| |
Philario en Clarinda.
Eene waarschuwing aan de jeugd, tegen twyfelaary, ongeloof in zedeloosheid.
(Naar het Engelsch van wylen den Eerw. john thorowgood.)
Philario verwierf, nog zeer jong zynde, de agting en vriendschap eens deftigen- en Godsdienstigen Gezins, waarin zich de schoone en beminnenswaardige clarinda bevondt, die welhaast een diepen indruk op philario's hart maakte. De eerste ontdekking dier genegenheid ontmoette afwyzing, en herhaalde aanzoeken kreegen geen hem voldoening schenkend antwoord.
Philario kreeg de weete, dat hy, om zich tot een gezetten leevensstand te bekwaamen, na Londen moest vertrekken. Zyne ziel was met angstige bekommerdheid vervuld, op het denkbeeld, dat de plaats, welke hy in clarinda's hart bekleedde, zo onzeker was, en de betrekking tot haar zo geheel onvast. - Op het punt staande om de reis na Londen te aanvaarden, vernieuwde hy zyne verklaaringen van de opregtheid zyner Liefde, en drong ten sterksten aan om verzekering van haare wederkeerige gevoelens hemwaards. Naa dat clarinda veele poogingen gedaan hadt om haar harts- | |
| |
geheim bedekt te houden, dwong hy haar, ten laatsten, als 't ware, de bekentenis af, dat wederkeerige Liefde haare ziel beheerschte.
Dan laaten wy philario meest zelve hooren, als hy zynen toestand en val te Londen vermeldt. ‘Ik zag de ondeugd, of althans het openlyk bedryf daarvan, met afschrik aan. Het gezelschap en de vermaakneemingen der losbandigen waren de voorwerpen van myne veragting en afkeer. Dewyl ik niet kon zien, waarin het vermaak van wyn en overdaad, van schitterende vertooning en opschik bestondt, voelde ik geen de minste neiging om my onder de volgelingen der wellust te begeeven. - Myn geluk bestondt in het vermeerderen myner kundigheden. Boeken, en leerzaame veeleer dan zich verlustigende gezelschappen, maakten myn vermaak uit. - Ik was onbedreeven, en wenschte niet ervaaren te worden, in de kunst van veinzen en galanterie. Opregtheid en openhartigheid maakten myne aangeboorene geaartheid uit, en straalden in myne geheele verkeering door.’
Vóór dat het bederf in zyne ziel huisvestte, bleef zyne geneigdheid tot clarinda zuiver en vuurig; doch naa dat zyn geest besmet werd door de beginzels van Ongeloof, greep het tegendeel plaats.
Philario's beginzels werden bedorven door een jong Heer, Zoon van een waardig Man. Deeze prees zich aan, door de fynheid zyns vernufts, door de kloekheid zyns verstands, en zyn beminnelyk gedrag. De ongemeene bekwaamheden deezes Jongelings deeden philario wenschen, gemeenzaam met hem te verkeeren: want schoon hy, in het gezelschap zynen losbandige medemakkeren, zich aan alles wat ongeregeld was overgave, gedroeg hy zich, in het byzyn van anders gezinden, met zo veel omzigtigheid, list en veinzery, dat zy daadlyk geloofden, dat hy zodanig was, als zy wenschten.
Philario geeft zelf de maatregels, welke deeze Verleider volgde, in deezer voege op. ‘Myn verkoozen boezemvriend, wel weetende, dat, indien hy het masker afligtte, en zich op eenmaal vertoonde in zyne eigene gedaante, ik met afschuwen en schrik zou weggevlooden hebben, deedt zyne naderingen langzaam, maar zeker. Zomtyds (ô met hoe veel beleids!) weidde hy breed uit over de waardigheid en voortreflykheid der Menschlyke Natuure; - zomtyds nam hy voor het onderhoud de eigenaartige schoonheid en verheevenheid der Deugd, de haatlykheid en afzigtigheid der Ondeugd, en, gevolglyk, hoe weinig noodig het ware, dat deeze aangepreezen, en geene verboden werd door eenige Wet; zy waren zodanig in haaren eigen aart, dat 'er geene verpligting tot de deugdsbetragting behoefde gevoegd te worden by het natuurlyk gevoel van elk onbevooroordeeld
| |
| |
hart; - zomtyds voer hy sterk uit tegen de bygeloovigheden en vooroordeelen des Menschdoms, de ongerymdheden der Geestdryveren, de vastverkleefdheid aan begrippen der Leerstellige Godgeleerden, de bekrompene denkbeelden der Sectarissen; ten slot van alles met toejuichende goedkeuring spreekende van de tegenwoordige Wysgeerige Eeuw, waarin de Menschen het hadden durven bestaan, den onedelen eisch des gezags te versmaaden, en hun aangebooren regt van vry onderzoek te handhaaven.
