| |
| |
| |
Het jagtvermaak der Engelschen in Bengale.
‘De Colonel g. ironside heeft de volgende breedvoerige Beschryving van het Jagtvermaak der Engelschen in Bengale gegeeven, welke op zich zelve, en om het toelichtende in de kennis der Dieren, ons der Vertaalinge en plaatzinge overwaardig scheen.’
Weinig Vermaakpartyen kunnen aangenaamer zyn dan de Jagtpartyen, die Heeren en Dames in Bengale neemen, byzonder op eenigen afstand van Fort William, waar de landstreek aangenaamer en het Wild van allerlei soort veelvuldiger is. Een zekere tyd tusschen het begin van November en het einde van February wordt tot deezen uittocht gekoozen; vermids, geduurende dat saisoen, de lugtsgesteltenis eene aangenaame gemaatigdheid heeft, de hemel volmaakt helder, en dikwyls zonder eenig wolkje is.
Om de tenten en andere benoodigdheden, tot het huisvesten des gezelschaps, na een groene plek gronds, naby een boschje en water, te vooren uitgekoozen, te voeren, dienen Olyphanten en Kameelen: kleine Landwagentjes, Ossen en Draagers worden tot geen zeer hoogen prys gehuurd: de prys van alle soort van voorraad en de verdere kosten zyn zeer draaglyk. De bevelvoerende Officier der troepen in die streeke weigert zelden een wagt van Sepoys, om het gezelschap te beschutten tegen het gevaar van wilde Dieren (want deeze vervoegen zich te meermaalen op de Jagtplaatzen) of de rooveryen van de nog wilder Bandits, nu en dan door het land zwervende.
De grootste tenten worden allen in een vierkant, of in 't ronde, geplaatst, terwyl die voor de Wagten en Bedienden doorgaans de buitenzyde beslaan. Elke tent, voor eene Dame bestemd, is verdeeld in twee of drie vertrekken, een slaapplaats, een kleedkamer, en een tot verblyf, en met matten of tapyten belegd. Over alles is een zeil gespannen, om den regen uit te sluiten en de hitte af te weeren: de lugt, speelende tusschen
| |
| |
de ruimte van de tent en het overdekzel, is in eene gestaage beweeging. De deuren of gordynen van de tent, waarby men welriekend gras geplaatst heeft, worden, by heet weêr, aan de buitenzyde steeds met water besprengd; voorts zyn alle tenten tot gemak geschikt.
Is 'er naby de verkoozene plaats geen Vlek, om de dagelyksche benoodigdheden van daar te haalen, kleine winkeliers en kraamers vervoegen zich na de Jagtplaats, blyde, zulk eene gelegenheid, om winst te doen, te mogen aantreffen. Sterke dranken en allerlei soort van Europische behoeften neemt de Jagtparty zelve mede.
De Heeren ryden 'er te paard heenen; de Dames en deezer Dienstmaagden zitten in draagstoelen, of bedienen zich, als de weg zulks toelaat, van digte of opene Engelsche rydtuigen.
Een gedeelte van de morgen-vermaaken der Heeren, een aanvang neemende met den dageraad, bestaat in het opwekken en jaagen van wilde Zwynen, Wolven, Antelopes of Gazellen, wilde Geiten, Muskusdieren, Herten, Haazen, Vossen en Jakhalzen: van kortborstelige Dieren zyn 'er veele soorten. Wilde Zwynen treft men doorgaans aan in de onbebouwde streeken, ook in de plantadien van Zuikerriet, welk voedzel aan het vleesch deezer dieren den fynsten smaak geeft, welken men zich kan verbeelden. Wolven en Jakhalzen ziet men zwerven en zoeken, by het aanbreeken van den dag, in den omtrek van bewoonde plaatzen, of van daar wederkeerende na hunne holen. Haazen verbergen zich op dezelfde wyze als in Europa. Het Zwyn, de wilde Geit en het Muskusdier verschuilen zich in het digtste van het kreupelhout en de hoogstaande gewassen; de Antelope en andere Hertensoorten zwerven over de velden. Alle deeze Dieren vervoegen zich niet zelden in de Jungles (een zeer hoogstaand en digt ineen gevlogte Gras), op de vlakten van Hindostan veelvuldig voorkomende, zo om 'er te graazen, als om 'er de jonge planten af te knaagen en prooi te zoeken.
