Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve, over de bronnen van menschlyk geluk.(Uit de Essays on Miscellaneous Subjects, by Sir john sinclair, Bart.)
De voorwerpen van 's Menschen Leeven kunnen onder drie algemeene Hoofden begreepen worden. I. Dierlyke Geneugten, die elk voor zichzelven raaken. II. Maatschaplyke Voldoeningen. III. Verstandlyke Genietingen. Met andere woorden, de Mensch kan beschouwd worden als een Dier; of als een schepzel, gevormd om in Maatschappy met zyne Medemenschen te leeven; of als een Weezen, met redelyke vermogens begaafd, en voor de Eeuwigheid geschikt. | |
I. Dierlyke geneugten.Enkel als Dier beschouwd, heeft de Mensch, 1. Voedzel, ten 2. Kleeding, ten 3. Wooning noodig; en niets behoort, in eenen welgeregelden Staat, eenig arbeidzaam mensch te beletten, om, door zyn vlyt en poogen, deeze onvermydelyk noodige vereischten tot een voeglyk bestaan te verkrygen. 1. Voedzel. De noodzaaklykheid van Voedzel, om het dagelyks verlies, 't welk het lichaamsgestel ondergaat, aan te vullen, vereischt niet, dat wy 'er by stilstaan. Zonder eene geregelde en genoegzaame toevoeging van gezond voedzel, kwynt het sterkste gestel, en zou spoedig geheel vervallen. Een geregelde en genoegzaame toevoeging van Voedzel is, derhalven, de eerste en weezenlykste behoefte van den Mensch. Hoe dat Voedzel werke in het onderhouden van 's Menschen gesteltenisse, hoe zulk eene menigte van byzonderheden, van elkander | |
[pagina 282]
| |
onderscheiden in uiterlyk voorkomen, in smaak, en in hoedanigheid, alle kunnen zamenwerken tot het zelfde einde, om het menschlyk lichaam, voor een geruimen tyd, te voeden, en in volle sterkte te bewaaren alle de deelen, waaruit het lichaam is zamengesteld, zal misschien nooit ten vollen ontdekt worden. Dan Voedzel hebbe men niet alleen aan te merken als weezenlyk behoorende tot 's Menschen bestaan; het vlytbetoon, noodig om zich 't zelve aan te schaffen, mag men aanmerken als een bron van gezonde bezigheid en onschuldig vermaak; desgelyks is de voldoening en smaak, welke zich by dat genot paart, geenzins onzer opmerkinge onwaardig; schoon 'er niet te veel tyds en bezorgdheids behoore besteed te worden aan een stuk, 't welk, ten hoogsten genomen, alleen beschouwd kan worden als een louter dierlyk genoegen. 'Er is alle reden om te gelooven, dat de Menschen, in den eersten tyd, voornaamlyk leefden van de uit zichzelven voortkomende voortbrengzels der aarde, of hetgeen de jacht hun bezorgde. Maar wanneer deeze min overvloedig werden, werden veelen genoodzaakt zich te behelpen met Insecten, kruipende en andere afzigtige Dieren: ja de prang des hongers dwong nu en dan de Menschen tot het schriklyk uiterste, om het vleesch hunner Natuurgenooten ten voedzel te nuttigen. - Maar deeze rampzalige tyden zyn gelukkiglyk thans meestal voorby; en gelukkig voor het Menschdom, zyn de bronnen, waaruit zy het noodige tot hun bestaan kunnen ontleenen, veelvuldig, en kunnen deeze, door vlytbetoon, derwyze vermenigvuldigd worden, dat ze verreweg de vereischte behoeften te boven gaan. Voorzeker is het onder de gewigtigste voordeelen der staatkundige en geregelde Zamenleeving te tellen, dat lieden, in dezelve leevende, zich een geregelder en voldoender hoeveelheid van Voedzel mogen belooven, dan de leden van een omzwervenden hoop. 2. Kleeding. Naast het Voedzel is de Kleeding een der weezenlykste behoeften voor 's Menschen bestaan. In eenige Landen, 't is waar, zyn de Inwoonders gewoon, naakt te gaan; en zy rekenen de Kleeding, die anderen draagen, als lastig en noodloos. Dan, welk ook het geval moge weezen, in zommige daartoe gunstige oorden, en in zeer byzondere omstandigheden, op het grootste gedeelte des aardbodems wordt, uit hoofde | |
[pagina 283]
| |