Over deeze en dergelyke onderwerpen waren zyne redeneeringen voor my nieuw; en ik was niet in staat om de schadelyke strekking zyner leeringen te bevroeden. Zyne gesprekken waren vernuftig, hadden het voorkomen van iet verheevens, en ademden vryheid van denkwyze. Hy wagtte zich zorgvuldig van eenigen openlyken aanval te doen op de aangenomene Godsdienstige leerbegrippen; hy liet het op gevolgtrekkingen aankomen. Kan het, derhalven, verwondering baaren, dat ik, een onbedreeven Jongeling, onschuldig, niets kwaads vermoedende, het slagtoffer wierd van zyne meerderheid en kunstig ingerigte vertoogen?
Om te kragtdaadiger myne beginzels te bederven, wees hy my tot veelen dier Schryveren, die de by hem geliefde begrippen voorstonden, en wier Werken berekend waren om het zelfde einde te bewerken. - Ik begon met de fraaije en inneemende Werken van shaftesbury, en eindigde met de Schriften van hobbes en spinosa te leezen.
Ten einde al zyne hoop om in de verleiding te slaagen niet mogt afhangen van myn gebrek aan doorzigt, nam hy zyne toevlugt tot verstrooijing en vermaak, en poogde te eenemaal myne beginzels te ontwortelen en myne zeden te bederven. Om dit plan te volvoeren, hadt hy medehelpers noodig; hy bragt my by zyne medegenooten, prees my dezelven aan. Zy hadden vooraf onderrigting ontvangen, hoe zich, in myn byweezen, te gedraagen. Deeze allen vereenigden zich om my in te wyden tot de vermaakpartyen, die Londen aanbiedt. Alles was ingerigt om my in derzelver genot als te bedwelmen, en te gewennen aan de dwaasheid der ongebondenheid. - Gezelschap, goed gezelschap, hielden zy my voor, was volstrekt noodig voor iemand, die de wereld wilde leeren kennen; het steeds bywoonen der Schouwburgen een onontbeerelyk vereischte voor ieder, die juistheid van uitspraake, smaak voor fraaije schriften, zuiverheid van taal, en schoonheid van dichtwerken, wenschte te verkrygen.
Met veel schynende voorgeevens, en aanneemelyk bygebragte redenen, haalden zy my over om hun te vergezellen na alle plaatzen van openbaar vermaak; langs veele, langs
| |
| |
als onmerkbaare trappen, bereidden zy my ten vollen tot allerlei ondeugd. - Terwyl zy dus bezig waren om my langs alle met bloemen bestrooide paden van vermaak om te leiden, gaven zy my geen tyd tot nadenken; maar putten hun vernuft uit, om my in een gestaagen kring van verlustigingen om te voeren. Zy bragten my van de Assemblée na den Schouwburg, van den Schouwburg na de Opera, en van daar na elke plaats, die eenig vooruitzigt opende van verlustigend onderhoud. Wanneer ik in de Assemblée kwam, of in de Opera ging zitten, welk eene pen kan de aandoeningen, die ik gevoelde, beschryven? De lachende en lonkende Schoone, de schitterende kleeding, alles heerlyk verlicht, de verrukkende muzyk, de bekoorelyke danssen, alles verzwakte de zenuwen der deugd, en deedt my wegzinken in eene zagte verwyfde onbekwaamheid om de edeler vermogens van mynen geest te laaten werken. Op den toon der harmonie gestemd, voelde myne ziel de kragt der muzyk, en werd geheel gehoorzaam aan derzelver zagtste en smeltendste toonen: geheel magtloos, lydelyk en zonder wederstand, zeeg ik, als 't ware, neder, en gaf my over aan den invloed van elke ontwaakte drift. - Ach! kon ik hier luide genoeg spreeken, ik zou der Jeugd allerwegen toeroepen: Vlie, vlie voor altoos deeze gevaarlyke oevers! Luister, luister nimmer na den Syreenen-zang!
