| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Redenvoering, over de onkostbaare wyzen om goed en nut te doen.
Zilver en Goud heb ik niet; maar 't geen ik heb, dat geef ik u!
petrus.
Dat gedeelte des Menschdoms, aan 't welk de onderscheiding des Rykdoms ten deele valt, is veeltyds het voorwerp van Nyd by allen, die voor hun, in Middelen en Staat, moeten onderdoen.
Door den zelfzoekenden Man, geheel aan veragtlyke Eigenbaat overgegeeven, worden de Ryken benyd, ter oorzaake van de veelvuldige gelegenheden, die zich voor hun opdoen, tot zinnelyk genot en verzadiging der hongerende Begeerlykheden.
Edelmoedigen zelfs, schoon verre vervreemd van de inwilliging eener zo laage drift als den evengermelden beheerscht voelen zich, als huns ondanks, bewoogen, om met een meer of min wangunstig oog een Leevenslot aan te zien, 't welk niet alleen, ruimen voorraad schenkt tot genoegdoening van zinnelyken lust, - van 't geen zich de verbeelding als hoogst aangenaam afschildert; maar ook kan dienen om verstandlyke vorderingen te maaken, en voldoening te schenken aan menschlievende aandoeningen.
Wanneer de tederhartige Menschenvriend rondsom zich voorwerpen van Medelyden ziet, wier armoede en druk dringend om liefderyke hulp en bystand roepen, welke hy niet kan toebrengen; wanneer hy, ten zelfden tyde, opmerkt, dat de noodlydende en hulpsmeekende smaadlyk afgeweezen wordt door een in overvloed leevenden Gunsteling des aardschen geluks, die op een straffen toon hem afwyst, of dit onmedogend werk laat
| |
| |
verrigten door eene Dienstbode, die veelligt, in gevoelloosheid en versmaading der Armen, den Heer of Vrouw van den Huize niet heeft te wyken - hoe natuurlyk is het dan, dat de warme Menschenvriend een zugt van te onvredenheid slaake, en, zonder des zeer te berispen te zyn, in die vervoering zyner opwellende te onvredenheid, betuige: ‘Waarom zyn de geluksgoederen deezer aarde dus ongelyk, en, zo als het aan het kortziend oog der menschen toeschynt, zo onvoegelyk uitgedeeld? Waarom heeft het onder het Bestuur eener goede Voorzienigheid plaats, dat het Vermogen en de Wil om goed te doen dikwyls van elkander gescheiden zyn; terwyl de elendige in een hulp- en hooploozen staat wegkwynt, en het edelmoedig hart, tot weldoen uitgestrekt, die reiging, door bekrompenheid van omstandigheden, niet kan opvolgen, of die voldoening smaaken?’
Deeze soort van onaangenaame gewaarwordingen, die te onvredenheid, wenschte ik, in deeze uure, tegen te gaan. Dit myn doel zal ik best treffen met u te onderhouden over de onkostbaare wyzen om goed en nut te doen.
Ten deezen einde zal ik zoeken aan te toonen, dat elk Mensch Bekwaamheden bezit van onderscheiden aart - dat elk Mensch veelerlei gelegenheden voorkomen, om geluk onder zyne Medemenschen te verspreiden, welke beide geheel niet van Rykdom afhangen. - - -
Ieder Mensch, hoedanig ook zyne Leevensomstandigheden mogen weezen, bezit, of is in staat om zich eigen te maaken, Zedelyke Geschikt- en Verstandlyke Bezwaamheden, die hem in staat stellen om iets toe te brengen tot welzyn en vertroosting, in den kring zyner huislyke of vriendcshaplyke, of ook in wyduitgebreider betrekkingen, en op ontelbaare wyzen goed te doen, zonder goud of zilver uit te reiken.
Kan, by voorbeeld, de Ryke Man het genoegen hebben om een geschenk in geld te doen, of van zyn wervoorzienen disch het overschot te zenden na de schamele wooning, die door ziekte, of eenige andere oorzaak, het elendig verblyf der behoefte en des rampspoeds geworden is; - de Arme, schoon buiten staat om van 't zyne iets van dien aart te geeven, kan zyn deel krygen in de uitoefening der Weldaadigheid, wanneer
| |
| |
hy zynen bedrukten medemensch bezoekt, diens leed verzagt, door de troostvolle taal des medelydens te laaten hooren; door hem die pligten van medelyden en goedwilligheid te betoonen, waartoe lieden van een hooger staat minder bekwaam, en, over 't algemeen, minder genegen zyn.
