| |
Berigt van een mummi, te Auvergne, in Frankryk, ten jaare MDCCLVI, gevonden, in een staat van bewaaring, verre die van de mummis in Egypte overtreffende.
Door Mr. Le Grand.
Op den vierden February des Jaars 1756 waren twee Boeren, uit het Dorp Martres d'Artier, te zamen bezig met in het veld te werken en te spitten, wanneer een hunner, zyne spaade ter diepte van een voet in den grond brengende, bevondt, dat dezelve tegen een steen stootte. In eenig ander gedeelte van Auvergne zou zulks zo weinig zeldzaam geweest zyn, dat de Boer, zonder zich over den steen te bekommeren, met zynen arbeid zou hebben voortgevaaren. Dan, in de ommestreeken van Martres zyn steenen in den grond ten hoogsten zeldzaam. De Landman begeerde deezen enkel voorkomenden steen uit den grond te ligten, om 'er vervolgens gebruik van te maaken. Naa het wegneemen van een gedeelte der aarde, ontdekte hy, dat het een Steen was met twee schuinsche zyden, vlak van boven, en aldaar agt duimen breed. Hy en zyn makker, veronderstellende dat zy een schat gevonden
| |
| |
hadden, begonnen met allen yver te arbeiden, om het geheel te ontdekken. Door zwaar twee dagen en een nagt te werken, bereikten zy hun oogmerk. De steenen Kist was zeven voeten lang, drie voeten en drie duimen hoog, en twee-en-dertig duimen breed. Met eenige moeite kreegen zy eene opening in de eene zyde. Binnen deeze steenen Kist stondt een looden. Zy veronderstelden, dat daarin een schat zou zitten, en bragten dit dierbaar stuk, 's nagts, na het huis van een hunner. Naa dat dezelve daar twee-en-twintig uuren geweest was, bragten zy dit weggenomen gedeelte weder ter plaatze, waar zy het gevonden hadden, en gaven berigt van hunne ontdekking. De nieuwsgierigen kwawen welhaast uit een omtrek van verscheide mylen in 't rond toeschieten.
Aan de steenen Kist was niets merkwaardigs te zien. Dezelve bestondt uit graauwen steen, van eenen poreusen aart, zeer ruw gehouwen, zonder eenige figuuren van beeldwerk of cieraad. De looden Kist bestondt, gelyk die, waarin dezelve gezet was, uit twee onderscheide zamengevoegde deelen. 'Er waren twee openingen, een aan den mond, en de andere tegen over den buik van het daar in liggend lichaam.
't Was het Lichaam eens Jongelings van tien of twaalf jaaren. 't Zelve was in eene volkomene frisheid bewaard gebleeven, en de volkomenheid van alle deelen was verbaazend groot, en verwekte elks verwondering.
Door alle Eeuwen heen, en by alle Volken, heeft de zugt voor de overledenen de Menschen opgewekt om verscheide middelen uit te vinden tot het bewaaren van de Overblyfzelen der Afgestorvenen. De Egyptenaars, de Peruviaanen, de Guanches en de Jooden staan bekend, als de zodanigen, die, ten deezen einde, de kunst van de Lyken te balzemen in 't werk stelden. Te Memphis, waar deeze kunst tot eene vry groote maate van volkomenheid was opgevoerd, bleef dezelve nog verre van die te bereiken. Dezelve bestondt daar in de vogtige deelen des lichaams op te droogen met een schroeiend vogt. De balzemers maakten eene insnyding in de zyde des lichaams, en namen 'er eerst de ingewanden uit. Zy doorboorden de harssenpan, en trokken het brein uit de neusgaten. Vervolgens vulden zy met balzemagtige en lymagtige stoffe de holligheden van de borst, het hoofd, en den buik. Alsdan wieschen
| |
| |
zy het lichaam, en lagen het in natrum. Dit zout uit eigen aart geschikt zynde om zich met vet te vermengen, werden de olyagtige en andere vogten ontbonden en in eene scheidkundige vereeniging gebragt, en werkte dit op het vleesch juist even eens als de kunstbewerking van het looijen op de huiden. Maar dewyl het natram de eigenschap heeft om het vogt des dampkrings in te slorpen, strekte het daardoor, om, naa eenigen tyd, de verrotting, welke het moest voorkomen, te bevorderen. Om dit voor te komen, werd het 'er afgewasschen, en het lichaam in de open lugt gedroogd, met windzelen omzwagteld, en overdekt met eene balzemende stoffe, welke 't zelve bewaarde voor alle werking des dampkrings. Men lag dan de armen kruislings over elkander op de borst, de beenen werden zamengedrukt, en het geheel op nieuw omzwagteld. Zo ging men in Egypte te werk. Maar een Mummi was, dus bereid, gelyk gemaklyk valt naa te gaan, niets meer dan een Geraamte, onder het dekzel van een zwart getaande huid. Zodanige overblyfzels leveren een schriklyk beeld op, het afzigtigst beeld van den dood zelven.
Maar de Mummi van Auvergne was bewaard gebleeven, door eene veel beter wyze van balzemen. Dezelve scheen in een diepen slaap te liggen, veeleer met alle de bevalligheden des leevens begaafd, dan of zy daarvan beroofd geworden was door de hand des doods. De waare natuur der stoffe, tot het balzemen gebruikt, heb ik niet kunnen te weeten komen; maar dezelve hadt niets bitters, niets scherps: het was een mengzel van reukwerken, zo volkomen, dat geen der bestanddeelen daarin van de overige konden onderscheiden worden: dit mengzel was zo sterk en doordringende, dat de handen, 't zelve eens aangeraakt hebbende, den reuk daarvan verscheide dagen lang behielden, schoon men heet water en azyn, ter afwasschinge, gebruikt hadt. De steenen Kist, naa meer dan een maand open en in de lugt gestaan te hebben, rook nog sterk.