Dan, om niet te langwylig te worden, ik vond my onlosmaaklyk verbonden aan myne Medegenooten des Vermaaks, die in 't einde allen bedwang aflagen, en my en anderen met spot en lacherny onderhielden (hun gevaarlykst wapentuig) op het stuk van den Godsdienst, dien zy afmaalden als eene dwaaze bygeloovigheid, alleen geschikt om invloed te hebben op de zwakken, de ligtgeloovigen, de laagzieligen. Ik beminde hun gezelschap. Ik werd tot nadenken onbekwaam; en, door eene gestadige opeenvolging van 't geen verstrooijing en dwaasheid baarde, werd ik, ten laatsten, even buitenspoorig en even snood als zy zelven, en gaf my over aan allen bespiegelend en daadlyk misdryf.
Het leedt, 't is waar, een geruimen tyd, eer ik de beschuldigingen van het geweeten kon stillen: maar ik nam de kragtigst werkende middelen by de hand, om door dien lastigen vermaaner niet ontrust te worden. Myne rust en opgeruimdheid bestonden in t'huis een vreemdeling te weezen, in nimmer ledig te zyn: zo dat ik de tusschenruimte van woelige vermaakneemingen aanvulde met het leezen van Romans en Tooneelspelen. Door eene gestaage toevlugtneeming tot deeze hulpmiddelen, en eene bestendige voorzorg om alle gelegenheden tot denken te ontvlieden, werd ik eindelyk verhard in de ondeugd, en roemde op de verheevenheid, welke
| |
| |
ik beklommen had: heen ziende over alle gevoelens van menschlykheid en de vooroordeelen der opvoeding, naderde ik met groote schreeden tot de ontaartste Ongebondenheid.
De zodanigen myner voorige Vrienden, wier kennishouding ik dagt dat my eenig voordeel kon aanbrengen, bezogt ik nu en dan: doch ik had altoos eene verschooning in gereedheid, om myne bezoeken kort te maaken. - Nogthans had ik zo veel geleerd uit de lessen en het voorbeeld myner Medegenooten, dat ik, ter gelegenheid van zodanige bezoeken, geene zwaarigheid maakte, om de taal te voeren en de houding aan te neemen der Deugdzaamen, en de geheele verandering, welke in myne gevoelens en gedrag was voorgevallen, te bedekken.
By gemelden ging ik met dit masker; doch, in andere gezelschappen, was ik voorstander des Ongeloofs, en belachte, met de uiterste schaamtloosheid, alles, wat ernstig was. 't Is waar, ik ontdeed my niet zonder de grootste moeite geheelenal van de my eigene zedigheid, welke my langen tyd niet toeliet, my op een onbetaamelyken en heiligschendenden trant uit te drukken; doch daar ik zulks eerlang begon aan te zien als eene onvoeglyke beschaamdheid en onmanlyke beschroomdheid, nam ik een besluit, het daar over heen te zetten, en, met den bystand van een sterken dronk wyns, bragt ik het zo verre, dat 'er naauwlyks iets zo snood en schendig was, of ik kon het, zonder bloozen, uitbrengen. - Maar, in stede van het papier te bezoedelen met het verhaal en de optelling myner schandlykheden en misdryven, zal ik alleen zeggen, dat ik een overgegeeven slegt mensch werd, en, zonder knaaging, botvierde aan elke misdaadige voldoening.’
Naar gelange by philario de invloed van Godsdienstige beginzelen overmeesterd werd door de verleidende kunstenaryen zyner Medemakkeren, verminderde zyne genegenheid voor clarinda. Zyne brieven aan haar droegen de blykbaarste kenmerken van koelheid en onverschilligheid. Clarinda vaardigde, in gevolge daarvan, deezen Brief aan philario af:
‘Myn Heer!