En werd de zedelyke verdienste van deeze beiderlei Weldoeneren in eene rechtmaatige weegschaale opgewoogen, dan zou misschien de schaal ten voordeele des laatstgemelden overslaan: want welke is de opoffering, die de Ryke doet, in een klein en niet noemenswaarwaardig gedeelte zyns overvloeds af te staan of weg te schenken, in vergelyking met die, te zelfder gelegenheid, gedaan wordt door den goedhartigen Nabuur, die, enkel uit beginzel van Menschlievenheid, een gedeelte van zynen tyd, dien hy tot winstdoenden arbeid zou hebben kunnen gebruiken, of in het neemen van verkwikkende rust doorbrengen, in bystand van den elendigen besteedt, misschien zich blootstellende aan het gevaar van besmetting, om dienst te doen in een bekrompene en als verstikkende ziekenkamer? Ooggetuige, M.V. was ik te meermaalen van dusdanige dienstbetooningen, amptswege geroepen by kranken en stervenden; - die hulpvaardigheid, dat oppassen, roerde vaak myn hart, en ik gaf der Menschlykheid eere, - en niemand uwer, die weet wat een ziekenvertrek is, twyfelt een oogenblik, of de pligten, daar gevorderd, by aanhoudenheid, voeglyk en met tederheid, te volbrengen, is een hoogst verdienstlyk werk.
Eene Moeder, die dag van dag, nagt aan nagt, met onaflaatende aandagt en staag aanhoudenden kommer, een lief Kind oppast, door ziekte op den oever des doods; - eene Dogter, die, verwyderd van alle vervrolykende tooneelen deezes leevens, de stille eenzaamheid eener kamer verkiest, waar een haarer Oudederen allengskens bezwykt onder den last der jaaren en ziekte, om den laatsten pligt van kinderlyke dankbaarheid te betoonen, door een tederen oogslag, door een troostgeevend woord, en alle dienstbetooningen, welke zodanig een toestand vordert; - een Vriend, die by herhaaling het krankbedde zyns Vriends bezoekt, om de verveelende en dikwyls in smert doorgebragte uuren te korten, en met hulpbetoon en troostreden door te brengen; - eene Dienstbode, wier dankbaar en
| |
| |
erkentelyk hart zich verheft boven het laage denkbeeld van winst en voordeel, en door toegenegenheid wordt opgewekt om die zy dient op te passen, zonder moeite of gevaar te ontzien, by te staan in den knellendsten nood, en by te blyven tot de laatste uure: - deezen, deezen, M.T.! zyn Characters, die, schoon zy op den weg des leevens, by den zogenaamden gemeenen Man, te vaak onopgemerkt doorgaan, in de daad meer weezenlyke waarde bezitten, en tot grooter lof geregtigd zyn, dan behoort aan veelen, wier agteraankomende weldaadigheid, door stigtingen en begiftigingen van Gast- en Godshuizen, hunnen naam vereeuwigt. - - -
By Vrienden, wier harten vereenigd zyn door den heiligen band van onbaatzoekende genegenheid, kan, 't is waar, de Rykdom veele gelegenheden tot weezenlyke Dienstbetooning verschaffen. By een zwaar verlies of nadeeligen slag kan zulks redding, in verlegenheid tydige hulp schenken, tegen verdrukking opbeuring verleenen, en, in gevalle van aangedaan onregt, middelen ter regtsvordering verschaffen.
Maar, zonder behulp van Geld, kan men ontelbaare Weldaaden bewyzen, ten minsten van gelyke waarde met die voor Goud kunnen verkreegen worden - Weldaaden, die de eene Vriend den anderen toevoegt.
In een oogenblik van twyfel en verlegenheid, wanneer twee leevensplans, waarvan elk zyne byzondere voordeelen heeft, zich aanbieden, valt het bezwaarlyk te bepaalen, welk van beiden verkieslykst is, - wanneer van twee wyzen om eene zaak te doen, elke met gevaar en bezwaar gepaard, één moet gekoozen worden, - of wanneer nieuwe leevensomstandigheden en verbintenissen tot nog toe niet uitgeoefende pligten vorderen, of verzoekingen doen ontstaan, waartoe een Jongeling zich niet bereid heeft; - van hoe groot eene waarde is, in alle deeze dagelyks voorkomende gevallen, die Wysheid, dat Verstand, 't welk zorgvuldig weegt en met juistheid onderscheidt, - van hoe veele waarde die Ondervinding, welke soortgelyke voorheen gebeurde gevallen ophaalt, en uit het voorledene opmaakt, wat men waarschynlyk in het toekomende te wagten hebbe; Lessen der Ervaarenheid, welke de Bedagtzaamheid der Jaaren, voor niet, der Jeugd, en den raadbehoevenden van hoogeren ouderdom, kan mede- | |
| |
deelen, en daardoor den raadvraagenden en der Maatschappye veelvuldigen dienst doen!
