen gezien in plaatzen, alwaar het sterfgeval bekend was - de laatsten worden door het geheele Land geleezen. - Een onzer meende, dat men herstel of voorkoming van dit nadeel verwachten moest van het doorzicht en de redelykheid der berichters zelf. Dan hier tegen wierdt aangevoerd, dat het menschkundig zeker was, dat een ieder, die in leed gedompeld is, verligting meent te vinden van rouw, door denzelven aan veelen mede te deelen; en dat veelen alsdan geen meester zyn van den stroom der aandoeningen. En hierna wierden wy het eens, dat waarlyk deeze zaak de attentie van het Gouvernement vereischt.
Ik begreep, dat het in allen gevalle geen kwaad konde, den inhoud van ons discours aan Ul. te melden. Misschien heeft het eene goede uitwerking, door een Lid van