Het bleek ten eenigen tyde, dat Gy my van de rest myner Sexe onderscheidde, en met uwe genegenheid vereerde. - Ik was toen (gelyk nu) bewust, dat 'er niets in my was, 't geen zulk eene maate van onderscheiding verdiende, als ik my verwonderde te ontdekken in uwe aanhoudende verklaaringen; doch in 't einde, bewoogen door die betuigingen, ondersteund door myne eigene wenschen, geloofde ik,
| |
| |
dat Gy opregt waart, en verbeeldde my gereedlyk, dat 'er iets in my huisvestte, in staat om uwe Liefde op te wekken.
Misleid door deeze verbeelding, gaf ik in 't einde (schoon niet zonder grooten en zigtbaaren stryd) myn hart aan U, en vleide my, dat ik nimmer reden zou hebben om des berouw te gevoelen, - zo groot was myn vertrouwen op uwe braafheid; - maar helaas! ik streelde my met een ydelen droom, en daarom vind ik my bedroogen. - Nogthans, zelfs ten tyde dat ik het grootste vertrouwen stelde op uwe deugd, was ik niet zonder eenig voorgevoel, zonder eenige vrees voor den uitslag, welken ik nu ondervind. Gy weet, met welk een ernst, met hoe veele traanen, ik U menigmaalen bad, zonder eenige agterhoudenheid my te onderrigten wegens de daadlyke gesteltenis van uw hart, en niet roekloos te speelen met betuigingen, die in een zo naauw verband stonden met myn aanstaande geluk of ongeluk. - Gy zyt bewust van myne poogingen, om U te overtuigen, dat Gy U ten mynen opzigte misnomen hadt. - Egter, Gy volhardde; - steeds verklaarde Gy uwe Liefde met nog sterker betuigingen. - Ik haal dit niet op om U verwyt aan te doen; neen, ik moet U het regt laaten wedervaaren van te gelooven, dat Gy toen waarheid gesproken hebt, schoon Gy vervolgens uwe genegenheid van my hebt afgewend. - Ja, philario! Gy bemint my niet meer! -
Myn eigen toegenegen hart beklaagt uwe onstandvastigheid, om uws zelfs wil; doch myne geheele ziel stort klagten uit uwenthalven, omdat Gy zo veele heilige verbintenissen geschonden, zo veele plegtig gedaane beloften verbroken, en Uzelven zo diep, in zo veel misdryfs, gedompeld hebt. - Daar uw rust en geluk my zo zeer ter harte gaan, hoe zal ik juichen, indien Gy, op eenigerlei wyze, uw misdryf kunt verschoonen, althans verzagten!
Wat my betreft, alles, wat ik kan zeggen, is, dat ik my geheel heb overgegeeven aan bitter nadenken en hooplooze smerte. Ik heb geen oogmerk, U vervolgens lastig te vallen; maar het staa my vry, U te onderhouden over uw tegenwoordig gedrag. Ik gaa op geen gissingen of een onzeker berigt af, wanneer ik schryf. Ik weet, dat Gy uw gedrag niet kunt goedmaaken voor uw eigen geweeten: hoe kunt Gy dan strydig handelen met de vermaaningen en waarschuwingen van dien beschermer uwer deugd? Eens hebt Gy met vermaak de paden van Godsdienst bewandeld; en zeker heeft niets dan eene allerheillooste begoogeling U bewoogen dezelve te verlaaten. - Ik behoef U niet te vermelden, dat geluk onafscheidelyk aan onschuld verbonden is, en dat, indien Gy deeze laatste verzaakt, Gy niet hoopen kunt het eerste te bezitten, voortwandelende op de glibbergladde pa- | |
| |
den van wellust. - Ach! staa my toe, U te vermaanen, om te bedenken, waarvan Gy uitgevallen zyt, en U te bekeeren!
Misschien zal ik U nooit wederzien, - misschien nooit weder het minste blyk ontvangen van uwe hoogagting; nogthans zal ik altoos uw geluk my aantrekken; nogthans zullen myne wenschen zich vuuriger daarvoor uitstorten dan voor myn eigen. Aangespoord door deeze belangneeming, moet ik U nogmaals vermaanen - op het ernstigst vermaanen - acht te geeven op de onvermydelyke gevolgen van uw tegenwoordig gedrag. - Vaarwel!’
Philario beantwoordde dit schryven op deezen trant:
‘Mejuffrouw!
