Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den tyger.(Ontleend uit het zeer onlangs uitgegeeven Werk: General Zoology, or Systematic Natural History, by george shaw, M.D.F.R.S. &c.)
De Tyger, het schoonste maar verslindendste onder de Viervoetige Dieren, is een Inbooreling der heetste gedeelten van Asia, en wordt voornaamlyk gevonden in Indie en op de Indische Eilanden. Deeze Dierensoort strekt zich egter zo verre uit als China en Chineesch Tartarye, het Meir Ural, en de Altaische Bergen. De kleur des Tygers is taanverwig, of oranjegeel; de voorkop, de hals, en de onderkant van den buik, zyn bykans wit; de geheele huid over is getekend met veelvuldige lange zwarte streepen, die zeer sterk afsteeken by de grondkleur. Omstreeks den kop en borst zyn de streepen, naar evenredigheid, smaller, dan op andere gedeelten. De staart is met zwarte kringen omzet, en korter dan het lyf. 'Er schynt eenige verscheidenheid te weezen in de evenredigheid en het getal der streepen in byzondere voorwerpen; ook is de grondkleur meer of min helder, naar de onderscheidene omstandigheden van den ouderdom en de gezondheid deezer Dieren. Linnaeus noemt den Tyger Pulcherrimus Quadrupedum, den schoonsten der Viervoetige Dieren. - Wy moeten over de fraaiheid van de huid deezes Diers niet oordeelen uit de opgezette Tygers, welke men nu en dan in Dierverzamelingen aantreft, noch zelfs naar zulke leevenden, die, door lang opgeslooten te zyn, en de verandering van lugtstreek, den | |
[pagina 27]
| |
aangebooren schitterenden glans der kleuren verlooren hebben. In volkomen staat gezien, en eer de opgesloote staat de gezondheid heeft gekrenkt, is het naauwlyks mogelyk, zich een fraaijer en met meer verscheidenheids gevlekt Dier te verbeelden, dan de Tyger. Het helder en donker oranje-geel, 't welk de grondkleur uitmaakt; de donkere en net bepaalde zwarte streepen, op eenige plaatzen enkel, op andere dubbel; het zuiver wit der kaaken en van den benedenkant der zyden, waarover een gedeelte van het zwart gestreepte voortloopt, - levert te gader een voorkomen op, in schoonheid den Zebra, of eenig ander geregeld gevlekt Viervoetig Dier, den Panther zelfs niet uitgezonderd, overtreffende. In grootte moet de Tyger in 't algemeen onder doen voor den Leeuw; men heeft 'er grooter aangetroffen, naamlyk die vyftien voeten haalden, van den neus tot het einde van den staart gemeeten. De grootste Tygers zyn die van Indie, en draagen den onderscheidenden naam van Koninglyke Tygers; eene onderscheiding, welke verondersteld wordt alleen betrekking te hebben tot de grootte van het Dier. 'Er is slegts ééne soort van Tyger, schoon 'er rassen van onderscheidene grootte mogen gevonden worden. Van zodanig een woesten en bloeddorstigen aart is de Tyger, dat dezelve, in verslindenheid, elk ander wild Beest overtreft, en daarom gehouden wordt voor den schriklyksten geessel der heetere gewesten van Asia. De Leeuw oordeelt men, in 't algemeen, dat eene zekere maate van edelmoedigheid van aart vertoont, en op eene min boosaartige en wreede wyze met de prooi te werke gaat. De Leeuw wordt ook, in den opgeslooten staat, eenigzins zagt van aart, en betoont zulks zynen Oppasseren; doch den Tyger kan men zyne aangebooren woestheid van aart niet ontwennen, en vertoont hy, in een opgeslooten staat, alle kenmerken van kwaadaartigheid. Des Tygers wyze, om zyne prooi te bemagtigen, is, dat hy zich verbergt, en, met een schriklyk geluid te voorschyn springende, op zyn slachtoffer aanvalt. Hy voert het weg, scheurt het in stukken, naa 'er eerst het bloed uit gezoogen te hebben. Het geluid, 't welk de Tyger slaat, als hy op zyne prooi toespringt, is, boven alle bevatting, verschriklyk. Een Tyger grypt zelfs een Buffel aan, en voert dien weg, | |
[pagina 28]
| |
