| |
Narigten wegens de inwoonderen van het gebergte Caucasus, en byzonder wegens de Circassiers.
Volgens P.S. Pallas.
‘Veelerlei berigten loopen 'er, wegens de onderscheidene Stammen, in de bergagtige streeken van den Caucasus zich onthoudende; de beste hier aan te treffen, twyfelen wy niet of zal onzen Leezeren behaagen. Wy hebben ze ontleend uit de Bemerkungen &c. van den Hoogleeraar pallas, op zyne Reize door de Zuidlykste Gedeelten van het Russische Ryk, gedaan in de Jaaren 1793 en 1794. Het eerste Deel deezes Werks, in 4to, met gekleurde Plaaten, zag te Leipzig het licht in den Jaare 1799.’
I. Pallas gewaagt, in de eerste plaats, van de Zes Stammen of de Inwoonders van Klein Abassa. Deezen waren voorheen Christenen; doch hunne Edelen omhelzen tegenwoordig den Mahomethaanschen Godsdienst. Hunne Zeden, Kleeding en Leevenswyze gelyken op die der Circassiërs, (waarover wy uitvoeriger zullen spreeken); ook is 'er eenige gelykheid in hunne taal. De Landbouw wordt by hun gehanteerd; doch de Veehoedery is hun voornaamste bestaan. Beroemd is hun
| |
| |
Ras van groote en schoone Paarden. Zy zouden, naar hunne eigene gedagten, ryk weezen, indien zy geen geduurigen overlast leeden door de invallen der Circassische Prinsen.
II. De Inwoonders van Groot Abassa. Aan deeze zyde zyn de Natuschaki de magtigsten. Zy leeven in het gebergte, doorgaans met kreupelhout bezet. In gevolge hiervan is hunne Landbouw van weinig beduidenis; doch zy moesten, ter oorzaake van de schoone weidlanden, hier voorkomende, de heerlykste kudden hebben. Dan hunne onophoudelyke vyandschappen, en geneigdheid tot roof, beletten hun om aan eenig geregeld plan van huishoudkunde te denken. Zy leeven in twist met alle hunne nabuuren, de Saninzi alleen uitgezonderd. Zy gaan slegt gekleed, en leeven op eene jammerhartige wyze. Zy teelen eenigen voorraad van rogge, en houden zomtyds zwynen, 't welk het geval niet is der andere Stammen in deeze Gewesten. In hunne smalle aangezigten, in hunne ter zyde plat gedrukte hoofden, in de kortheid van het onderste gedeelte des gelaats, en in het uitsteekende der neuzen, vertoonen alle de Abassiërs een byzonder Nationaal Character. Hun hair is donker bruin. Het blykt, dat zy de zeer oude Bewoonders geweest zyn der Noordwestzyde van den Caucasus, dat zy zich verder verspreidden, tot dat zy door de Circassiërs in het Gebergte gedreeven, en door by aanhoudenheid gevoerde oorlogen tot een kleinen Stam gebragt zyn. Hunne taal heeft geene verwantschap met eenige bekende Europische of Asiatische taal. Het blykt, dat zy ook voorheen van roof leefden. Zy zyn waarschynlyk het zelfde Volk, 't welk, volgens strabo, in deezen oord Zeeschuimers waren.
III. Het krygshaftig Volk, de Circassiërs, bewoont de hoogere gedeelten van het Gebergte Caucasus. Dit Volk breidt zich uit in de aangrenzende schoone vlakten, waar het de voorige Bewoonders verdreeven of te ondergebragt heeft. - De Circassiërs zyn eene soort van Ridders, die onderling een volkomen leenroerig stelzel aankleeven, en jegens hunne Onderhoorigen uitoefenen; een stelzel, hoedanig de Duitsche Ridders, voortyds, met eene grooter maate van ontmenschtheid, in Pruissen en Lyfland invoerden. Uit dit oogpunt beschouwd, en op de veronderstelling, dat de
| |
| |
Hoofden en Edelen alleen de Natie uitmaaken; dat hunne Onderdaanen meest allen slaaven zyn, afkomstig van te ondergebragte Volken, die de taal hunner vermeesteraaren hebben aangenomen, en als de zodanigen zagt behandeld worden; alsmede dat een vrye, moedige Ridderschap geen vreemd juk, dan met den grootsten wederzin, kan draagen - zouden wy meer toegeevenheids gebruiken, ten aanziene van hunne Aristocratische Regeeringsgesteltenisse, hunne bestendige Oorlogen, voortyds tegen den Khan van de Crim, en tegenwoordig tegen Rusland. Het is gelukkig, dat hunne onderlinge vyandschappen, en de verdeeling van magt van dit heldhaftig volk onder een aantal kleine Opperhoofden, hun min vreeslyk maaken. Het ware te wenschen, dat zy, zonder dat hunne dapperheid daarby leedt, tot goede Onderdaanen konden gevormd, en eenigzins aan geregeldheid gewend worden; in zulk een geval zouden de Circassiërs eene zo moedige ligte Ruitery uitmaaken als immer te velde trok.