van de koude of de veranderlykheid der lugtstreeke, de Kleeding als iets weezenlyks beschouwd, niet alleen uit hoofde van de welvoeglykheid en betaamlykheid, maar als een bescherm- en behoedmiddel, zeer passende aan de tederheid en zagtheid van 's menschen vel. In de daad, hadden de Menschen, even als de Dieren des velds, een natuurlyk dekzel, het Menschengeslacht zou niet zo wel in staat geweest zyn, om te leeven onder alle de onderscheidene lugtstreeken, als tegenwoordig. Bekwaam zynde om zich Kleeding te verschaffen, door middel van ontelbaare stoffen, daartoe dienstig, kunnen zy hunne Kleeding veranderen, naar elks byzondere gesteltenisse en de plaats zyner wooninge. 3. Wooning. Het vermaak van eene Wooning te hebben, mag eigenaartig geteld worden onder de Dierlyke Genoegens; dewyl 'er veele Dieren zyn, van den heerschappy voerenden Leeuw tot het weerloos Konyn, die zich in holen, in bosschen, verbergen, en dus dekken tegen de ruwheid der Saisoenen, tegen de gevaaren, waaraan zy en hunne jongen zich blootgesteld vinden, tegen de aanvallen hunner vyanden, bovenal wanneer zy ziek zyn, of rust verlangen. - Dergelyke oorzaaken bragten de Menschen eerst in de noodzaaklykheid om eene schuilplaats te zoeken; en terwyl zulke holen en spelonken, als de natuur vormde, eerst van hun bezogt en bewoond werden, kwam het denkbeeld welhaast op, om woon- en verblyfplaatzen te zoeken in de bosschen; vervolgens maakten zy hutten van hout, van aarde, of steen; voortgaande en leerende, werd een voeglyk huis gebooren, verder eene meer opgecierde en gemaklyker landwooning, aangroeiende tot het heerlyk paleis, naar de kunst der bouworde gesticht. Toen verschafte de Wooning niet alleen eene schuilplaats tegen de ongestadigheden des weêrs, en veiligheid in dagen van ziekte en rust; maar eene verscheidenheid van andere gerieflykheden werd daaruit gebooren; wel inzonderheid het gebruik der brandstoffe, om te verwarmen, en de spyze beter te bereiden; en alles geschikter tot wooning voor den Mensch gemaakt. | |
II. Maatschaplyke voldoeningen.Dat de Mensch ter gezelligheid verordend is, blykt | |
[pagina 284]
| |
allenthalven. Het vermogen der Spraake, waarmede hy begaafd is, de voordeelen, welke hy door den bystand van anderen geniet, de verbaazende verrigtingen, welke kunnen volvoerd, en de voorwerpen, die verkreegen kunnen worden, door de byeenvoeging van kragt en bekwaamheid, bewyzen alle de noodzaaklykheid en de voordeelen, ontstaande uit de vereeniging van Menschen. In de daad, veele van de voornaamste geneugten, tot welker genot de Mensch bekwaam is, ontspringen uit deeze bron. Onder deeze zyn verreweg de voornaamste, die, welke ontstaan, 1. Uit Familiebetrekkingen of Vriendschap. 2. Uit het Huwelyk, of de vereeniging der Sexen. 3. Uit het genot des Eigendoms. 4. Uit nutte Bezigheden; en 5. Uit Staatkundige Inrichtingen. 1. Familiebetrekkingen en Vriendschap. Het eerste Gezellige Vermaak betytelen wy met deeze benaamingen: want 'er schynt geen weezenlyk onderscheid tusschen dezelve. In de vroegste tyden werden de Banden van Vriendschap zeer aangepreezen; dewyl de menschen toen veeleer opgebragt werden als Burgers van eenen byzonderen Staat, dan als Leden van een byzonder Gezin. Maar, gelyk johnson te regt heeft waargenomen, ‘Bloedverwanten worden zeer gereedlyk Vrienden;’ eene genegenheid tot Ouders, Broeders, Zusters, en andere Bloedverwanten, kan niet te zeer worden aangepreezen, als, in veele opzigten, een onvermydelyke en noodige pligt. Deeze, egter, is niet onbestaanbaar met persoonlyke Vriendschap jegens anderen, die ons niet in den bloede bestaan, doch met welken wy, door nabuurschap, door vroegtydige kennis, door eene gezamenlyke opvoeding, door gemeenzaamen ommegang, door gelykaartige geneigdheden enz., een naauwe gemeenschap vormen. 