schynbaar met zo veel gemaks, dat het hem in 't loopen niet hindert. Men verzekert, dat de Tyger, wanneer hy zyn doel mist, zyne prooi niet vervolgt, maar, als schaamde hy zich deswegen, wegsluipt. In den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, verhaalt pennant, zat een gezelschap onder de schaduw van eenige boomen, by den oever eener Riviere in Bengalen; 't zelve werd verrast door het onverwagt te voorschyn schieten aan een Tyger, zich gereed maakende om den noodlottigen sprong te doen; wanneer eene Juffrouw, met eene bykans voorbeeldlooze tegenwoordigheid van geest, een grooten zonnescherm tegen den snoet des grimmigen Diers stootte; waarop het onmiddelyk wegvloodt, en het gezelschap dus gelegenheid vondt om zich van dien schriklyken gast te verwyderen. Met een ander gezelschap liep het zo gelukkig niet af; daar het, in 't midden der vreugde, op het onverwagtst, in een oogenblik, een des gezelschaps verloor, aangegreepen en weggevoerd door een Tyger. - Dan het deerlyk onheil, onlangs in de Oost-Indiën voorgevallen, moet nog versch in het geheugen liggen van allen, die de ontzettende beschryving van 't zelve lazen, door een ooggetuige van dit bloedig tooneel gegeeven. ‘Wy gingen (schryft de Verhaaler) aan strand van het Eiland Sangar, om te jaagen; wy zagen ontelbaare spooren van Wild, doch ontdekten tevens de voetstappen eens Tygers; dan desniettegenstaande zetten wy het jagtvermaak voort, tot omtrent drie uuren, wanneer wy, ons nedergezet hebbende om ons te verfrissen, een gegrom als het geluid des donders hoorden; een verbaazend groote Tyger greep onzen ongelukkigen VriendGa naar voetnoot(*) aan, en liep weg, voerende den ongelukkigen door het digtst van het geboomte; alles week en boog voor 's Diers gedrogtlyke sterkte. Eene Tygerin voegde 'er zich by. De vereenigde schreeuwen van schrik, droefheid en vreeze reezen in 't midden van ons op. Ik schoot na den Tyger; het Dier scheen woedender te worden; een myner Medemakkeren schoot desgelyks; en, weinige oogenblikken daarnaa, kwam onze Vriend by ons, baadende in bloed. Alle behulp der geneeskunde was vrugtloos; hy gaf, binnen het verloop | |
[pagina 29]
| |
van vier-en-twintig uuren, den geest; zulke diepe wonden van de tanden en klaauwen des Tygers ontvangen hebbende, als zyne herstelling terstond geheel hooploos maakten. Een groot vuur, van tien of twaalf boomstammen gemaakt, brandde by ons, ten tyde dat dit allerdroevigst ongeluk gebeurde: tien of meer Inboorelingen bevonden zich by ons. 's Menschen geest kan zich naauwlyks een denkbeeld van dit schriktooneel vormen. Naauwlyks waren wy met de boot van strand gestooken, of de Tygerin vertoonde zich, bykans woedende; deeze bleef, zo lang wy het zien konden, op strand zitten.’ De Tyger wordt door plinius beschreeven als een Dier van eene verbaazende snelheid: Animal tremendae velocitatis. Dit wordt egter gezegd niet zo zeer toepasselyk te weezen op den tred des Diers in het loopen, dan wel op de snelheid van zynen sprong, als hy op zyne prooi aanvalt. Egter valt 'er weinig twyfels aan, of de Tyger is een Dier van groote snelheid in 't loopen; en Mr. pennant brengt hier voor by het gezag van twee geloofwaardige Reizigers, Vader gerbillon en Mr. bell, die beiden het berigt van plinius staaven. Men weet, dat de Tyger eens een Leeuw aantastte, en dat beide de Dieren in het gevegt sneuvelden. - De Tygerin werpt, gelyk de Leeuwin, vier of vyf Jongen op eenmaal. Zy is ten allen tyde woedend van aart; doch die woede klimt ten hoogsten top, als zy van haare Jongen beroofd wordt. Alsdan braveert zy allen gevaar, en vervolgt die haar nest stooren, die doorgaans verpligt zyn 'er een weder te geeven, ten einde den aanvallenden woedenden loop te stuiten. Zy houdt stand, vat het op, en brengt het in de naaste bergplaats; maar keert op 't eigen oogenblik weder, hervat haare vervolging, zelfs tot voor de deuren der huizen, of den zeekant; en, wanneer de hoop van het herkrygen der Jongen uit is, geeft zy haare smert te kennen, door het schriklykst gehuil, 't geen schrik verwekt zo verre het hoorbaar is. |
|