Van eene nog grooter waardye, maar misschien even zeer over 't hoofd gezien, is de onkostbaare Weldaad van getrouwe Vermaaning en tydige Bestraffing. - De eerste afwykingen van het spoor der Deugd geschieden dikwyls ongemerkt; dit is inzonderheid het geval van jonge lieden, wier zwervende aandagt veelal een verlustigender bezigheid vindt, dan voorwaards te zien, ‘en den gang huns voets te weegen.’ Die eerste afwykingen, nogthans, hoe gering zomtyds in zichzelven, loopen te meermaalen uit op de verregaandste ongeregeldheden, zwanger van moeite, verderf en ondergang.
Hoe zeer begeer- en belangryk is 't, overzulks, altoos een verstandig en getrouw Raadgeever te hebben, die, zonder eene onredelyke streng- en strakheid te betoonen, onze daaden en ons Character naar de maatstaf van deugd en braafheid afmeet, en, afwykingen ontdekkende, dezelve opregt aanwyst - die, openbaare bestraffing hooger stellende dan verborgene liefde, en liever verkiezende het gevaar te loopen van de genegenheid zyns Vriends te verliezen, dan diens onschuld in gevaar te laaten, op de eerste ontdekking van zedelyke ongesteltenisse, het heilzaam geneesmiddel van getrouwen Raad toedient! - Bestraffing is een kostlyke gaave, door geenen dan dwaazen veragt. ‘Bestraft eenen Wyzen,’ leert ons salomo, ‘en hy zal u lief hebben.’ Hoe kostloos nu kan Vermaaning en Bestraffing worden toegediend!
Onder de kostlooze middelen, om den Naasten te verpligten en dienst te doen, mogen wy vrylyk tellen, dat wy hem den verdienden Lof geeven, alsmede dat wy zynen Naam tegen smaad, leugen en laster verdeedigen. Eenige weinige woorden, ten rechten tyde, en op eene voeglyke plaats, gesproken, die ons niets kosten, kunnen, langs een der gemelde wegen, veel goeds stichten, en een zegenvolle weldaad toebrengen.
Wat het schenken van Lof betreft, in dit geval is eene zekere maate van omzigtigheid en kieschheid, in de daad, hoogst noodig. - Vleiery, bestaande in een voorbedagt koesteren van Zelfbedrog, is eene belediging, geen dienstbetoon. 's Wysten Konings spreuk steunt op goeden grond: ‘Hy, die zynen Naasten
| |
| |
bestraft, zal naderhand meer gunste vinden, dan hy, die met zyn tonge vleit.’ - Ja zelfs welverdiende Lof, te kwistig besteed, loopt aan tegen het bedoelde einde, daar dezelve walging baart, of den gepreezenen benadeelt, door trots te kweeken. - Dan Lof, met oordeel, en met een omzigtige hand, toegezwaaid, is niet alleen eene geheel onschuldige voldoening, aan den natuurlyken trek tot roem geschonken, maar ook een weldaadige prikkel tot verdienstvolle bedryven. - Wanneer die zydelings wordt gegeeven, door het pryzen van afweezigen, staat de schatting van Lof min bloot voor misbruik, en strekt teffens misschien kragtdaadiger om de agting des gepreezenen te vestigen, of te doen ryzen; dewyl hy, die den lof toedeelt, minder van vleiery verdagt kan weezen.
Dan de meeste dienst, welken men ten opzigte van 's Naasten Character kan doen, bestaat in alles aan te wenden om 't zelve te zuiveren van aangewreevene Lastersmetten. - In den tegenwoordigen staat der zamenleevinge, welke zo veele gelegenheden en aanspooringen verschaft tot Laster, worden wy dikwerf opgeroepen tot deeze handhaaving van 's Naastens Eere. En, wanneer wy in aanmerking neemen, dat deeze verschuldigde Liefdepligt, om dezelve geen Regtvaardigheid te noemen, volvoerd kan worden, ten koste van eenige weinige woorden, strekt het tot geene geringe schande des Menschdoms, dat zy de Agting en den goeden Naam huns Naasten, om zo te spreeken, gewond en bloedend zien, diep getroffen door de pylen van Leugentaal en Laster, zonder de lippen, tot verdeediging dier getroffenen, te openen.