Een Landstreek in Asia, vol van dusdanig Wild, is, ingevolge daarvan, niet onvoorzien van Roofdieren: de voornaamste zyn, de Tyger, de Luipaard, de Panther, de Tyger-kat, het wilde Zwyn, de Wolf, de Jakhals, de Vos, de Hyaena en Rhinoceros. Luipaarden vindt men 'er 'er in drie of vier soorten.
| |
| |
De Heeren vermaaken zich met jagt te maaken op het Gevogelte, 't geen te land en te water in grooten overvloed wordt aangetroffen. Behalven veele soorten, in Engeland desgelyks voorkomende, vindt men 'er veele van eene vreemde gedaante en allerschoonste pluimadie. Het Watergevogelte is 'er in zulk een overvloed, dat het, zwemmende, het water als bedekt, en, 'er uit opvliegende, als een wolk het licht verdonkert.
De Vossen zyn klein, dun van pooten, fraai gedekt met een ligt bruinen vagt, en geenzins stinkende: zy voeden zich meest met graan, veldvrugten, en fruit. Zy zyn by uitstek vlug, doch niet sterk. Loopende, maaken zy veele wendingen, om de Jaagers te ontkomen, en schenken dus een groot Jagtvermaak. Zy woonen in holen, niet in de bosschen, maar op hoogten, op een effen groenen grond, waar men ze 's morgens en 's avonds met hunne jongen ziet speelen. Koorn voeden zy zich meest mede, en veelvuldig treft men ze aan in de velden met Mostaard- of Lynzaad, als het hoog genoeg is opgeschooten te hunner bedekking.
Een Letterzifter van de geringste soort lachte, by het leezen der Fabelen van esopus, of liever van pilpay, als hy las van Vossen, die druiven aten; maar hadt hy de Asiatische Natuurlyke Historie geraadpleegd, hy zou geleerd hebben, dat de Vossen graan, moeskruiden, vrugten, en bovenal druiven aten, alsmede pynappelen, wanneer zy dezelve kunnen bekomen, en 'er meer op gesteld zyn dan op vleesch en gevogelte. Of hadt hy alleen den Bybel ingezien, hy zou daar gevonden hebben: ‘Vangt gylieden ons de Vossen, de kleine Vossen, die de Wyngaarden bederven: want onze Wyngaarden hebben jonge druifkens.’
De Jakhalzen zyn grooter dan de Engelsche Vossen; donkerder van kleur en logger van gestalte, en niet zo scherp van neus. In aart hebben zy meer van den Wolf dan van den Hond of Vos. De eigen Asiatische naam is Shugaul, door de Engelsche Matroozen, op de Levant vaarende, (waar dezelve op de kusten van Syrie en Klein Asie veelvuldig zyn) in Jakhals veranderd.
Patryzen vindt men 'er van verscheide soorten; eene met een witten buik, en eene andere met meer kleurmengeling gevederd. Pluïren zyn 'er van verscheidener- | |
| |
lei soort; en by warm weêr loopen de Ortolans, by geheele troepen, over de velden.
'Er zyn geen Phaisanten in de wouden van Bengale of Bahar, voor dat men op de grenzen komt van Assam, Chittagong, en de bergreeks, die Hindostan van Thibet en Napaul scheidt. Doch daar, byzonder omstreeks Morung en in Betiach, zyn ze groot en schoon, byzonder de gouden, de bruine, de gevlekte, de blaauwe en de bruine Argus Phaisant.