2. Het Huwelyk. De tweede bron van Maatschaplyke Voldoening ontstaat uit de vereeniging der beide Sexen door het Huwelyk, 't geen ongetwyfeld een grooter geneugte en streelender voldoening schenkt, dan Familieverbintenis, of Vriendschap, kan opleeveren. In beide deeze heeft niet zelden een onderscheid van belangen plaats, waaruit verwydering kan ontstaan; maar in het Huwelyk, wanneer het op rechte gronden gevestigd is, kan zulks geen plaats vinden, uit hoofde van den naauwen en onverbreeklyken band, die de Egtgenooten zamen- | |
[pagina 285]
| |
hegt. Het is ook uit deeze Verbintenis, dat alleen die byzondere geneugten kunnen ontstaan, welke gebooren worden uit de tedere aandoeningen van ouderlyke toegenegenheid. Hoe genoeglyk eene taak is het, Kinderen van de geboorte af tot manlyke jaaren op te brengen, en in staat te stellen tot het volbrengen dier pligten, welke die verdere Leevensstand van hun vordert! Zodanig, waarlyk, zyn de ontelbaare voordeelen, zo algemeene als byzondere, welke ontstaan uit dit slag van verbintenisse; en de grootste Staatslieden hebben onveranderlyk beweerd, dat het Huwelyk op eene byzondere wyze door de Wetten moet begunstigd worden, als de hegtste grondslag van de sterkte eens Staats en van Maatschaplyk GelukGa naar voetnoot(*). 3. Eigendom. De naastvolgende bron van Gezellig Genoegen ontstaat uit het genot des Eigendoms; welke een afstammeling is, en buiten tegenspraak een der gewigtigste voordeelen, uit de Maatschaplyke Vereeniging herkomstig. Indien het vermogen om Eigendom te verkrygen niet op een zekeren grond steunde, zou 'er geen spoorslag tot werkzaamheid, geen aandrift tot vlytbetoon weezenGa naar voetnoot(†). Want wie zou het ooit in gedagten genomen hebben, om den grond, tot het voortbrengen | |
[pagina 286]
| |
van voedzel, te bearbeiden; om een voeglyk en gemaklyk huis ter wooninge te bouwen; indien hy, in stede van een uitsluitenden Eigendom te bezitten van 't geen hy in deezer voege bearbeid en gesticht hadt, en het vermogen om daarover naar welgevallen te beschikken, moest zien, dat een ander zich meester maakte van 't geen hy gearbeid hadt, en, zonder zyne toestemming, het zich toeëigende? In de daad, de invoering en vaststelling van Eigendom is het groote middel, waardoor het Menschlyk Geslacht veredeld en verbeterd is. Toen het Eigendoms-regt welgevestigd was, bevondt men welhaast, dat slegts een gedeelte der Maatschappye noodig ware om handwerken te verrigten, tot het noodig bestaan van allen; anderen kreegen tydruimte en gelegenheid om hunne Zielsvermogens aan te kweeken, nuttige Kunsten uit te vinden, en de grondslagen der Weetenschappen te leggen. 4. Nutte Bezigheden. Het vierde Maatschaplyk Genoegen ontspringt uit het vlytig beoefenen van eenige Nutte Bezigheid. De Mensch is uit den aart tot bedryf genegen, en kan het niet wel verdraagen, indien zyne lichaams- of zielsvermogens geen bedryf oefenen. Wanneer de menigte van eene Maatschappy vermenigvuldigt, moeten 'er nieuwe bezigheden worden uitgedagt, ten einde de Leden in staat te stellen tot het verkrygen van een inkomen, genoegzaam om voor zichzelven te bestaan, en een Gezin, ten voordeele van den Staat, op te brengen. Een gedeelte van eene zo talryke Maatschappye is bestemd tot de weezenlyke bezigheden, om Voedzel, Kleeding en Wooning te verschaffen; een ander gedeelte neemt het bestuur op zich, en beoefent het Regt, de Godgeleerdheid en de Geneeskunde; anderen verdeedigen den Staat te water en te lande; nog anderen dryven buitenlandschen Handel, en houden zich onledig met het vertieren der onderscheidene Artykelen van binnenlandsche benoodigdheden, en ook die elders gezogt worden. Ook zyn die beroepsbezigheden, welke herkomstig zyn uit de verfyning of de weelde eens Volks, niet als noodloos te wraaken; noch ook die, welke alleen tot vermaak des Volks strekken: want de mensch kan niet altoos in ernstige bespiegeling en werkzaame bezigheid onledig zyn; hy heeft nu en dan uitspanning en vermaak noodig. Ja, wanneer het binnen behoorlyke paalen beslooten blyft, | |