In eenige opzigten schynt de kunstbewerking, by deeze Mummi gebruikt, eene overeenkomst met de Egyptische gehad te hebben. Eene laag van balzemende stoffe was verspreid over de geheele oppervlakte des lichaams, waaraan dezelve eene geelagtige kleur ge- | |
| |
geeven hadt. Daar boven was een zeer dun bekleedzel van touw. Over dit waren de zwagtelbanden gebonden. De voeten en handen staken in kleine zakken, met speceryen. Op het hoofd was een dekzel, 't welk men hieldt voor de huid van eenig Dier, tot dat einde geschikt. In deezen staat vertoonde zich de Mummi juist als een gezwagteld kind. Ten uiterlyken dekzel dienden twee omgeslaagen doeken; de eene zeer fyn, de andere grof. Alle deeze bedekzels waren vol van de speceryagtige zelfstandigheden, waarschynlyk daar in gebragt door de twee gaten, naa dat het lichaam in de kist gelegd was.
Geen teken van besnydenis altoos was aan het Kind te ontdekken; weshalven het noch van Joodsche, noch van Mahometaansche herkomst was. De voeten strekten zich na het Westen uit, en de handen lagen langs het lichaam heenen. Het hoofd was groot, het voorhoofd geheel kaal, het hair kastanjebruin van kleur, en omtrent twee duimen lang. Op de kruin des hoofds was eene insnyding in de huid; doch niet doorgaande tot de harssenpan. De tanden, ooren, tong, en alle de deelen des aangezigts, waren geheel onveranderd. De lippen zelfs waren roodkleurig. De handen vertoonden zich witagtig en dik. De oogen, 't geen het wonderbaarste van alles was, en die men zeggen zou dat met geene mogelykheid konden bewaard blyven, stonden leevendig in 't hoofd. De leden waren alle buigzaam, en schikten zich naar de rigtingen, welke men daaraan gaf. De vingers omgeboogen zynde, herstelden zich weder in den voorigen stand. Dan de geledingen van de voeten waren verstyfd. De dyenbeenderen en die van den rechter arm waren zagt en ligt verbuigbaar geworden; maar de andere beenderen des lichaams, en de hoofdschedel inzonderheid, hadden de natuurlyke hardheid behouden. Een Chirurgyn deedt eene insnyding, en bragt 'er zyn vinger in, om den staat van het middelrif, alsmede dien van de laagere ingewanden, te onderzoeken. Het middelrif was uitgebreid, en week voor de drukking van de hand: de andere deelen waren veerkragtig en volkomen, als in eenen eerst gestorvenen. De borst, door deeze opening opgeheeven, liet zich beweegen, en keerde, met uitlaating van wind, tot den ouden stand weder. Alleropmerklykst was het, dat men de ingewanden van dee- | |
| |
ze Mummi zo geheel bewaard hadt. Dezelve was niet, gelyk de Egyptische Mummis, opgedroogd, maar met alle de vogten, daar aan eigen, bewaard. De ingewanden hieldt men voor van beide zyden omkleed, met eene stoffe, die ze doorschynend maakte, en verschilde van de stoffe, gebezigd om het overige des
lichaams te balzemen. Dewyl 'er geene insnyding in de huid te zien was, veronderstelde men, dat het vogt, tot bewaaring der ingewanden dienende, van agteren was ingespooten.
De Boeren van Martres hielden het daarvoor, dat een Lichaam in dien staat bewaard gebleeven was door een Wonderwerk. Zy bragten de Mummi in hunne Kerk, onder klokkengelui, en met andere plegtigheden. Zy namen 'er de met speceryen doortrokken windzels en doeken af, alsmede het hoofddekzel, en haalden 'er de voortanden uit, om dezelve als zo veele dierbaare heiligdommen te bewaaren. - De Bisschop van Clermont, onderrigt van deeze bedryven des bygeloofs, oordeelde het zyn pligt, 'er een einde aan te maaken, en gaf last, dat de vermeende Heilige weder zou begraaven worden; 't geen vervolgens geschiedde.
Zonder tusschenkomst der Regeeringe van Riom zou een overblyfzel van zo zeldzaam eene kunstbewerking geheel verlooren geraakt weezen. Dan zy gaf last tot het weder opdelven. Men bragt de Mummi daarop na Riom, en plaatste dezelve in het Stads Hospitaal. Om dezelve voor de lugt te bewaaren, werd 'er een glazen kast om gemaakt. Het oogmerk der Magistraat was, om 'er giften voor het Hospitaal door te verzamelen van de Vreemdelingen, die de Mummi kwamen zien. - Dan intusschen kwam 'er last van Versailles, om dezelve te plaatzen in het Kabinet der Natuurlyke Historie te Parys. Aldaar bevindt zy zich tegenwoordig; doch wankleurig, opgedroogd, ineengekrompen; en zy, die dit zo kunstig bewaard Kind eerst zagen, kunnen 'er nu naauwlyks het zelfde voorwerp in ontwaaren.
|
|