Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneeming van eene watervrees, gevolgd op den beet van een dollen hond.
|
℞ Pulv. Cantharid. Gr. VI. |
- Cortic. Cinnamom. Gr. XII. |
Sacchar. alb. Con. Gr. XLII. |
Syr. Rosar. Q.S. |
U. f. Pilul. N. XXX. |
Van welke pillen den Lyder dagelyks zo veel wier-
den toegediend, als hy, om de pyn in de pisloozing, kon verdraagen.
Met het gebruik van deeze pillen heeft men ruim drie weeken aangehouden, geduurende welken tyd de wonde veel geëtterd had, vermits dezelve of met spaanschevlieg-zalf, of met het Unguent. Basilic. cum Mercurio Praecipit. Rubro verbonden, en met de kwikzalf dagelyks gesmeerd wierd. Toen wierden wy door de Ouders vriendelyk verzogt, om den Lyder door hen zelven te laaten verbinden; nademaal zy zeker meenden onderrigt te zyn, dat die Hond zommige menschen, onder welke zig één met een koppel schaapen had bevonden, voorbygegaan was, zonder aan dezelve eenig blyk van dolheid te hebben gegeeven; en dat men dien Hond een knyper op den staart had gedaan, 't geen dan, zo zy meenden, de reden van zyne kwaadheid zou geweest zyn. Doordien de Ouders van den Lyder niet van hunne dwaaling konden terug gebragt worden, moest men, in weerwil van alle aangewende moeite, den ongelukkigen verlaaten. Van dien tyd af wierd de Lyder dagelyks door zyne Ouders verbonden, en de wonde kwam onder die behandeling schielyk tot geneezing, zodat dezelve binnen korten tyd gesloten was.
Dan, hoe gelukkig die menschen zig toen agteden, door hun kind van de bekomene wonde geneezen te zien, zo veel te ongelukkiger wierd voor hen 't gevolg; dewyl onze Lyder op den 29sten Augustus onpasselyk begon te worden, 't geen met een minderen trek tot eeten, en eene meerdere geneigdheid tot slaap, dan gewoonlyk, zyn aanvang nam. De Lyder sliep egter, des nagts daarop, zeer weinig, en loosde driemaal zyn water, 't geen hem anders nooit by nagt overkwam; dit wierd weldra door eene sterke onaangenaame opryzing van den penis gevolgd.
Den 30sten dito had de Lyder meest het bed gehouden, zonder dat hy eenig blyk van ongesteldheid gaf; daarop des nagts wel gerust, en geen water geloosd.
Den 31sten dito verliet hy het bed, had meer gegeeten en gedronken, dan de twee voorige dagen, speelde als voorheen dien dag tot 's avonds vyf uuren, wanneer hy minder opgeruimd wierd, en ten zeven uuren by onze aankomst niet alleen een afkeer van drinken had, maar zelfs bang wierd voor blinkende en schitte-
rende lighaamen; desniettegenstaande gebruikte hy, zonder veel moeite, nog eenige stukjes peer. Eene pynlyke benauwdheid omtrent de maag had plaats; de pols was ras, de tong beslagen; hy gevoelde eene benauwdheid in de keel; de pis was witagtig, de afgang goed, en de spraak bedaard. Hy maakte zomtyds eenige stuipagtige beweegingen, inzonderheid wanneer hem water toegediend, of eenig glinsterend lighaam voor oogen wierd gehouden; welke stuipagtige beweegingen veel overeenkomst hadden met het snikken, na 't hevig schreijen van kinderen: deszelfs gelaat was bleek en opgezet; maar wanneer de stuipen zig verheften, wierd het telkens rood; zyne oogen waren glinsterende, en stonden woest.
De toestand des Lyders ons bedenkelyk voorkomende, gaf men zulks aan de Ouders te kennen, en verzogt uit dien hoofde, dat 'er nog iemand geraadpleegd wierd; waarom men een Med. Doctor liet roepen, die, 't voorgevallene gehoord hebbende, met ons des Lyders toestand als zeer gevaarlyk beschouwde. De wonde, die geheel gesloten was, was min of meer ontstoken; dezelve wierd terstond met een spaanschevlieg-pleister overdekt; men diende den Lyder, 's avonds ten half negen uuren, een half grein Opium toe; om tien uuren weder; legde om de keel een pleister van de Empl. Rustingii, waarin een dragma Opium was; inwendig gaf men, om elf uuren, drie greinen Pulvis Foliorum Belladonnae, (de Radix Belladonnae konde men destyds in de Stad niet krygen) waarmede men veel moeite had om in te krygen; hierop bragt de Lyder een ruste loozen nagt door.