Het gedeelte van dit Volk, waarmede Rusland te maaken heeft, is dat, 't welk woont op en naby de Caucasiaansche Grensscheiding. Zints het daarstellen van die Grensscheiding, heeft het nu eens op eenen vriendlyken voet met Rusland geleefd, dan eens bloedige oorlogen met dat Ryk gevoerd; dan tegenwoordig wordt het, volgens het laatste Verdrag met de Porte, aan de Keizerlyke Kroon onderhoorig gerekend. Dit gedeelte der Circassiërs is bekend onder den tytel van de groote en kleine Kabarda.
De Kabardiaanen agten zich van Arabischen oorspronge. Misschien zyn zy de overblyfzels van de Legers, in vroegeren tyde door de Kalifs na het Gebergte Caucasus gezonden. Anderen doen hun van de Mamelukken afstammen. De algemeene overlevering, ondersteund door nog overgebleevene naamen, toont, dat zy voorheen de Crim bewoonden.
De Edelen zyn verdeeld in oude edele Ridders en Edelen van Edelen. De Circassiërs in 't algemeen, en in 't byzonder de Kabardiaanen, leeven in Dorpen, welke zy van tyd tot tyd verlaaten, uit hoofde van de opeenhooping der vuiligheid, de onveiligheid der plaatze, of andere ongelegenheden. Zy voeren slegts het beste en zwaarste houtwerk van de huizen mede, en verbranden de rest. Zy zoeken eene plaats, die hun
| |
| |
best geschikt schynt, op, en slaan 'er zich neder. Bouwen zy op eenigen afstand van het water, dan maaken zy een kanaal tot het naast by gelegen meir, door dyken op te werpen, waarin zy zich zo behendig toonen als de Crimsche Tartaaren. Zy bouwen hunne huizen digt by elkander, in een of meer kringen, of ook wel in langwerpige vierkanten, derwyze, dat het plein in 't midden eene ruime plaats voor het Vee open laate; deeze plaats heeft slegts ééne opening, is omringd en in zekervoege beschermd door de huizen.
Doorgaans woonen de Mannen in een afgezonderd gedeelte dier wooningen. Zy vertoonen zich niet gaarne met hunne Vrouwen in tegenwoordigheid van vreemdelingen. De Circassiërs zyn, over het algemeen gesproken, een schoon Volk. De Mannen, inzonderheid de Opperhoofden, zyn doorgaans groot, vlug, vry dun boven de heupen, klein van voeten, sterk van handen. Het meerdergedeelte heeft een Romeinsch en krygshaftig voorkomen; in zommigen zyn de overblyfzels van het Nogai-Bloed zigtbaar. De Vrouwen zyn alle geene Circassische Schoonheden, doch over 't algemeen welgemaakt, fraai van kleur, zwarthairig, geregeld van gelaatstrekken; en men ontmoet onder de Sexe hier meer Schoonheden, dan by eenig ander onbeschaafd Volk.
De Circassiërs neemen eene groote zindelykheid in agt in hunne Dorpen en in hunne Huizen, alsmede in hunne Kleeding en Eeten. Het is bekend, dat een bekleedzel of breede riem van onbereid leder van onder de borst tot de heupen by de Jonge-dogters gedraagen wordt; by de aanzienlyke is dezelve met zilveren gespen vastgemaakt. Deeze gordel mag niet afgelegd worden vóór den Huwelyksnagt, wanneer de Bruidegom dezelve wegneemt met een scherp zwaard; een bedryf, 't welk niet volvoerd wordt zonder groot gevaar voor de Bruid. Om der lyfsgestalte wille, worden de Dogters schraal gevoed. Melk en Gebak maaken haare spys uit. Volgens de Circassische, alsmede de Turksche denkbeelden van schoonheid, moet eene Vrouw zeer smal op de heupen zyn, en de buik nederwaards uitsteeken. - De Mannen tragten ook hunnen middel zeer dun te maaken, door den gordel, aan welken hun sabel hangt. Zy hebben zeer kleine voeten, en sluiten dezelve zo naauw mogelyk in laarzen van Marocco-Le- | |
| |
der; dit geeft hun het voorkomen van danssers; zy stygen ook daarmede te paard.