In eenige gevallen moge dit het uitwerkzel weezen van bejammerenswaardige beschroomdheid en blohartigheid; in andere hebbe men het toe te schryven aan de veel slegter beweegreden, heimlyke boosaartigheid. Dan altoos is zodanig een stilzwygen, wanneer verdienste miskend en onschuld belasterd wordt, en deeze door eene moedige verdeediging te redden zyn, eene laage verlaating van de zaak der deugd, en eene misdaadige schennis van de groote Mensch- en Christenwet, ‘om anderen zo te doen als wy zouden wenschen dat ons geschiedde.’
Een waarlyk Menschenvriend zal zich verheugen, als hy gelegenheid vindt om de tong des boosaartigen Las- | |
| |
termonds te snoeren. - En is het geene aangenaame bedenking, dat zo gewigtig een pligt van Goeddaadigheid niet tot den Ryken bepaald is, maar volbragt kan worden door elk, die een Hart omdraagt, geschikt om 't leed des verongelykten te voelen, en een Tong heeft om tot diens verdeediging te spreeken. - Men merke hier op, dat zulk eene Verdeediging, als wy bedoelen, voornaamlyk betrekking heeft tot Menschen in den Burgerstand, wier Eer, wier goede Naam hun niet minder dierbaar en noodig is, dan lieden, zich in een hooger kring beweegende. - - -
Dat wy onze aandagt wenden tot het Huislyk Leeven, en nagaan, hoe veele van de Pligten, daartoe behoorende, hoe veele der Aangenaamheden, welke hetzelve oplevert, onafhangelyk zyn van Rykdom, en hoe zich hier een verbaazend ruime kring van werkzaamheid, om zonder denzelven goed te doen, opent.
Werwaards wy bykans de oogen wenden, zien wy de Hoofden der Huisgezinnen onvermoeid bezig, om voor zichzelven, en die tot hun behooren, de noodwendigheden, de gemakken, de aangenaamheden des Leevens te bezorgen; hoe meer zy in staat zyn om hierin te vorderen, hoe meer zy deswegen zich zelven en elkander gelukwenschen. Zy besluiten, en men moet toestaan niet zonder reden, dat zy, door hunnen Rykdom te vermeerderen, ook de middelen tot genot vermenigvuldigen; - zy gaan verder, en stellen vast, hunne uiterste poogingen te zullen aanwenden om Ryk te worden.
Maar de Menschen, hunne aandagt tot dit voorwerp wendende, en daarop gevestigd houdende, loopen groot gevaar om alle andere uit het oog te verliezen. Zy zyn maar al te gereed om zich te verbeelden, dat zy, aan dit oogmerk voldaan hebbende, zich genoegzaam kweeten van alle Pligten jegens hun Huisgezin. Zy vergeeten, dat ryk te zyn het gelukkig te zyn niet noodzaaklyk insluit. - De waarheid der zaake is, dat, wanneer de Menschen hun Gezin met den grootsten overvloed van Schatten voorzien, en niets meer daarvoor gedaan hebben, zy 't zelve, ten aanziene van de weezenlykste benoodigdheden om gelukkig te zyn, geheel verstooken laaten.
Het Hoofd eens Huisgezins moet, wil hy zyn Huis, geduurende zyn leeven, eene Verblyfplaats des Geluks
| |
| |
maaken, 't zelve niet alleen opvullen met kostbaar Huiscieraad, doen pronken met uitgeleezene Kunststukken, en zyne Tafel met keur van Lekkernyen gedekt zien, terwyl de Beker schuimt van de edelste vrugt des Wynstoks - maar hy moet ook Onschuld, Vrede en Liefde tot bestendige dischgenooten hebben.
Om het geluk zyner Kinderen naa zynen dood te verzekeren, moet hy meer voor hun doen, dan enkel de middelen te verschaffen om gemaklyk en pragtig te leeven: hy moet hun goede Beginzels geeven, deugdzaame Neigingen inboezemen, die hun beveiligen tegen de begogelingen der dwaasheid, en de verleiding der ondeugd; - hy moet, door eene zorgvuldige opvoeding, hun vatbaar maaken voor verstandig en zedelyk genot; - hy moet, door den zagten, maar veel vermogenden invloed van een goed voorbeeld, hun eene zugt voor orde, eene hebbelykheid van vlytbetoon, het vermogen van zelfsbedwang, en bovenal eene gezindheid inboezemen, om zyn eigen grootst geluk te vinden in anderen gelukkig te maaken.