Den volgenden morgen, zynde de 1ste September, den Lyder weder bezoekende, vonden wy denzelven erger dan voorheen; hy had meer afkeer van eeten en drinken dan den voorigen dag; de pols was heviger; de stuipagtige beweegingen namen meer toe; de opryzing van den penis was zo groot niet; om welk deel, den voorgaanden avond, een weekmaakende pap geappliceerd was. De benauwdheid in de keel was grooter; 's nagts had men 't geringste vogt den Lyder niet kunnen inkrygen, zodat men de hulpmiddelen inwendig ook niet konde aanwenden.
Wy verzogten den Wel Ed. Heer s. styl, Med. Doct., des voormiddags, met ons een visite by den Lyder te gaan afleggen, 't geen zyn Ed. gereedelyk met
ons deed; toen waren de omstandigheden nog erger geworden; hy weerde zyne Ouders van zig af, 't geen hy nog niet gedaan had; hevige vlaagen van benauwdheid bleeven hem by. Men vond goed een Clysma te appliceeren van vier oncen water, afgetrokken op tien greinen Belladonna, 't geen men met veel moeite naar behooren verrigtte; hierop was de Lyder bedaard geworden, 't welk ons gelegenheid verschafte, om een grein Opium den Lyder in te krygen; doch dit duurde niet langer dan tot twee uuren, vóór welken tyd men nog een grein Opium had toegediend. Daarna was de Lyder zo afkeerig niet van zyne Ouders dan voor den middag, had nu en dan groote benauwdheden; doch tusschen die vlaagen was hy zeer spraakzaam, 't geen zo by afwisseling voortduurde tot 's avonds vyf uuren; toen vond men hem overeind in 't bed zitten, en hy toonde geneigdheid tot eeten en drinken, by welke gelegenheid hy een grein Opium met eenige stukjes peer en eenig vogt gebruikteGa naar voetnoot(*); kort daarna wierden de toevallen weder heviger; 's avonds ten zeven uuren bezogt men den Lyder weder, op welken tyd hy zeer hevige stuipagtige aandoeningen had; deszelfs oogen waren rood en traanende; men konde weder niets binnen krygen. Deeze aandoeningen bleeven hem by tot 's avonds tien uuren, wanneer de dood een einde van zyn leeven maakte.
Ten gelyken tyde, den 21 July, wierden van dien zelfden Hond nog twee jonge lieden gebeeten: de eene was c. de haas, oud negentien jaaren; de andere was een jongetje van byna veertien jaaren, met naame jacob reijers, beiden te Harlingen woonagtig.
De behandeling, welke men in 't eerst in 't werk stelde, was dezelfde, als die van den bovenstaanden Lyder; met dit onderscheid egter, dat de eene langer,
de andere korter aan het etteren gehouden wierd: de reden hiervan was, dat de wonde van den eenen (den eersten deezer Lyderen naamelyk) zo diep niet was ingedrongen, als die van den anderen.
Den 31sten Augustus, toen men ons van den ongelukkigen toestand van dat Lydertje onderrigtte, gaf men geen uitstel aan 't weder openen der wonden van deeze laatstgenoemden, en draalde geenzins met de zekerste middelen ter voorkoming van zulk een akeligen toestand aan te wenden. De wonden overdekte men met een spaansche-vlieg-pleister, en wierden tot in 't midden der maand October aan 't etteren gehouden. Nadat men dit uitwendig middel had geappliceerd, gaf men deeze Lyders inwendig de Pulv. Belladonnae. Nadien zy in jaaren verschilden, moest men ook eenig onderscheid maaken in de dosis, 't geen men goedvond te doen volgens de bepaaling, op pag. 243 van 't VIIIste Deel der Verhandelingen van 't Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1794, gegeeven.
November 1802.
- voetnoot(*)
- Dit was wel in de oogen van zommigen een zeer goed teken; doch de herinnering aan verscheidene voorbeelden van Lyders, die maar weinige uuren vóór hunnen dood nog gedronken hebben, deed ons hier ook 't zelfde vreezen. Avicenna heeft ook aangetekend, dat, wanneer deeze Lyders water drinken, de dood naby is.