| |
| |
| |
Characteriseerende onderscheidingen in de gelaatstrekken der Copten, Arabieren, Turken, Grieken, Jooden en Barabraanen; nevens iets, over de Almehs, of danssende jonge dogters, in Egypte.
(Volgens denon.)
Denon, zyne waarneemingen bepaalende tot de voorwerpen, die hem omringden, ontdekte de gemaklykheid, waarmede hy, te midden eener verscheidenheid van voorwerpen, de onderscheide Volks-soorten, die Rashid (Rosetta) bewoonden, van elkander zou kunnen onderscheiden. Hy besloot, dat die Stad, een Stapelplaats des Koophandels, noodwendig een punt van vereeniging moest weezen tusschen alle Volken, die over geheel Egypte verspreid zyn, en deezen onderscheidener en oorspronglyker aanwyzen, dan een groote Stad, gelyk Kaira (Cairo), waar ze vermengd en bedorven zyn door de ongebondenheid van zeden.
Hy geloofde, inden Copt, den ouden Egyptischen Stam te ontdekken, eene soort van taankleurige Nubier, met een plat aangezigt, omtrent wollig hair, half opene oogen, aan de hoeken opwaards geboogen, uitsteekende kaaken, een neus eer kort dan plat, een wyde en vlakke mond, ver van den neus, met breede lippen, een korte en dunne baard, met weinig persoonlyke bevalligheid, kromme beenen, zonder een vloeijenden omtrek, teenen en vingers lang en plat. Hy tekende de hoofden van verscheidenen deezer Volks-soorte, onder andere een van een dronken en dommen Priester, en een van een schrander Rekenaar.
Het eerste tydperk hunner verbastering mag gesteld worden ten dage van cambyses, die, een nayverig en woedend Overwinnaar zynde, met een schrikbewind heerschte, de wetten veranderde, de godsdienst-instellingen vervolgde, verminkte 't geen hy niet kon verwoesten, en, om gehoorzaamheid af te dwingen, de vermeesterden vernederde. - Het tweede tydperk was dat der vervolging onder diocletiaan, toen de Egyptenaars het Christendom hadden aangenomen; deeze ver- | |
| |
volging, waarin veele Egyptenaars den marteldood leeden, baande den weg tot hunne volgende te onderbrenging door de Mahomedaanen. - Onder het laater bestuur werden zy hervormd in Hovelingen en Agenten van de Beys en Kiashers. In deeze hoedanigheid besteelen zy hunne meesters dagelyks; doch, dit doende, schenken deeze, in zekere maate, zich eenige vergoeding; naardemaal de verdrukking van den anderen kant, in 't groot, hun berooft van 't geen zy in 't klein zich eigen maakten. Om dit tegen te gaan, gebruiken zy meer kunsts om te verbergen 't geen zy hebben weeten te krygen, dan onbeschaamdheid om het te bekomen.
Naast de Copten komen de Arabieren, de talrykste der Inwoonderen van hedendaagsch Egypte. Zonder te meer invloeds te hebben naar maate van hunne aangelegenheid, schynen zy in Egypte geplaatst om het land te bevolken, den grond te bebouwen, het vee op te passen; en, hoe zeer in veele opzigten het vee gelyk, zyn zy vol vuurs, en hebben spreekende trekken. Hunne oogen, diep gezonken, en eenigermaate verhoolen, glinsteren van werkzaamheid; alle hunne gelaatstrekken zyn hoekig; hun baard is kort, met gepunte knevels; hunne lippen zyn dun; de mond staat eenigermaate open, en ontdekt schoone tanden; welgespierd zyn hunne armen; voor het overige zyn ze meer vlug dan schoon, meer welgespierd dan juist van evenredigheid. 't Is in de Arabieren, die op 't land, en nog meer die in de woestynen woonen, dat men deeze characteriseerende trekken het duidelykst aantreft. - Drie zeer verschillende soorten van Arabieren hebbe men wel te onderscheiden: De Heider, die de oorspronglyke soort schynt te weezen, en in wien de even opgegeevene trekken zich het duidelykst vertoonen; - de Bedouin, of zwervende Arabier, aan wien de kryg, waarin hy leeft, een woeste grootheid van character inboezemt; - de Landbouwer, de meest beschaafde, de meest bedorvene, de meest onderworpene, en gevolglyk de meest in gedaante en character van allen verschillende. Dit ontdekt men in de Shechs of Hoofden der Dorpen, in de Fellachs of Boeren, in de Fakirs of Bedelaars, en, om te besluiten, in de Handwerkers, die de vernederdste klasse van allen uitmaaken.