[pagina 287]
| |
is eene geneigdheid tot de Muzyk, tot Tooneelvermaaken, tot de schoone Kunsten, en tot alle bezigheden, daaruit herkomstig, niet als nutloos te verwerpen, en veel min aan te merken als schadelyk voor eene groote Volksmenigte: want zonder de beroepsbezigheden, verbonden aan de Kunsten tot de weelde betrekkelyk, kan geen groote Stad met mogelykheid bestaan, geen volkryke plaats de middelen des leevens bekomen. 5. Staatkundige Inrichtingen. De laatste bron van gezellige voldoening ontspringt uit de Staatkundige Inrichtingen, en uit zekerheid voor onze Persoonen en Goederen, en veele andere daaraan verknogte voordeelen. Onder de Staatkundige Geneugten hebbe men te tellen het geluk, 't welk eigenaartig voortkomt uit het getrouw waarneemen van de veelvuldige pligten, welke den Leden van eene Staatkundige Gemeenschap te volbrengen staan; als, het aandringen op het bewaaren van gehoorzaamheid aan de Wetten; het verdeedigen des Vaderlands tegen buitenlandsche vyanden, en het bedwingen van binnenlandsche oproerigheden; het beloonen en aanmoedigen van verdiensten; het verrigten van weldaadige bedryven, en het voldoen, naar het beste hunner bekwaamheden, aan zulke verpligtingen, als gebooren worden uit den stand, waarin zy zich geplaatst vinden; by voorbeeld, indien zy bekleed zyn met het regt om hunne Overheden te kiezen, de keus te laaten vallen op de zodanigen, die, naar alle waarschynlykheid, de geschiktsten zyn om de belangen huns Lands te bevorderen; of, indien zy zelven eenig aandeel in het Landsbestuur hebben, dat groot oogmerk onveranderlyk te bedoelen. Ongelukkig, egter, worden de Staatkundige Geneugten, althans die op een groote schaal kunnen worden afgemeeten, over 't algemeen, de minst voldoende van alle gevonden. Nogthans worden zy het meest en vuurigst gezogt door vuurige en na eer streevende gemoederen, wier groote doel is, niet zo zeer om waar en ongestoord genoegen te smaaken, dan wel om den hoogmoed te voldoen, door het bekleeden van gezag en het bevel voeren over anderen: aan dit stuk wordt alles opgeofferd. Geen Volk, egter, kan volkomen gelukkig weezen, wanneer staatkundige streeken en ge- | |
[pagina 288]
| |
schillen over oppergezag de hoofdvoorwerpen zyn van aandagt en bedoeling. De vrede en eensgezindheid der Maatschappye wordt, in dat geval, niet alleen gestoord door Partyschap; maar het wordt, in zekeren voege, het belang van het eene gedeelte der Natie, het Volk in een geduurigen staat van onrust en beweeging te houden; 't zelve in partyen te verdeelen; in veele gevallen het eene gedeelte tegen het andere te wapenen; en misschien, in 't einde, de toevlugt te neemen tot het ellendig middel, om eene vreemde magt in te roepen, om hun te onderschraagen in hunne oogmerken. Aandagt op Staatkundige onderwerpen is, tot eene zekere maate, noodzaaklyk in alle Landen, en bovenal in die vry zyn; doch wanneer zulks ontaart in een geest van partyschap, zullen de geneugten, uit Staatkundige inrichtingen oorspronglyk, grootendeels verlooren gaan, en de gevolgen moeten voor een Volk hoogst heilloos weezen. | |
