| |
Pyramus en Thisbe.
(Vry naar 't Latyn gevolgd.)
Pyramus was een der schoonste Jongelingen, welke in dien tyd leefden, en thisbe muntte in schoonheid boven de Jongedochteren van geheel het Oosten uit. Beiden woonden zy by hunne Ouderen, wier Huizen naast elkanderen stonden, in de vermaarde Stad Babylon, door hare Tichelstenen Muren voornamelyk beroemd. Dit beminnelyk paar maakte al ras, uit hoofde der nauwe buurschap, onderlinge kennis, welke, na verloop van tyd, hetgeen niet te verwonderen is, in ene sterke liefdedrift jegens elkanderen verkeerde. Ras was hunne vurigste begeerte, om, door den Huwlyksband verenigd, de vruchten ener reine liefde te smaken; doch hunne Ouderen beletteden, ik weet niet om welke redenen, de vervulling van dezen hunnen billyken wensch, en sneden, om hun lot nog ondraaglyker te maken, de afzonderlyke gemeenschap, die zy te voren hadden mogen genieten, ganschlyk af.
Doch gy waart, ô Ouderen! te onvoorzichtig in uw handelen, en te zwak van vermogen, om die liefdedrift in de jeugdige harten uit te blusschen! Ja gy moest ook tot uwe innigste smart ondervinden, dat dezelve, in plaats van door onderdrukking te verminderen, sterker aanwies! - Zo heb ik dikwyls ene Rivier, op ene plaats, waar zich niets tegen haren loop verzette, vreedzamer, en met minder geruisch,
| |
| |
dan op ene andere, waar zy door opdammingen gestult werd, zien voortvloeien.
Thans openbaarden zy door tekenen, zonder dat Iemand dit merken konde, elkanderen hunne gedachten; welk middel, hoe gebrekkig ook, zy zo lang gebruikten, tot dat 'er zich, op ene wonderbare wyze, ene gunstiger gelegenheid opdeed. De Kamers der twee Gelieven waren slechts door énen dunnen Muur, die tot de splitsing der beide Huizen diende, vaneen gescheiden; en in dezen Muur was, na zyne metseling, ene kleine scheur, die nog niemand ooit in 't oog gevallen was, gekomen; doch zy kon de oogen der Gelieven niet lang ontslippen, - neen; ras werd dezelve van hun ontdekt, en voor enen doortocht hunner woorden geschikt bevonden.
Bekoorlyk, Gelieven! ja aanlokkend scheen u deze ontdekking toe! - Maar ach! zo gy toen enige bewustheid van de vreeslyke gevolgen, die naderhand uit haar voortsproten, hadt kunnen hebben, voorzeker zoudt gy dezelve, als de bron van toekomende rampen, nooit tot uw voordeel hebben aangewend!
Den gehelen dag bragten zy nu op deze plaats, onder vele verzuchtingen, die met een zacht gemurmel van de ene tot de andere zyde doordrongen, en onder het plengen van hete tranen, door. Dikwyls, wanneer zy elkanderen op nieuw verzekering van ene eeuwigdurende liefde gegeven hadden, verweten zy den Muur, om dat hy hun gene groter vryheid toestond, zyne onverbiddelyke wreedheid; maar dan bekenden zy weder, aan hem het geluk verschuldigd te zyn, dat zy, in hunnen beklagenswaardigen toestand, nog genieten mogten.
De Zon was alree onder de Wester Kimmen geweken, en de Maan verlichtte met hare zilveren stralen, terwyl millioenen Sterren aan enen zuiveren Hemel gloorden, bereids het Aardryk, toen de Gelieven eerst besluiten konden, om hunne standplaats te verlaten; doch eerst drukten zy nog hunne lippen tegen de scheur des Muurs, en wenschten elkanderen al snikkende, even als of dit voor de laatste reis zyn zoude, vaarwel!
Den volgenden Morgen had de Dageraad nog maar even de Nachtlichten aan het oog der Stervelingen onttrokken, toen de Gelieven, uit de zachte boeien des slaaps gerukt, zich reeds beleverden, om naar de vorige plaats terug te keren. Hier gaven zy nog enigen tyd hunnen hartstochten den vryen teugel, en beweenden hun ellendig lot. - ‘Laat ons,’ spraken zy eindelyk als uit énen mond, ‘laat ons de wreedheid onzer Ouderen, vermits door tranen en zuchten niets kan gewonnen worden, ontvluchten, en door
| |
| |
dien weg enen eindpaal aan onze wederwaardigheden stellen!’ - Iets aangenamer dan deze woorden kon hun nooit in de ooren klinken. - Als met énen geest bezield, riepen zy nogmaals in vreugde uit: ‘Ja, wy zullen de wreedheid onzer Ouderen ontgaan!’
Dit stout en gewichtig besluit genomen hebbende, was het hun ook ondoenlyk, de uitvoering zelve lang te vertragen; neen! den volgenden Nacht besloten zy nog de vlucht te beproeven: elk zoude dan van zyne zyde het huis trachten uit te komen, en, dit gelukkende, zich naar ene zekere Grafstede, buiten de Stad gelegen, begeven, om aldaar den Beminde óf te ontmoeten, óf, indien deze 'er nog niet wezen mogt, op te wachten.