Ik ben overtuigd, dat Gy geheel met my in één begrip staat, met te denken, dat eene gelykaartigheid van gevoelens, zo wel als van neigingen, den weg moet baanen tot elke Huwelyksverbintenisse: en daar, derhalven, Gy en Ik, ten deezen opzigte, wyd van elkander verschillen, kan het U niet bevreemden, dat ik aflaate, die betuigingen te vernieuwen, waarmede ik U te voorbaarig ontrust heb.
Ik beken openhartig, dat 'er een tyd geweest is, op welken Gy my niet onverschillig waart; maar op dien tyd waren myne vermogens gering, myne denkbeelden weinig, onvolkomen, en naauw beperkt, overeenkomstig met den engen kring, waarin ik rondliep om kundigheden op te doen. - Geleid door de vooroordeelen der Opvoeding, en onder den invloed staande van het geen Minne en Priester leerde, betrad ik dat eigenste naauwe pad met weinig of niet onderrigt Gemeen, en oordeelde het ongeoorlofd één stap bezyden het betreeden spoor te doen.
Terwyl dit myne gevoelens en gedrag waren, was het niet vreemd, dat ik U met eene soort van bewondering beschouwde; en het is, nu ik de dingen in een geheel ander licht zie, dat ik my verwonder over myne zwakheid in zo te handelen. - Ik beken, dat ik my schaam, te herdenken, dat ik zo laag gezonken bleef liggen in de diepte van bygeloof; schoon ik, ten zelfden tyde, niet kan nalaaten myne voldoening te verklaaren, dat ik my als in eene nieuwe wereld geplaatst vinde, en in staat om de voorwerpen in een ander licht te beschouwen. - Ik verheug my, in staat te weezen, om klaar te zien, dat de verschrikkingen van een hier namaals, de Acheron en de Styx der Dichteren, het Paradys van mahometh, en de Toekomende Staat der Christenen, alle even zeer de kinderen der verbeelding zyn, en de bedriegly- | |
| |
ke harssenschimmen van een ongesteld hoofd, en dat ze alle hervoortkomen uit geestdryvery, of de werktuigen zyn van Priesterlist, om de wereld in toom te houden.
Naardemaal myne denkbeelden van zaaken dus zeer van de uwe verschillen, is het geenzins te bevreemden, dat 'er tusschen ons geene naauwe verbintenis konne plaats hebben; en dit houd ik voor een volkomen antwoord op uwe klagten. - Doch ik moet in waarheid zeggen, dat geene betuigingen, ooit door my gedaan, U eenen regtmaatigen grond geeven voor de vryheid, welke Gy neemt, om U te vermeeten, myn tegenwoordig gedrag te berispen, en myn toekomend te willen regelen. - Zodanige vryheden, moet ik bekennen, zyn onverantwoordelyk, en voegen U zo luttel als zy my weinig aangenaam zyn; want ik berigt U tegenwoordig, dat ik nu geen Toeziender op myn gedrag noodig heb, maar my te over in staat reken om myzelven te bestuuren. Ik blyf, met dat al,
uw Welwenscher
philario.’
Philario bleef op denzelfden verkeerden leevensweg voortgaan, omtrent zes maanden naa het schryven deezes Briefs; ‘wanneer ik,’ om de eigene woorden, waarmede hy deeze gebeurtenis beschryft, te gebruiken, ‘aangetast werd door een geweldige koorts, naa een zeer ongebonden nagt. Deeze bragt my, binnen weinig dagen, voor de poorten des doods, en vertoonde aan myn oog, vol ontzetting, de schriklykheid van een gehoond Opperweezen, en de straffen, zodanige zondaars als my boven 't hoofd hangende. - Het ontwaakt geweeten stelde alle myne overtreedingen in het licht, en doorstak myne ziel met de knaagendste wroegingen. - In één oogenblik verdweenen alle de drogredenen, en alle de schoonschynende bewyzen tegen de Onsterflykheid der Ziele, tegen het bestaan eens regtvaardigen Opperweezens, door my, in dagen van gezondheid en verwildering, zo vaak aangevoerd. - Al te diep waren die Leerstellingen in myn hart gedrukt; al te sterk was de blykbaarheid, ontstaande uit mynen toenmaaligen staat, om my een oogenblik aan derzelver waarheid te laaten twyfelen. - Ach! met welke benaauwdheden verscheurden zy mynen boezem! Hoe dikwyls wenschte ik, dat ze geen grond mogten hebben; maar helaas! ik wenschte zulks te vergeefs. Ik durfde het my niet onderwinden, het oog tot den Allerhoogsten op te heffen; geen gebed uitstorten; maar wentelde wanhoopig in myn ziekbedde om. By tusschenpoozen werd myne ziel geschokt door het denkbeeld van myne ontrouw aan clarinda, en myne schennis van zo veele betuigingen en liefdesverklaaringen, met eede gestaafd. Dan weder kwamen, met het bitterst zelfverwyt,
| |
| |
boven, myn afval van Godsdienstige beginzelen, myn slegt en slordig gedrag. Dan weder bestormde my de herinnering van het geluk, eenmaal door my genooten, en 't welk ik ongestoord zou hebben kunnen blyven bezitten. Te meermaalen kwam in my het denkbeeld op, om door eenig gewelddaadig middel een einde aan myn leeven te maaken; doch de vrees voor de straffe der verdoemden wederhieldt myne hand.
