Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Gelykenis naar die van den Farizeeuw en Tollenaar.
| |
[pagina 138]
| |
daartoe aangeboden van hem, die zich met hoogachting tekent Myne Heeren! UL. D.V. Dienaar J.D. 1803.
De opregte Belyders en Beleevers van de Leere der Waarheid, die naar de Godzaligheid is; de getrouwe Aankleevers van het waare zaligmaakende Geloof, 't welk vrugtbaar is in de hoogste liefde tot God, en in ons alle onze Natuurgenooten zo hartlyk als ons zelven te doen beminnen, - verheugen zich, dat de Godsdienstige Verlichting, en eene algemeene Euangelische Menschenliefde, na de tyden van verblindheid, bygeloof, vooroordeelen, dweep- en geestdryvery en zedelyke verbastering onder het Christendom, reeds wederom zo veel velds gewonnen hebben, dat het verre de meeste welopgevoedde en verstandiglyk onderwezene Christenen zeer ontstichten, en aan de ziele smarten, zoude, wanneer een hunner Leeraaren het woord voerde uit zulk eenen geest, en in zodanige uitdrukkingen, als hetzelve voorkomt in de navolgende | |
Gelykenis naar die van den Farizeeuw en Tollenaar.
| |
[pagina 139]
| |
godloosheden! dat wy in geen ding onze waarde stellen, dan in onze eigen nietigheid en doemwaardigheid! dat wy, door uwe vrye ontferming, uit de magt van Duivel, Hel en Verdoemenisse getrokken, en in den staat der Genade overgebragt (gelyk uw Geest met onzen geest getuigt), wel is waar, naar den ouden Adam, en naar onze gantsch verdorvene vleeschelyke lusten en zinlykheden, op ieder oogenblik, kunnen uitspatten en vallen, wat zeg ik? met de daad, naar den uitwendigen mensch, nog geduuriglyk de strafbaarste zonden pleegen; maar nimmermeer, by ons onwrikbaar geloof, uit dien Genadestaat kunnen vervallen! Gy hebt ons duur gekogt; en de verheerlykte Heiland is ons Randsoen, onze Borg, tot in eeuwigheid! - Ja, ik dank U, dat wy niet zyn gelyk zo veele Gedoopten in het midden der Christenheid, die zich niet alleen naar den vleesche, maar ook naar den geest, nog in den staat der Verdoemenisse bevinden, aan de ketens van den Satan geklonken, en in eene volslagene onmagt, om tot het regtvaardigmaakend Geloof, en onder uwe Uitverkorenen, te geraaken; niettegenstaande 'er van de zodanigen zeer veelen mede in deezen heiligen Tempel mogten zyn opgekomen, in de verblindheid hunner harten nog waanende, dat zy, uit zich zelven, iets kunnen doen, om zich uwer Genade, en der aanneeminge tot Kinderen van uw Ryk, waardig te maaken; doch waardoor zy, des te meer, een gruwel in uwe en in onze oogen zyn, en zich toorn vergaderen als een schat, tegen den dag des toorns en der verbolgenheid, welke zich aan alle uwe Verdoemelingen openbaaren zal! - Beeft ter deezer plaatse, gy gantschlyk Verdorvenen in Adam, gy geestelyk onherborenen, gy onbegenadigden; want deeze plaats is heilig, - is voor u eene plaats van verschrikkinge!’ Veelen, onder de vergaderde menigte, die, of zich durfden achten onder het kuddeken der zo even genoemde Uitverkorenen begrepen te zyn, of niet dwaas genoeg waren, om aan zulke woorden van dien Kerk-Yveraar hunne toestemming te geeven, of ook niet vermetel genoeg, om zich onder dat klein getal van Uitverkorenen te tellen, geraakten, op 't aanhooren dee- | |
[pagina 140]
| |
zer dankreden des Predikers, en op het klinken zyner Vloek-bazuin, in onderscheidene gemoeds-beweegingenGa naar voetnoot(*). Eenigen staken hunne hoofden byéén, en zeiden met eene ernstige opgetogenheid: ‘Dat was een dierbaar woord! ô hoe worden wy, op deeze wyze, gesticht, en in ons geloof bevestigd, onder de middelen! ô hoe gerustelyk kunnen wy ons daarby nederleggen! och! is ons hart niet als brandende in ons?’ - Doch hierop eene trotse en verachtelyke blik in het rond werpende, vervolgden zy: - ‘Wat schriklyke ergernis voor vroome zielen, als men, intusschen, let op de ligtzinnige onachtzaamheid van de meesten, die alhier tegenwoordig zyn! Zeker, door den mond van deezen zynen getrouwen Wagter op de muuren van Sion, heeft de Heere wel naar waarheid getuigd, dat schier alle menschen onder de Verdoemenis liggen opgesloten. Zy, natuurlyke schepsels, onherborenen, hoe zouden zy ook de dingen, die des Geestes zyn, begrypen kunnen? Kinderen deezer waereld is hun naam; verduisterden in het verstand, en vervreemden van het leven Gods; de welken de hooggedugte jehova zelve, reeds vóór zy bestonden, ter betooninge van zyn wreekend Gerichte, van zyn regtvaardig Oordeel, aan den Satan, en de eeuwige Helsche straffe, schynt te hebben overgegeven. - Ach! dat wy, dat wy maar blyven de schaapen van des Heeren stal, en gedrenkt worden, ten eeuwigen leven, met het zoenbloed van het geslagte Lam!’ Zommigen verlieten, met verontwaardiging, jezus kerk, en spraken onder elkanderen: ‘Is dat Christentaal van dien Prediker? Het schynt, veeleer, het raaskallen eens Onzinnigen te weezen. Liever, dan naar zulk eenen Euangely-Verkondiger te luisteren, liever, dan zulke Gode- en mensch-onwaardige Leerstellingen op te volgen, verkiezen wy dan On-Christenen, in naame, te zyn; verkiezen wy dan naar het licht der Reden, dat in ons is, en naar de hiermede overeenstemmende geöpenbaarde Zedewetten, buiten Kerkgemeenschap, den algemeenen Vader te vereeren, Hem te gehoorzaamen, en op zyne liefde, | |
[pagina 141]
| |
zyne barmhartigheid, omtrent alle zyne schepselen te hoopen.’ Anderen sloegen op hunne borsten, en riepen, al kermende: ‘ô God der gramschap en der wraake, de donder uwer Mogendheid is, door het woord van uwen Knegt, op ons gevallen! Wy, uitgesloten van de bevinding der Genade, onmagtig ter bekeeringe, zyn in de uiterste wanhoop gedompeld! - Voor eeuwig, eeuwig gaan wy verloren!’ Nog anderen zeiden, in stille bede, by zich zelven: ‘Heer, wees ons, arme zondaars, genadig! Gy wilt het gekreukte riet toch niet verbreeken; gy wilt het rookend vlaschwiekje niet uitblusschen. 't Is waar, hier hoorden wy het onveranderlyk noodlot onzer Vervloekinge, naar de taal van onzen Leeraar, uitspreeken; doch gy zyt het niet, die partydiglyk verdoemt: neen, zo waarachtig als gy leeft, gy hebt geen lust in den dood des stervenden zondaars; maar daarin hebt gy lust, dat alle menschen zich bekeeren, hun leven verbeteren, en behouden worden. Ja, alzo lief hebt gy de waereld gehad, dat gy uwen eengeborenen gegeven hebt, opdat een iegelyk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe. Ook van uwent wege worden wy, waarlyk, verzekerd, dat gy geen aanneemer des persoons zyt; maar dat in allen volke zy, die u vreezen en geregtigheid werken, u behaagen. Wederom gedenken wy, hoe ernstig, hoe minzaam, gy de geheele Nakomelingschap van Adam doet uitnoodigen: ô alle gy dorstigen, komt tot de wateren, en gy, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt, zonder geld en zonder prys, wyn en melk. Dus noodigt gy allen, dus ook ons, tot de fontein des Levens in uw Hemelsch Koningryk. En gewislyk ware het uw welgevallen, dat de volheid der heidenen inginge, dat gantsch israël zalig wierde! Zou het dan ook christus zyn, die partydiglyk veroordeelt? Wel verre; hy is gekomen, om te zoeken en te zaligen, dat verloren was; en deezen zynen Oogst noemde hy een' grooten Oogst. Hy zegt, by gelykenis: gaat uit op de wegen, op de markten, en op de hoeken der straaten, en verzoekt dringende allen, die gy vindt, om tot myn gastmaal binnen te komen, opdat myn huis vol worde. Hy zelf roept, | |
[pagina 142]
| |
op het liefderykst: komt herwaard tot my, gy allen, die vermoeid, belast en beladen zyt, en ik zal u ruste geeven! Dus roept hy, van harte gezind, om alle menschen byéén te vergaderen, gelyk een klokhen haare kiekens byéén vergadert onder de vleugelen. Ja zelfs, christus is gestorven voor de zonden der geheele waereld; en God was in Christus, de waereld met zich zelven verzoenende, haare zonden haar niet toerekenende. - ô Geluk en troost voor het Menschdom! deeze is de christus, die ook is opgewekt, die ook ter regterhand gods is, en die ook voor ons bidt! In dit ons geloof dan, ô God! kloppen wy aan uwe deure, u nederig biddende ons in genade aan te neemen, ons te verlossen van alle ongeregtigheid, en ons mede te reinigen tot uw eigen Volk, 't welk gy wilt, dat altoos yverig zal zyn in de liefde en in goede werken.’ Dus waren hunne verzugtingen; en, in de daad, deeze laatstgemelden gingen meer geregtvaardigd uit jezus kerk, dan de dweepzieke en laatdankende Prediker des Euangeliums. |
|