Nu zagen de Gelieven met een heigend verlangen den Nacht te gemoet; en ieder uur, dat 'er vóór dien tyd nog te verlopen stond, kwam hun, in 't vooruitzicht, langer dan een jaar voor. Eindelyk maakte het licht plaats voor de duisternis; en nu spreidden zich ras de vlerken des langgewenschten Nachts over het Aardryk uit. - Thisbe vond het eerste gelegenheid, om hare Huisgenoten op ene listige wyze te misleiden, en de deur uit te komen; en toen haar gezicht bedekkende, geraakte zy ook veilig buiten de Stad, en kwam nu spoedig op de afgesproken plaats aan. Daar zette zy zich zonder vreze, want de Liefde maakte haar stoutmoedig, onder enen hogen en volgeladen Moerbezienboom, zeer naby ene beek staande, neder; in hope van nu ras haren Minnaar te ontmoeten, en hare lippen op de zyne te drukken. - Maar ach! het noodlot had haar iets anders beschoren. Ja! ras zullen wy uit dit voorbeeld ontwaren, dat een Mensch weinig van de gevaren, die hem boven het hoofd hangen, bewust zy; en dat zyne hoop, op het oogenblik zelfs van hare gewaande vervulling, nog kan worden te leur gesteld.
Zy had hier maar weinig tyds gezeten, toen zy, by het flauwe licht der Maan, niet verre van haar, enen Leeuw met opgesperden muil, met geronnen bloed van verscheurde Lammeren bemorst, naar de naburige beek, om zynen dorst te lesschen, zag toetreden. Door het gezicht van dit verschrikkelyk Dier als van schrik bestorven, vloog zy uit al haar macht, om zyne woede te ontwyken, naar een afgelegen hol, dat zy veilig, alleen met het verlies van haren sluier, die door het snel lopen van hare schouderen viel, bereikte. - De Leeuw, zynen dorst gelescht hebbende, vond, by zyne terugkering in het bosch, dit kleed liggen, 't welk hy, met zyne tanden vaneen scheurende, met het bloed zynes beks bevlekt achterliet.
Ondertusschen naderde pyramus, die eerst later had kunnen ontvluchten, met rasse schreden de bestemde plaats. By
| |
| |
toeval zyne oogen op den grond slaande, ontdekte hy in het zand de voetstappen van enig wild Dier, dat over dien weg moest gekomen zyn; hetgeen hem niet alleen over zich zelven, maar ook vooral over zyne Beminde, enigzins bekommerd maakte; doch groter werd zyne verbazing, toen hy, op de plaats zelve gekomen zynde, haar overal zocht en riep, maar nergens vond of antwoord kreeg. Thans in wanhoop zyne oogen naar alle zyden wendende, ontdekte hy van verre iets wits op den grond gespreid; al bevende trad hy nader; maar hoe groot werd zyne ontzetting, hoe steeg zyne woede ten top, toen hy den met geronnen bloed bevlekten sluier zyner Hartsvriendin herkende!
Sterk klopte het hart in zynen boezem; - zyne knien trilden; - hy wilde spreken; doch zyne woorden konden genen uitgang vinden; - sterke gemoedsbewegingen verteerden ondertusschen zyne ziel; - eindelyk borst hy woedende in deze woorden uit: ‘Ryt thans, ô wild gedierte! dat deze Rotsen bewoont, ook my met uwe scherpe klauwen, gelyk gy myne Beminde deedt, vaneen, en laat myn lichaam u tot spys verstrekken! - Gy, ô myne Beminde! hadt dit lot niet verdiend, maar ik .... ik ... die u alleen, midden in den nacht, naar ene plaats, wier gevaar my bekend was, heb laten gaan, ben het dubbel waardig! - Gy zyt reeds omgekomen, maar ik zal u volgen! - Ja, deze Nacht zal de laatste voor ons beiden zyn!’
Nu raapte hy de stukken des vaneen gereten sluiers op, en, ze onder dien Moerbezienboom, onder wiens takken zy, nog den vorigen morgen, zich de verruklykste oogenblikken beloofd hadden, gebragt hebbende, drukte hy ze aan zyne bleke lippen, en besproeide ze met hete tranen; - en toen het zwaard, waarmede hy omgord was, trekkende, gilde hy uit: ‘Ontvang thans, ô schim myner vermoorde Zielsvriendin! door myn bloed zelfsvoldoening voor myne gruweldaad!’ - Deze woorden in wanhoop geuit hebbende, duuwde hy het zwaard in het binnenste zyns ingewands, en stortte, na het staal nog uit de wonde gerukt te hebben, ruglings op de aarde neder. Zyn bloed steeg met zulk een sissend geluid en kracht in de hoogte, als het water uit ene buis, die door de slechtheid van het lood vaneen berst; en de Moerbezien, welke in dien tyd wit waren, door hetzelve besprengd wordende, namen ene purperachtige kleur aan.