In deezen verlooren toestand, alsof de maat myns lydens nog niet was volgemeeten, en 'er nog iets ontbrak om myn ziekbedde tot het akeligst tooneel te maaken, werd my een Brief ter hand gesteld. Ik sloeg het oog op het opschrift. Ik herkende de hand van clarinda. Vol schrooms het zegel losmaakende, las ik, by het openen, deeze woorden: “Om U te verzekeren, dat geene beweegredenen, van belang ontleend, de Schryfster van deezen Brief aanzetten om U te ontrusten, zo weet, dat, op het oogenblik wanneer Gy deezen leest, de Schryfster niet langer eene Bewooneresse deezer Aarde is. - Zy heeft zodanige maatregels genomen, dat dezelve U niet in handen zal komen, vóór dat zy, door uwe ongetrouwheid, en afwyking van de paden der deugd, in de stille verblyfplaats der dooden is nedergedaald.”
Wanneer ik deeze regels geleezen had, kon ik het gewigt myner opeengestapelde rampen niet langer verdraagen; myn bezef begaf my geheel; ik viel in zwym; en het leedt een geruimen tyd, eer ik, door den bystand myner Vrienden, weder bekwam, en als uit den arm des doods gerukt werd. Door hunne oppassende zorg herkwam ik, als 't ware, weder in het leeven; doch eene ylhoofdigheid, eenige dagen aanhoudende, greep my aan. In 't einde namen deeze vlaagen af, en ik herkreeg het gebruik myns verstands; doch alleen om my een te dieper gevoel van mynen jammerstaat te geeven.
Lotwissel, hoe geducht! van ramp in ramp gedompeld!
My toen herinnerende wat 'er gebeurd was, verzogt ik, met allen aandrang, het overige des Briefs te leezen, welks aanvang eene zo sterke uitwerking op my baarde. Myne Vrienden stemden 'er, schoon niet zonder weerzin, in toe. De verdere inhoud was:
Ja, philario! van den rand des grafs vervoeg ik my thans tot U! en zeker, die ernstige toestand, mag in my belooven, zal gewigt aan myne vermaaningen byzetten. Wanneer Gy deeze letteren leest, (indien Gy ze uwer leezing waardig keurt) zal ik geheel ontslaagen zyn van al die zorg en kommer, welke nu myn hart vervullen - myn hart drukken, en voor altoos ontheeven weezen van alles, wat
| |
| |
hemelsche vreugde zou kunnen stooren. Niet langer zal angstige bekommerdheid, niet langer diepgaande boezemsmerte myne rust stooren, maar onvermengde vreugd en voldoening, voor altoos, in mynen geest heerschen. Nogthans, terwyl ik nog eene bewooneresse van deezen aardbol ben, kan ik niet nalaaten eene pooging tot uwe beterschap te doen, of althans myne volernstige wenschen tot uw herstel uit te boezemen. Ik weet, dat de grootste en laatste belangstelling, welke myn tot vertrek gereeden geest zal bezig houden, uwe tegenwoordige naare en hoogst beklaaglyke toestand zal weezen.