De Turken hebben schoonheden van eene einstiger uitdrukking, vereenigd met gedaanten van een zagter omtrek. Hunne dikke oogleden maaken, dat hunne oogen
| |
| |
minder uitdrukkings hebben; hunne neuzen zyn niet scherp; zy hebben een fraaijen mond en lippen, lange volhairige baarden, een min geele kleur, en korte halzen. Hun geheele voorkomen is deftig en traag. Over het geheel bespeurt men eene logheid, welke zy voor iet edels houden, en het voorkomen van veelbeduidenheid geeft, ondanks de nietigheid huns vermogens: om als een Kunstminnaar te spreeken, niets kan van hunne schoonheid gemaakt worden, dan de schoonheid van een Turk.
Het is in diervoege niet gesteld met de Grieken, die gerekend mogen worden onder de vreemdelingen, die eene Volksklasse uitmaaken, van de oorspronglyke onderscheiden. Hunne fyner leden, hunne oogen vol scherpheid en verstand, de kieschheid en voor verandering vatbaarheid van hunne trekken en character, roepen voor onzen geest op, alles, wat men zich verbeelden kan van hunne Voorvaderen, en alles, wat de gedenkstukken hebben agtergelaaten van hunnen fraaijen smaak. - De vernederde staat, waartoe zy gebragt zyn, ter oorzaake van de vrees, welke de meerderheid hunner zielsbekwaamheden nog inboezemt, heeft veelen hunner tot schelmsche streeken gebragt; dan, aan zichzelven wedergegeeven, zouden zy waarschynlyk welhaast, even als voorheen, listig en eerzugtig worden. Deezen zyn van allen, die men in Egypte aantreft, het meest op eene Omwenteling gesteld, uit welk een hoek dezelve ook moge opdaagen. By het staatlyk bezitneemen van Rosetta door de Franschen naderde een jonge Griek den Burger denon, kuschte diens schouder, en, met den vinger op zyne lippen, zonder het te waagen een enkel woord te spreeken, gaf hy hem een bloemruiker, ten dien einde medegebragt, over; een bedryf, waardoor hy scheen te willen ontdekken alle zyne aandoeningen, zyne staatkundige begrippen, zyne vrees en zyne hoop.
Op de Grieken volgen de Jooden, die in Egypte, even gelyk overal, gehaat zyn, zonder gevreesd te worden; veragt en weggestooten, zonder dat men ze uitrooit. Het zy men het toe te schryven hebbe, of niet, aan de nabyheid van Egypte aan hun eigen Vaderland, hun Character als Jood spreekt hier sterker in hun gelaat dan ergens elders: de zodanigen, die niets byzonders in hunne gelaatstrekken hebben, gelyken op de
| |
| |
Jooden in Europa; terwyl zy, die 'er wel uitzien, en bovenal de jongen, veel gelykheids hebben op het hoofd, zo als de Schilders dat van jesus verbeelden. - In de groote Steden van Egypte zyn de Jooden de mededingers met de Copten; zy dienen in de koopkantooren, hebben het opzigt over geldzaaken, en de hand in alles, waar berekenen te passe komt; zy geeven de middelen aan de hand om geld te verzamelen en den rykdom te verheelen.