Geene andere bezigheid hebben de Hoofden en Ridders, dan de oorlog, de roof, en de jagt. Zy leeven vrolyk, buiten de gemelde hoofdbedryven. De Ridders houden het volk in orde, en zyn aan de Hoofden of Prinsen niet verbonden, dan in Krygsdienst. - De Boeren of Onderdaanen, die eene blinde gehoorzaamheid aan de Prinsen en Ridders bewyzen, wier leeven en bezittingen van deezen afhangen, gaan by erfenis van den eenen tot den anderen over; maar ik weet geen voorbeeld van derzelver verkoop. Deeze lieden, en de slaaven in den oorlog gevangen genomen, die vervolgens een gemeen goed worden, ploegen het land met zwaare ploegen, voeden het vee, draagen hout, bouwen de huizen, oogsten, zamelen hooi in, en verzamelen alles tot den wintervoorraad. In den Oogsttyd worden zy geholpen door de Vrouwen en volwassene Dogters, die hier zo afgezonderd niet gehouden worden als by de Crimsche Tartaaren.
Onder de Boeren moet ieder Man oogsten en hooi werken, drie dagen lang, voor den Edelman of Prins, drie dagen hout hakken en t'huis brengen, en zeven zakken gerst leeveren voor iederen Os, welken hy bezit. Een Bruidegom van deezen rang moet ook twee Koeijen en twee Ossen aan zynen Heer opbrengen. De bewoonders van het Gebergte, door de Circassische Prinsen cynsbaar gemaakt, geeven voor ieder Huisgezin een Schaap, of de waarde daarvan. Elk een, die Vee heeft, 't zy veel of weinig, moet in den Zomer een Schaap schenken aan den Prins, ten tyde der te veldtrekking: dan hiervoor houdt de Prins alsdan open tafel.
Over 't algemeen moet een Prins, schoon door geene wetten verbonden, zich bevlytigen om de liefde zyner Onderdaanen te winnen, en hunne verknogtheid in den oorlog te verwerven door ryklykheid, gastvryheid en minzaamheid. Hy kan een verdienstlyk Onderdaan tot den Adelstand verheffen. By gelegenheid van groote onderneemingen verzamelt hy de Edelen, en door hun worden de besluiten der Vergaderinge den Volke bekend gemaakt. - Het valt zeer bezwaarlyk, het getal der Circassiërs te bepaalen. De Stammen rondsom de Cuban gerekend, maaken zy een groote magt uit, die,
| |
| |
derzelver dapperheid en krygsgeest in aanmerking genomen zynde, gevaarlyk zou weezen, was dit aantal niet verdeeld onder zo veele niet met elkander zamenstemmende Prinsen.
Twee tegen elkander over staande gebruiken, die van Gastvryheid en van de Lex talionis, worden by de Circassische Ridders heilig onderhouden, alsmede by de meeste andere Volken van het Gebergte Caucasus. De Gastvryheid is tot vaste regelen gebragt; en een ieder, die zich onder de bescherming der Gastvryheid bevindt, is volkomen veilig tegen allen overlast. De Gastheer beveiligt hem, al zou hy 'er zyn eigen en zyns volks leeven voor waagen; hy geeft geleide, en is 'er voor verantwoordlyk aan de Bloedverwanten; een moord of belediging, eenen Gast aangedaan, wordt even zwaar gestraft als die eens Bloedverwants. Een Vreemdeling, die zich onder de bescherming van eene Vrouwe begeeft, of de borst van eene Vrouw met zynen mond kan aanraaken, wordt, schoon hy een vyand of een moordenaar van een bloedverwant ware, gespaard en beschermd, alsof hy een lid des Gezins ware.
De Lex talionis wordt by de Circassiërs even heilig gehouden. De naaste Erfgenaam, of de naaste in den bloede, zelfs schoon hy op dien tyd een kind ware, moet, 't zy openbaar, 't zy door list, wraak neemen wegens den moord eens Bloedverwants, of hy wordt uit de maatschappy verbannen. De Bloedprys draagt den naam van Thil-Uesa. Prinsen, nogthans, en Edelen, neemen geen prys aan, maar vorderen bloed voor bloed.