Ach! waar is die beminnenswaardige Jongeling, wiens uitsteekende hoedanigheden, wiens schitterende deugden, wiens kloek verstand, zamenwerkten om hem een voorwerp te maaken van algemeen genoegen, en eens myne vuurigste genegenheid gaande maakten? Ach! waar is hy, wiens vermaak, wiens roem, wiens voornaamste najaaging Deugd was, en in wiens boezem de Gezellinnen der Deugd, vrede, gerustheid en genoegen, bestendig huisvestten? - Indien Gy die Jongeling zyt, ach hoe diep gevallen! - Staa my toe, te vraagen: is het U mogelyk, op dat tydperk van onschuld, van vrede, zonder berouw terug te zien? - Of vervult de jammerzalige vergelyking van het voorledene met het tegenwoordige uwen geest niet met verlegenheid en smerte? - Ach! welk eene begoogeling heeft U bevangen? welk eene dwaasheid U vermeesterd? - Schielyk, zeer schielyk zal het tydstip opdaagen, wanneer Gy zult weeten, dat Deugd en Godsdienst meer dan ydele klanken zyn: met rasse schreeden haast het oogenblik, wanneer 'er geene bewyzen zullen noodig weezen, om U te overtuigen van derzelver weezenlykheid en ontzettend aanbelang. - Wat zeg ik, dat het nadert! het is reeds daar: want ik houd my verzekerd, dat Gy thans uw hart niet kunt onderzoeken - met onpartydigheid onderzoeken - zonder de regtmaatigheid deezer vermaaningen te erkennen. - En zult Gy U niet tot dit onderzoek zetten? Of zult Gy voortvaaren, uwe oogen te sluiten voor het licht, 't geen U omstraalt, tot het te laat is?
Ach, philario! myn waarde philario! ontwaak. De traanen, welke thans myne wangen besproeijen, zouden tot een vloed aanwassen, kon ik my belooven, dat myne traanen, of myne betuigingen, U zouden overhaalen om van uwen dwaalweg terug te keeren. - Ik beken (en ik mag het thans zonder agterhoudenheid erkennen) dat ik U allertederst beminde. - Myne toegenegene belangneeming in uw lot heeft my op den oever des grafs gebragt, en zal my, waarschynlyk, binnen weinig weeken, in het stof des doods doen nederdaalen. - Kan ik dan verondersteld wor- | |
| |
den U een ongepasten raad te geeven? Of verdient myne genegenheid dit slegte loon?
Alleen, (en dit is alles wat ik verzoek) besteed een uur aan ernstig nadenken. Laat uw hart hier op antwoorden, en het zal zeggen: Ik durf niet! Hoe zult Gy U dan durven vervoegen voor den Regterstoel des Hemels, bezoedeld, als Gy zyt, met misdryven, te bekend, te snood, om de minste vergoelyking te gedoogen? Myn hart bloedt, op het vooruitzigt van de zielpynigende smerten, die Gy, binnen kort, zult moeten gevoelen, of in deeze wereld, wanneer uw geweeten wakker wordt, of onvermydelyk in de toekomende, wanneer uwe oogen niet langer zullen geblinddoekt worden, en wanneer eene volkomene overtuiging des misdryfs U zal doen wegzinken in den poel der wanhoope. Ach! mogt het eerste spoedig uwe harde, maar heilzaame, uwe smertlyke, maar gelukkige ondervinding weezen!
Ik heb medelyden met U; ik schrei over U; ik bid voor U; en, blyft myn verstand my tot myn einde by, dan zal de laatste zugt van myne stervende lippen eene ernstige uitboezeming weezen voor de behoudenis van den verlooren philario!
Met heete traanen beween ik, dat Gy my immer kende; naardemaal onze kennis zulke elendige gevolgen gebaard heeft, en de schennis van uwe betuigingen en verklaaringen, aan my gedaan, de lyst uwer misdryven niet weinig vergroot, en eenmaal uwe ziel met veele smerten zal doorsteeken: egter bemin ik U zo zeer, dat ik volernstig wensch, dat een smertlyk nadenken hiervan uwen boezem aangrype.