Pauwen worden overal in groote menigte gevonden, en men treft 'er twee of drie soorten aan. Een landstreek in Orissa wordt Morje-bunje, of het Pauwenland, geheeten. - Van de Kraanvogels zyn 'er drie soorten, alle trekkende na het hemelsblaauw. Eene zeer uitmuntende, met een rooden kop, Sarus geheeten: de kleinste, Curcurrh genaamd, (de Demoiselle van linnaeus en buffon) is ongemeen schoon en fraai; diens sneeuwwitte pluim, boven de scharlaken-roode gloeiende oogen, strekt ten cieraad van 's Keizers Tulband alleen: die van eene middelbaare grootte, met een zwarten kop, is de gewoone Kraanvogel. Zy keeren, omtrent de herfstnagtevening, na het noordlyk Gebergte, naa het ophouden van den regentyd, met hunne jongen, by groote vlugten. Zomtyds, wanneer de wind vry sterk is, stygen zy, in eene verbaazende menigte, zeer hoog in de lugt, maaken wendingen in regelmaatige kringen, zo 't schynt met geen gering vermaak, ten zelfden tyde een hard en onaangenaam geschreeuw maakende, 't welk op een grooten afstand gehoord wordt.
In de Wildernissen van Hindostan hebben de gewoone Huisvogels zeker hunnen oorsprong: want men ontdekt ze in ieder woud. Zy behooren tot het Hoendergeslacht, zonder vederen aan de pooten; de Haanen zyn alle van dezelfde kleur; zy hebben op den stuit een schoon bos witte donsagtige veeren, zyn wonder staatig in hunne houding, en vegten woedend. De Hennen zyn alle bruin. Het is ongemeen vermaaklyk, in den vroegen morgen door deeze wildernissen te trekken, de Haanen te hooren kraaijen, de Hennen en Kiekens tusschen de takken te zien weemelen. Tot voedzel zyn ze zo smaaklyk niet als de tamme Hoenders.
De Vogels, Florekins geheeten, behooren, zo ik geloof, onder de niet beschreevene in de Boeken der Vo- | |
| |
gelkunde. Een welgekleurde tekening kan alleen een volledig denkbeeld van deezen schoonen Vogel geeven. Dezelve huisvest in de velden onder het lange gras, aan den kant der meiren, en van vogtige gronden, tusschen moerassige en hooge landen gelegen. Van deeze gewoone verblyfplaats schynt het vleesch en smaak en kleur te hebben, zynde tusschen dat van den Phaisant en Eendvogel in; de kleur van het borst- en vleugelvleesch is bruin, dat der pooten blank; het is by uitneemendheid goed van smaak.
De Florekins hebben slegts drie vingers aan elken poot; de wortels der vederen van het Wyfje zyn van een fyne violetkleur. Wanneer het Mannetje opstaat, verheffen zich eenige schoone zwarte fluweelagtige veeren, die anders doorgaans vlak op den kop nederliggen, en maaken een vederbos op zynen nek. Door de Honden naagezet, gaat deeze Vogel vlak op den grond liggen, en staat bykans nooit op, voor dat de Vogelaar bykans zo naby is, dat hy 'er als op trapt: het nest is onder 't gras gemaakt. Men leest van deeze Vogels in de beschryvingen der oude Ridderfeesten van de neviles, percys, mortimers, beaucamps, montacutes, de courceys, mohuns, courtenais en moubrais, onder den naam, zo ik meen, van Flanderkins; doch of ze in Engeland vallen, weet ik niet. De hoogte van het Mannetje in Bengale is, wanneer hy staat, van den grond tot op den rug gemeeten, zeventien duimen; de hoogte, van den grond tot het bovenste van den kop, wanneer hy dien recht overeinde houdt, zeven-en-twintig duimen; even die zelfde maat haalt de lengte, van den bek tot het einde van den staart.
In geen gedeelte van het Zuiden van Asia hoorde ik ooit van Houtsneppen; maar onder het geslacht der Sneppen, hier voorkomende, is 'er een, de Geschilderde Snep geheeten, grooter dan de gewoone, en die het gemis der Houtsneppen wel kan vergoeden.
Vissen met hoeken en allerlei soort van netten is de bezigheid van een ander gedeelte der Jagtparty: eenigen vermaaken zich met de Valken- of Sperwer-jagt. Nu en dan gaan de Dames mede vroeg te velde: is het om het Valken by te woonen, dan trekken zy uit, gezeten op kleine aartige Wyfjes Olyphanten, gedekt met zetels, over welke schuifgordynen hangen; anders ry- | |
| |
den zy te paard; dikmaaler laaten zy zich in draagstoelen te veld brengen, onder welke, zo wel als onder de Olyphanten en Paarden, de Vogels, wanneer zy door de Jagtvogels gejaagd worden, en de kleine Vossen, door de Honden nagezet, de toevlugt neemen en bescherming zoeken. In 't algemeen, egter, staan de Dames niet vroeg op, noch gaan uit vóór den tyd van andere vermaakneeming dan die der jagt.