Middelerwyl verliet thisbe, vrezende dat zy haren Minnaar, door haar lang wegblyven, in ongerustheid brengen zoude, hare schuilplaats, en spoedde zich, ofschoon nog met vreze, naar de vorige plaats; vol van verlangen, om hem de gevaren, die zy in dien tusschentyd had uitgestaan, te
| |
| |
verhalen. By den Boom komende, stond zy als in verwondering opgetogen over de verwisselde gedaante zyner vruchten zy twyfelde of het wel dezelfde was, dien zy te voren gezien had; zy wilde dit wonder, vermits zy hare ogen zelve niet betrouwde, nauwkeuriger beschouwen; maar juist op dit oogenblik hoort zy, niet verre van haar, enige beweging; met béving zich naar den kant, vanwaar het geluid komt, wendende, ontdekt zy een zieltogend lichaam op de aarde uitgestrekt; geheel in ontzetting gebragt, wykt zy enige schreden achterwaards; - ene koude huivering verspreidt zich door alle hare leden; - zy staat besluiteloos, en weet niet wat voor haar het raadzaamste is, te vluchten of te blyven; - eindelyk wordt zy door nieuwsgierigheid aangespoord, zich te verkloeken en nader te komen; - zy doet dit; - zy komt by het lichaam; - en nu .... nu herkent zy ras haren Minnaar, ja, haren reeds met den dood worstelenden Boezemvriend!
Gene pen is in staat, de ontroering, die haar op dit oogenblik bezielde, te beschryven, - gene tong, om ze uit te drukken! - Gelyk de Zee, wanneer hare oppervlakte door enen Orkaan beroerd wordt, de vreeslykste woede aan den dag legt, eveneens steeg de wanhoop van thisbe ten top. Op hare borst geslagen, en het hair uit haar hoofd gerukt hebbende, viel zy troostloos op het lyk ter neder; en, hare tranen met het bloed, dat uit de wonde stroomde, vermengende, kuschte zy de yskoude leden, en riep al gillende uit: ‘ô Pyramus! ... ô myn beminde pyramus! welk wreed noodlot heeft u aan my ontrukt? - Antwoord, pyramus! - Uwe thisbe roept u! - Hoor toch! en hef uw hangend hoofd weder op!’
Op den naam van thisbe, opende hy nog eenmaal zyne stervende oogen; doch haar gezien hebbende, sloot hy ze weder. Sterker werd thans hare wanhoop, en woedender verhief zy nu hare stem. ‘Ja, pyramus!’ boezemde zy uit, ‘ik zie uwe gapende wonde! - ik zie het ontblote zwaard naast uwe zyde! - doch ik zie ook mynen met bloed bevlekten en door den Leeuw vaneen gereten sluier, de aanleiding tot uwen dood! - Ja, door de grote liefde, die gy jegens my in uwen boezem koesterde, hebt gy u met eigen handen - waarom zoude ik hieraan langer twyfelen? - omgebragt! - Maar myne liefde is niet minder, en myne armen zullen door dezelve, ter volvoering van een gelyk bedryf, kracht ontvangen! - Ja, ik zal u volgen tot de Geesten onzer Vaderen, en u, die door den dood alleen my konde ontrukt worden, daar ene Metgezellinne in den dood zelven zyn! - En dan zullen onze schimmen eeuwig - eeuwig voor de oogen onzer rampzalige Ouderen zweven! -
| |
| |
Dan zal onze nagedachtenis hunne gehele ziel met schrik en afgryzen vervullen! - Ja, dan zullen zy zich voor de bewerkers van het verschriklyke lot hunner Kinderen erkennen, en zichzelven vloeken!
En gy, ô Ouderen! zo gy nog enig menschelyk gevoel bezit, en van den eeuwigdurenden Vloek der onsterflyke Goden, die anders op uwen kop zoude rusten, bevryd wilt blyven, verbreekt dan, door myne laatste bede te horen, uwe stenen harten, en doet ons - ons, die ene reine liefde, ja zelfs het jongste oogenblik verenigde - in éne grafplaats rusten! - En U, grote Goden! - U, die de Menschelyke lotgevallen bestiert! - U, die bewustheid van myn tegenwoordig lyden hebt! - zy ook nog éne bede gedaan! - ô! Indien Gy met enig medelyden over myn lot bezield zyt, schenkt my dan gunstryk de vervulling van mynen wensch: doet, tot een gedenkteken van deze afgryslyke gebeurtenis, dezen Boom voortaan zwarte vruchten, de kleur der droefheid, voortbrengen!’
Dus sprak zy; - en toen het zwaard, dat nog van het verschvergoten bloed rookte, opvattende, wrong zy het diep in haar hart. Zy stortte in haar bloed nevens pyramus neder; en hare Geest vloog op in de luchtige winden.
Hare laatste bede werd ook door de Goden en Ouderen verhoord: de Moerbezien hebben van dien tyd af, tot op den huidigen dag, terstond by hare ryping ene zwartachtige kleur gekregen; en hunne asch, die van den brandstapel overig bleef, is in éne lykbusch gelegd.
J.A.
|
|