Ach! mogt ik, vóór myn sterven, die genoeglyke, die gelukkige kundschap bekomen, dat Gy uwen verkeerden weg verlaaten hadt - dan zou ik gerust ten grave daalen. Deezen eenen raad wil ik U geeven, dit enkel woord uwer overweeginge aanbieden. - Wanneer de herinnering van alle uwe misdryven uwe ziel overweldigt, geef U dan niet over aan wanhoope: want 'er is genade voor den snoodsten en slegtsten Zondaar. - Op dit oogenblik zyt Gy mogelyk niet in staat om de reden en de gepastheid deezer vermaaninge te zien; maar, indien Gy dit Papier bewaart, tot het god behaage U uit den slaap der zonde te doen opwaaken, zult Gy ontdekken, dat ik niet zonder oorzaake U waarschuw tegen zulk eene uitkomst, en U niet zonder reden dit gevaar onder 't oog breng.
Dan, om te besluiten: schoon ik weet, dat een Brief, en inzonderheid een Brief als deeze, geschreeven door iemand zo weinig gerekend als ik ben, verveelend en wansmaaklyk moet weezen, zult Gy my der zendinge wel willen verschoonen, als ik U tevens de weete doe, (misschien de welgevallige weete) dat ik U niet meer zal stooren op uwe tooneelen
| |
| |
van vrolykheid - dat ik U niet meer in uwe vermaakneemingen zal lastig vallen - dat ik niet meer de ongevallige vryheid zal neemen om U over uw gedrag te onderhouden. - Maar bedenk, egter, dat, indien deeze Brief mist eenige heilzaame uitwerking te baaren, en indien Gy denzelven zonder eenige ontroering kunt leezen, deeze eigenste Brief uwe schuld zal vergrooten, uw gedrag onverschoonlyker maaken, en op den grooten Oordeeldag tegen U getuigen.
De eenige hoop, met welke ik myn leeven eindig, (en daarmede zal ik deezen Brief besluiten) is, dat de Godlyke Genade U in deeze wereld zo moge bezoeken, dat, wanneer Gy 'er van moet scheiden, het my vergund zal weezen, U de eerste te verwelkomen in de eeuwige woonstede: want ik sterf, bezield met de leevendigste hoope, dat ik door mynen Verlosser zal toegelaaten worden in de tegenwoordigheid van mynen god, waar ryke stroomen van zegen voor eeuwig vloeijen: en zeker zal het een toevoegzel zyn tot de hemelvreugde, wanneer het my vergund zal worden te zweeven over het hoofdkussen van uw sterfbedde - om de ontslooping van uw lichaam by te woonen - U by dit afscheiden troost en moed te schenken - en vol verrukking U te vergezellen in uwen overgang tot zaliger Gewesten. - Tot dien gezegenden dag, Vaarwel!’
‘Was deeze Brief my eenige dagen vroeger ter hand gekomen, ik zou denzelven aangemerkt hebben als niets behelzende dan uitboezemingen eener verhitte geestdryverye; maar myne tegenwoordige omstandigheden deeden my de betekenis en de volle kragt gevoelen van elke uitdrukking. - Ach! riep ik uit, zy is heenen gegaan! Welke gebeden boezemde die stervende Heilige voor my uit! En kon zy in de daad vergeeven de onstandvastigheid, de ondankbaarheid, de meineedigheid van den Snoodaart, die haar ontydig ten grave deedt daalen! - niet alleen vergeeven - kon zy voor hem bidden, pleiten, en over hem traanen storten! - Beminnelyke goedheid! - Haare gebeden zyn niet vrugtloos hemelwaards gezonden. Ik waak op uit mynen droom. Maar helaas! het zal haar nimmer vergund worden, my in de woonstede der Zaligen te ontmoeten. Myn schuld is te zeer opeengehoopt, myne misdryven zyn te snood! - Dit was de alleenspraak, dit waren de aanmerkingen, die zich in myne ziel opdeeden, by het aanbreeken van den dageraad des berouws.’
Men oordeelde het voor philario noodig, dat hy, tot herstelling zyner kragten, zich na het Land zou begeeven. Alleronverwagtst ontmoette hy clarinda. Eene Vriendin, aan welke zy den opgemelden Brief ter hand stelde, hadt denzelven, in hoope van daardoor beider geluk, ware het mogelyk, aan deeze zyde des grafs nog te bewerken, on- | |
| |
middelyk aan philario doen toekomen. Eene volkomene verzoening greep plaats. Dan clarinda's hart was te diep gewond om te herstellen. Zy stierf den zagtsten dood. - Philario onttrok zich aan de wereld, en gaf zich geheel over aan mymerende zwaargeestigheid.
|
|