III. Verstandlyke genietingen.De laatste en algemeene bron van 't Geluk, waarvoor de Mensch vatbaar is, ontstaat uit, het aanwenden van zyne zielsbekwaamheden, en het genot, herkomstig uit Godsdienstige en zedelyke betragtingen. Wanneer men, met gepaste aandagt, overweegt, tot welke groote vorderingen de Mensch bekwaamheden bezit, kan het niet wel in twyfel getrokken worden, of de redelyke vermogens zyn hem tot edeler oogmerken geschonken, dan enkel om als middelen te dienen tot het voldoening verschaffen van dierlyke aandoeningen; en dat de zielsvermogens, met welke hy boven alle zyne medeschepzelen hier op aarde begiftigd is, het waardigste van alle zyne hoedanigheden uitmaaken. - Van Rede ontbloot, zou de Mensch in niets anders van de Dieren onderscheiden weezen, dan alleen in gedaante; en, wanneer dat redelyk vermogen onaangekweekt gelaaten wordt, welk een arm en gebrekkig schepzel is dan de mensch! Hy moet behoeften gevoelen, welke hy niet in staat is te vervullen; hy moet zich beroofd vinden van voordeelen, die van elders niet geboet kunnen worden: schoon hy alle de dierlyke en gezellige voordeelen, hier boven opgeteld, genoot, hy zou eene ledigheid ontwaaren. - Het | |
[pagina 289]
| |
behoort weezenlyk tot zyn Geluk, dat zyne Zielsvermogens aangekweekt worden door eene daaraan passende opvoeding, en dat elk, hoofd voor hoofd, overeenkomstig met den stand, waarin hy, naar alle waarschynlykheid, zal geplaatst worden, zich bekwaam maake om die Zielsgeneugten te erlangen, waartoe de menschlyke natuur bestemd is. Bovenal is de Mensch met het vermogen der Rede begiftigd, om de Werken des Almagtigen te beschouwen, en zich tot de Eeuwigheid toe te rusten. Wat zyn de andere voorwerpen des leevens, daarmede vergeleeken? Het korte tydsbestek, 't welk de Mensch hier op aarde bestaat, blootgesteld aan zo veele gevaaren, onrust, kwelling en verdriet, zou geen bezitten waardig weezen, merkte men dit leeven niet aan, als slegts eene voorbereiding tot een ander. Ten voordeeligste genomen, bereikt het menschlyk leeven zeventig of tachtig jaaren. De eerste twintig jaaren van 't zelve worden gesleeten in de kindschheid, in de schoolen der opvoeding, om bekwaam te worden tot het verschynen op het tooneel des openbaaren leevens; de twintig jaaren naast het leevenseinde maaken veelal een tydperk uit van ziekte en ongesteldheid, waarin men zich weinig geluks kan belooven; zo dat 'er, in de daad, ten besten genomen, slegts veertig jaaren overschieten, waarop een mensch, als het tydperk van ondermaansch geluk, kan rekenen; en hoe veel valt 'er nog van die veertig jaaren af te trekken? Welk een gedeelte gaat 'er slaapende voorby, wordt in ziekte gesleeten, in het zoeken van ongeoorlofde najaagingen, doorgebragt in het lyden van onheil, uit eigen kwelling en het boosaartig bedryf van anderen gebooren! Zeker, zodanig een Leeven is niet genoegzaam om te voldoen aan de wenschen van een redemagtig weezen. Zulk een weezen moet een oneindig genoegen scheppen uit de vertrouwende hoope, welke het Geloof in de Leerstellingen des Christendoms alleen kan verschaffen, dat dit Leeven zal volduuren in eene andere en betere Wereld. In de daad, dit groote doel van 's Menschen bestaan, het genot van de zaligheden der Eeuwigheid, is 't geen al het andere smaak byzet. Vervuld met dit denkbeeld, geniet een mensch de geneugten deezes leevens, zonder eene smertlyke teleurstelling te ontwaa- | |
[pagina 290]
| |
ren, wanneer by dezelve niet langer kan smaaken; en hy verdraagt met manlyk geduld de veelvuldige ongerustheden en tegenspoeden, welke hem hier op aarde beloopen; volzeker vertrouwende, dat hy eene volkomene vergoeding hiervoor zal ontvangen op een ander tooneel zyns voortduurenden bestaans. Zodanig zyn, over 't algemeen, de Geneugten, voor welker genot de menschlyke natuur vatbaar is. Geen Mensch kan verwagten, die alle te zullen smaaken; dan hy is de gelukkigste mensch te achten, wien 'er het grootste gedeelte van te beurte valt; en dat Volk is het beste bestuurd, waarin het grootste gedeelte van die tot hetzelve behooren zulke zegeningen onder hun bereik vinden. |
|