De wapenen, waarvan men zich op de Jagtpartyen bedient, zyn vogelroers, pistoolen, ligte lanssen of pieken, en zwaare jagtsprieten; elk heeft daarenboven een knegt by zich, gewapend met een zwaard, een snaphaan met een bajonet, om 'er zich van te bedienen, als 'er Tygers, Hyaenas, wilde Zwynen, of Buffels, de Jagtparty ontmoeten. - Eenige van de Dames trekken ter jagt, geheel als Diana, met ligte boogen en pylen, en vermaaken zich met de kleine jagt. - Aan Jagthonden van allerlei soort en hoedanigheid is geen gebrek. Omstreeks Calcutta houden eenige weinigen Engelsche Jagthonden; doch zy verliezen ras hunnen reuk, en verbasteren schielyk.
Dan het leevendigst vermaak wordt genooten, wanneer alle de Mannen te paard, de Olyphanten, de Dienstboden, de Wagt, en de gehuurde Dorpelingen, verzameld zyn, en in één ry geplaatst, met kleine witte vlaggen, op zekere afstanden, vry hoog opgeheessen, ten einde voor te komen, dat een gedeelte van de ry verder dan het andere voorttrekt. Op deeze wyze voorttrekkende, is die ry als een net, en dryft voor zich heenen al het Wild in den omvang. Wanneer eenig Wild verbergend houtgewas by zodanig eene bezette vlakte staat, is het allervermaaklykst, te zien, welk eene menigte en verscheidenheid van Dieren teffens uit de schuilplaatzen te voorschyn treeden: eenige worden 'er, tegen wil en dank, uitgedreeven; andere komen vlugtende te voorschyn. De Jaagers dus voor den dag komende en zich verstrooid hebbende, wordt 'er, op allerlei wyze, eene groote slagting aangerigt; terwyl het Landvolk en de Kinderen, met stokken en knodsen, jong wild van allerlei soort dooden.
Het gebeurt nu en dan, dat de bewoonders in de nabuurschap de jaagende Heeren verzoeken, een Tyger te dooden, die in de ommestreek het vee vernielt,
| |
| |
en de landlieden in gestaage onrust houdt. Schoon dit een hachlyk en gevaarlyk bedryf is, en van zodanig eenen aart, dat men, in bedaarder oogenblikken, zulks van de hand zou wyzen, wordt het verzoek zelden afgeslaagen, en men onderneemt dit werk van stoutmoedigheid. De vuurigheid om iets moeilyks te bestaan, gepaard met mededoogen, doet de stem der voorzigtigheid geheel zwygen, en zy onderneemen dit werk: de Dorpelingen staan van verre. Indien alles met beleid geschiedt, en met behulp der Sepoys, volvoeren zy het welhaast, en het verschriklykste van alle wilde Dieren wordt, te midden van de dankbaare toejuiching des Landvolks, dood aangebragt. Maar verliezen de Jaagers de tegenwoordigheid van geest, verwylen of verhaasten zy het jagtbedryf, gaan zy onvoorzigtig te werk, vallen zy op het woedend beest met verwarring aan, dan is de uitslag menigwerf allerongelukkigst, dewyl de Tyger vat en verscheurt, wat in zyn bereik komt.
De Inboorelingen doen ook, nu en dan, de jaagende Heeren den voorslag, om hun te bevryden van de wilde Buffels (de grootste van alle bekende Dieren, uitgenomen de Olyphant), dewyl dezelve groote verwoesting, op hunne bezaaide gronden, aanrigten, en, op andere tyden, om hunne poelen en meiren te zuiveren van Alligators, die den visch opeeten en ander verderf te land veroorzaaken. Met aan deeze verzoeken te voldoen, loopt men zo veel gevaars niet, als met het jagtmaaken op den Tyger: want, schoon de huiden deezer Dieren bestand zyn om het schot van een gewoonen snaphaan op den anders treffenden afstand te wederstaan, zyn dezelve geenzins ondoordringbaar voor het schot uit een vuurroer van zwaarder kaliber of met ééne kamer.
