Spookeryen. Korte Vertellingen uit het Ryk der Waarheid. Door S.C. Wagener. Met Plaaten. 5de Stuk. Amsterdam, by W. Holtrop. In 12mo. 184 bl.
Dit Werkje heeft, vertrouwen wy, zeer veel goeds gesticht, daar het zo vele belangryke Verhalen leverde van vermeende Spokeryen, die allen echter zeer duidlyk bleken niets buitengewoons te hebben, en, in plaats van steunsels voor het Bygeloof, zeer krachtige wapenen werden tegen hetzelve. Zodanige Verhalen, echter, behoren daadzaken op te geven van dien aard, dat ieder voelt hoe natuurlyk dezelve voor bovennatuurlyk werden aangezien; terwyl de opheldering zo moet zyn, dat 'er gene bedenking hoegenaamd meer overblyft. Het een en ander in dit Stukje heeft nog deze vereischten: een aantal, echter, van het geen hier voorkomt, is in ons oog minder doelmatig en alzo minder belangryk; waarom wy wel zouden wenschen, dat de verzameling haast gesloten werd. Onder de meer belangryke Verhalen rangschikken wy vooral ook No. VIII, ten tytel hebbende: Een Bescherm-geest roept een Opper-amptman by Oels uit zyn slaapvertrek, welks zolder even daarna instort. Dit stukje toch bevestigde ons in onze overtuiging, dat soortgelyke gevallen, die toch zeldzaam zyn, zeer veel beter als Dromen, waardoor de Voorzienigheid ons niet zelden ook zyne weldadige zorg blyken doet, dan als Spookverschyningen beschouwd kunnen worden; en het beviel ons zeer veel beter dan No. II: Van de Duivelen der Heilige Schrift, en van Doctor luther; een onderwerp, dat hier geheel niet behoorde, en ook niet met zo weinige woorden kan worden afgedaan, en waarvan de inlassching hier niet wel anders dan vooroordeel tegen den Schryver kan inboezemen, en alzo de goede zaak, die hy voorstaat, althands by velen, zeer zal tegenwerken. Tot ene proeve willen wy den hoofdinhoud van No XIII opgeven.
De Koopman lesman reisde 1783 van Halberstad naar de Leipziger Mis, en nam in zeker Stadje altyd zynen intrek in een herberg, daar hy zeer bekend was. Thands komt hy daar toevallig zeer laat aan; het gehele huisgezin sliep reeds, en de bekende dienstmaagd gaat op zyn verzoek ook weer naar bed, na hem het nodige verzorgd te hebben. Hy gaat eindlyk zelve naar boven, en zo als hy op zyne gewone slaapkamer komt, gaat hem de kaars uit: hy wil gene opschudding maken, en vindt gemaklyk het bed. Een uur of wat daarna wordt hy wakker: nu was de maan opgegaan, en hy ziet dat het vengster open staat; natuurlyk denkt hy aan dieven, maar verschrikt geweldig, toen hy den dood, levensgrotte, digt by zyn bed ziet liggen. Hy vermant zich echter en wil den dood betasten, of 't ook slechts een verschyn-