Een ander slag van menschen, die een groot aantal uitmaaken, is door zeer sterke trekken gekenmerkt: dit is het Volk van Barabra, Inboorelingen van het hooge gewest van Nubia en de grenzen van Habbesh of Abyssinia. In deeze brandende streeken heeft de spaarzaame natuur niets overtolligs geschonken. De Barabraanen hebben, om zo te spreeken, noch vleesch noch vet, en niets dan spieren en zenuwen, meer buigzaam dan sterk: zy verrigten, wat anderen door kragt doen, door werkzaamheid en vlugheid. Het schynt alsof hun brandende lugtstreek het deel der zelfstandigheid, hun door de natuur geschonken, uitgedroogd heeft. Hun vel is donker doorschynend zwart. Zy gelyken meest op de Negers, of de Inboorelingen van het Westen in Africa. Hunne oogen staan diep en schitterend, beschaduwd door elliptische wenkbraauwen; hunne neusgaten zyn wyd, hunne neuzen scherp; hun mond is wyd, doch zy hebben geen dikke lippen; hair en baard zyn schraal, doch eenigzins gekruld. Lang en gespierd zyn hunne lichaamen. Hun uitzigt is vrolyk: zy zyn werkzaam en goedaartig. Doorgaans worden zy gebruikt als bewaakers der magazynen en timmerwerven. Zy gaan gekleed in een wit wollen gewaad; zy hebben zeer weinig behoeften, en dienen hunne meesters met verknogtheid en getrouwheid.
Wanneer de Generaal menou zich te Metubis bevondt, zondt hy, om op een avond tydverdryf te hebben, na de Shechs, verzoekende dat by hem zouden komen eenige Almehs, eene soort van Danssende Jonge Dogters in Egypte, gelyk aan de Bayaders van Indostan. Het Gouvernement van Metubis, van 't welk zy mogelyk een gedeelte uitmaaken, bragt eenige zwaarigheid in 't midden tegen deezer verschyning by de Franschen. Be- | |
| |
smet door de oogen der Ongeloovigen, mogten zy haare agting en misschien haaren stand verliezen. Dit strekt ten doorsteekenden blyke van de versmaading, in welke een Frank staat by een Moslem; daar men oordeelde, dat de verdorvenste des Volks zouden verontreinigd worden, door hem aan te zien! - Eenige oude beledigingen, egter, die geboet moesten worden, de tegenwoordigheid van den Generaal, en bovenal van tweehonderd Soldaaten, weerden alle hinderpaalen uit den weg.
De Almehs kwamen, en scheenen geen deel te hebben in de staatkundige of godsdienstige bezwaaren van de Shechs. Zy weigerden, egter, met eene behaagende bevalligheid, 't geen de Franschen voor een gunstbetoon van de minste soort rekenden, - haare oogen en lippen te ontdekken: want voor 't overige was alles los en als ongemaakt ten toon gespreid; en scheenen zy ras die bedekthouding vergeeten. Zy waren gekleed in gekleurde dunne zyden stoffe, met onagtzaam vastgemaakte gordels, welke zy nu en dan even onagtzaam dist haalden, met eene aartigheid, die de Franschen aan de Vrouwen huns Lands deedt denken. Zy hadden twee Speeltuigen medegebragt; het een was een Doedelzak, het ander een Tambourin, gemaakt van een aarden pot, waarop zy met de handen sloegen. Zy waren zeven in getal. Twee begonnen een dans, terwyl de overige zongen, den deun volgende met Castagnetten, in de gedaante van kleine Cymbaalen, van de grootte van een Kroon-stuk gelds: de beweeging, waardoor zy deeze deeden raatelen, vertoonde de vingers en armen der Almehs op het voordeeligst. De dans begon wellustig, en werd zulks welhaast in de hoogste maate. Zy dronken Brandewyn uit groote glazen, gelyk Limonade; en, schoon jong en aartig, waren zy voor 't meerendeel versleeten en leelyk.
De Almehs worden, niettegenstaande de ongebondenheid haarer zeden, in de Harems van de aanzienlyksten ontvangen, als de Opvoedsters der jonge Juffrouwen, om dezelve te onderwyzen in alles wat bevallig is. Zy geeven lessen in 't dansen, zingen, en alles wat een bevallig voorkomen kan byzetten. Het is geenzins te bevreemden, dat, in een Land, waar wellustigheid de voornaame bezigheid der Vrouwen is, de zo- | |
| |
danige der Sexe, die haar werk van Galanterie maaken, de Leermeesteressen der overige zyn.
De Almehs zyn gezogt, en komen op de vermaakpartyen, die de Grooten aanrichten; en, wanneer de Man vrolykheid in zyn Harem wil verspreiden, worden de Almchs genoodigd, ten dien einde daar tegenwoordig te weezen.
|
|