De opvoeding van de kinderen der Prinsen is, van de vroegste kindsheid af, ingerigt om alle bloedverwantschaplyke genegenheid uit te dooven. Zoons en Dogters worden terstond aan eenigen Edelman gegeeven, en dikwyls niet aan de vermogendsten. De Ouders, inzonderheid de Vader ziet den Zoon niet, voor dat hy in staat is om de wapenen te draagen, en de Dogter niet, dan wanneer zy getrouwd is.
Landbouw en Veehoedery bovenal is gemeen by de Circassiërs. Inzonderheid zaaijen zy Gerst, van welk gewas zy niet alleen verscheidenerlei Spyzen, maar ook een Drank maaken, Hanthups genaamd. Zy teelen ook Mais, of Turksch Koorn, welke hun op reis en by krygs- | |
| |
tochten des noods ten voedzel dient. Zy planten verscheidenerlei moeskruiden. De Vrouwen vervaardigen vry sterk gaaren van wilde Hennip; doch verstaan de kunst niet, om linnen te weeven.
Onder een Volk, 't welk zo veel gebruik van Paarden maakt, moet de Paardenstoetery een gewigtig bedryf des leevens zyn. En, in de daad, de Circassiërs behoeven, in bezorgdheid en yver, ten dien aanziene, voor de Arabieren niet te wyken. Zy zoeken in de Paarden niet alleen fraaiheid, maar ook sterkte, en bekwaamheid, om honger, lang en snel loopen te verduuren; dewyl de gelukkige uitslag hunner Krygstochten zo zeer van de hoedanigheid hunner Paarden afhangt. Bykans elke Prinslyke of Edele Familie boogt op een byzonder Ras van Paarden; en branden zy hun merk op de heupen van de egte Veulens. In dit opzigt zyn zy zo naauwkeurig, dat hy, die het merk van een edel Paarden-geslacht op een gemeen Veulen drukte, zulks met zyn leeven zou moeten betaalen.
IV. De Nogai of Cuban Tartaaren, de overblyfzels van het ontzaglyk Ras der Mongulen, maaken een enkel herderlyken stam uit, woonende digt by of onder de Circassiërs. Zy zyn dermaate te ondergebragt, dat zy naauwlyks den naam van een Volk verdienen. Alle de Nogais draagen, min of meer, de kenmerken van hunne Mongulsche afkomst. Eenigen zien 'er volmaakt uit als de eerste afstammelingen van een mengzel van Mongulsch of Kalmucksch met Tartaarsch of Russisch bloed. Ingevolge van hunne ongevestigde leevenswyze, zyn de Nogais verknogt gebleeven aan plunderziekte; schoon zy deswegen zwaare, doch welverdiende straffen ondergaan hebben.
Een byzonder soort van Volk, dat zich genoodzaakt gevonden heeft in de bergen de wyk te neemen, zyn de Osseten of Irones. Onder deezen zyn de Dugenous de magtigsten. Zy hebben eenen langen tyd afgescheiden geleefd, deels onderworpen aan de Badiletters, een geslacht van wakkere Paardenryders, zich in het gebergte onthoudende, en deels onafhangelyk. - Digt by hunne Ysbeddingen, waar de Chamois weiden, zegt men dat een groote Vogel van het Geslacht der Phaisanten gevonden wordt, zeer schoon van Pluimadie,
| |
| |
gewoon de Chamois te waarschuwen, wanneer zy menschen zien op de eenzaame bergtoppen.
Een andere Stam, geheel in taal, gestalte en gelaatstrekken onderscheiden van de overige Inwoonderen van het Gebergte Caucasus, maaken de Galgur of de Gamur uit, of de Bergbewoonders, gelyk zy zichzelven noemen. Zy spreeken alsof zy den mond vol steenen hadden. Men beschryft deezen als een opregt en dapper Volk, 't welk zyne onafhangelykheid heeft weeten te handhaaven, alleen onderworpen zynde aan de Oudsten uit hun eigen Stam, die tevens het Priesterampt bekleeden. Zy zyn bykans de eenigen onder de Bewoonderen van het Gebergte Caucasus, die het schild onder hunne wapenrusting behouden hebben.
De Suani maaken een ander, dit Gebergte bewoonend Volk uit; doch valt van deezen, gelyk van eenige andere, weinig byzonders te vermelden.
|
|