Al dit zo weezenlyke kan hy, die geen Schatten bezit, kan de Arme voor zyn Gezin zo wel doen als de Ryke. Is hy slegts in staat, om in zyne laage wooning het dagelyks gewonnen brood te verzorgen, hy doet zulks met een eerlyk hart, en met een lach van weltevredenheid, van genoegen. Zo gesteld, kan hy Vrouw en Kinderen met eene rechtschaape vreugde aanschouwen, in dien kleinen kring een genoegen smaaken, zuiverder dan vaak genooten wordt in de Feestzaal des Ryken. Kan hy, by zyn sterven, zynen Kinderen geene geld-schatten, geene ruime bezittingen nalaaten, hy laat hun agter in 't bezit van eene gezonde lichaamsgesteltenisse, van een onbedorven hart, onbevlekten naam, on vol hoope op god, der Weezen Vader.
Verder, M.V.! wat is in den loop der Zamenleevinge, in de voortzetting van de groote belangen der Maatschappye, 't geen den Mensch waardigst en nuttigst maakt, het bezit van groote schatten, dan verstandlyke en zedelyke verdiensten? Schat gy eens Mans hoedanigheden, die hem geschikt maaken om een aangenaam medgezel te weezen, naar den Rykdom, dien hy ten toon spreidt, of naar de goede geaartheid en bekwaamheden, welke hy bezit? - Ondanks de blinde eerbetooning, welke wy te dikmaals zien afleggen aan
| |
| |
Geld en hoogen Staat, lydt het geen twyfel, dat allerwegen, waar vryheid en verstand eenen behoorelyken invloed hebben, de Man van kunde, van bevallige zeden, schoon hy op geen Rykdom konne boogen, meer de aandagt trekt, meer geschat wordt, dan de lompe Weetniet, die niets te zyner aanpryzinge bezit, dan dat hy zyne koffers met zilver en goud gevuld hebbe. - Op wien (zo gezond verstand en braafheid de verkiezing bestuuren) zullen de Leden der Maatschappye het oog vestigen, tot het beleid der zaaken, tot het herstel van wanorde, tot het verbeteren van inrichtingen - op den Rykaart zonder kunde, bekwaamheid en eerlykheid, of op Lieden, die zich meer onderscheiden door hunne bekwaamheden en deugden, dan door hunnen Rykdom?
Zo verre is het 'er af van waar te zyn, dat de menschen, ten aanzien van de bevordering des Maatschaplyken Geluks, in waarde ryzen, naar gelange van hunnen Rykdom, dat deeze eigenste Persoonen, die, door de dryfveer der behoefte aangedrongen, werkzaame en nutte Leden der Maatschappye waren, zo ras zy hunne winst- en baatzugtige oogmerken bereikt hadden, zich dikwyls op het dons der weelde nederwierpen, en het overige hunner dagen in nut- en luisterlooze ledigheid sleeten.
De grootste Weldoeners des Menschdoms heeft men altoos aangetroffen onder de zodanigen, by welken eene ernstige begeerte tot een goeden Naam, eene rechtschaape zugt voor de waarheid, of eene edelmoedige uitgestrektheid om hoogst nuttig te weezen aan het Menschdom, alle laage Geldzugt te onder bragt, en hun aanzette, om, met opoffering van alles wat zelfzoekend mag geheeten worden, wat zy konden te werk te stellen, om waare Verlichting te verspreiden, en rechtschaape Vryheid te bevorderen.
Zelfs in de laagste rangen der Burgerlyke Zamenleevinge, onder de Werklieden, heeft vernuft en vlyt dikwerf nuttige uitvindingen doen te voorschyn komen, en verbeteringen in eene en andere Kunst te wege gebragt, van oneindig grooter dienst ten algemeenen beste, dan al de kostbaare toebrengingen van in 't oog loopende Ryklykheid der vermogendste Stichtingen.
De waarheid der zaake is, dat elk Burger, van welk
| |
| |
een rang of staat hy ook moge weezen, bekwaam, is om het Gemeenebest dienst te doen; dat zyne geschiktheid, om nuttig te kunnen weezen, niet afgemeeten moet worden naar zynen Rykdom, maar naar zyne verstandlyke bekwaamheden en zedelyke vorderingen. Terwyl de Arme de bewustheid met zich omdraagt, dat hy het Algemeen Welzyn bevordert, door zyner handen arbeid, zyne wel ingerichte braafheid, zyne huislyke deugden, en den invloed van een goed voorbeeld, heeft hy geene rede altoos om zich te schaamen over zyne Armoede; te midden zyner Medeburgeren kan en mag hy het hoofd omhoog heffen, bewust van in zynen kring het hem meest mogelyk nut gesticht en niet vergeefs geleefd, maar zich voorbereid te hebben tot eenen Staat, waarin de Rang-onderscheiding deezer Wereld niet gekend, maar de Deugd op haare weezenlyke waarde geschat en met eeuwige eere bekroond wordt.
|
|