Het slaan op een trommel en het uitsteeken van een vlag op de voorraad-tent strekken tot tekens voor het gezelschap om zich tot eeten te verzamelen. Het ontbyt is een allervermaaklykste party. De Jaagers keeren fris en hongerig terug. Het voorkomen der Dames, in een loshangend morgengewaad van neteldoek, met wapperende linten, terwyl de hairlokken onbedwongen zwieren, verrukt de verbeelding. Het gehemelte wordt niet min gestreeld. Vleeschgeregten, op de wyze der Engelschen, Franschen, Italiaanen en Hollanders toegemaakt, lokken den smaak uit. 'Er staat een overvloed
| |
| |
gereed van vleesch en visch met toespyze; chokolade, koffy, thee, versche melk, vrugten en eijeren, - alles werkt mede om de Morgenvreugd te vergrooten.
Naa het ontbyt wordt alles beschikt om een verlustigende party te maaken - niet alleen uitspanningshalve, maar ook om het een of ander voorwerp van natuur of kunst te bezigtigen, - een eenigzins vermaarde plaats, uitsteekende mosqué, eerwaardige begraafplaats, heilig bosch, afgezonderd verblyf van Fakeers, of een uitneemend gezigt van den top der steile hoogten, hangende over eene uitgestrektheid van water, zomtyds grenzende aan een wyde laan, wier groen overschaduwd wordt door staatlyke kolommen van Palmboomen, van vier verschillende soorten, wier bladeren met eene bevallige buiging nederhangen, alsmede vercierd met Daadels, Kokusnooten en ander geboomte.
Tusschen dit uittochtje en het niet laat genomen middagmaal worden de uuren onbepaald besteed, naar het geval wil, of de smaak voorschryft. Eenigen speelen met den bal, kaatzen, zwemmen, springen, harddraaven, of schieten na 't wit; terwyl anderen de Berg- en Boschbewoonders (die zich in menigte by zulk een Jagtparty vervoegen) leeren, hoe zy het wild verschalken, verstrikken, en visschen vangen moeten: hiertoe hebben zy eene verscheidenheid van werktuigen in gereedheid, in 't byzonder, alles, wat, verrassing en bedekte onderkruiping of vervaardmaaking betreft; zich ten deezen einde bedienende van 't geen de ondervinding geleerd heeft dat geschikt is om verscheurende Dieren en het Wild te misleiden. - De Dames doen, op dien tyd, naar welgevallen, eene wandeling, of neemen eenig vrouwlyk vermaak, 't zy in de open lugt, 't zy in de tent, met leezen, speelen, en dergelyke lichaam en geest vervrolykende bezigheid.
Naa het gehouden middagmaal begeeft zich ieder, als het weêr heet is, of vermoeienis daartoe aandryft, te rust. - Uit dit verkwikkend middagslaapje ontwaakt, staan de rydtuigen weder klaar, of liggen de kleine vaartuigjes op een niet verafzynd meir gereed, om het gezelschap een avondvermaak te bezorgen, 't welk de bewoonders van kouder gewesten alleen in verbeelding smaaken, vergeleeken by het daadlyk genot alhier; 't is eene verrukkende en de gezondheid bevorderende verlustiging.
| |
| |
De scheemering onder de keerkringen kort vallende, is het, als 't ware, avond, wanneer de zon ondergaat. Men brengt den avond met allerlei spel, naar welgevallen, door, zomtyds afgewisseld door het aanschouwen van de vrolykheden der Hindoos, - van hunne danssen: en zo nadert ras het uur des avondmaals, waarvan men het meeste werk maakt, en aan 't zelve alles byzet; wat kan strekken om den geest op te beuren en te vervrolyken. Hiermede neemt de dag een einde.
Deeze Jagtpartyen duuren gewoonlyk, met eenige veranderingen in de uitspanningen, vyftien of twintig dagen. Het afscheid gaat meestal gepaard met een beklag over den korten duur, en met den wensch om die dagen te hervatten.
|
|