| |
| |
| |
Doop-Rede over de Bekeering van Israël, by de openbaare Inwyding eenes Joodschen Huisgezins in de Christlyke Kerk, op den 20sten van Slachtmaand 1803. Door Martinus Stuart, Christen-Leeraar by de Remonstrantsch-Gereformeerden te Amsterdam. Tweede druk. Te Amsterdam, by J.W. Yntema en Comp 1803. In gr. 8vo. Met de Ophelderingen, 48 bl.
Jacobus cohen, doch zedert, om openlyk aangekondigde redenen, jacobus elix genoemd, gebooren in West-Pruissen, en tot het Rabbinismus opgeleid, nevens zyne Huisvrouw rebecca levy, van Amersfoort, beiden tot het Joodendom behoorende, hadden, reeds lang, een leevendig gevoel gehad van het onvoldoende en beuzelagtige der Godsvereeringe van het tegenwoordig Joodendom, gevolgd van eene zucht na den Christlyken eenvoudigen Eerdienst der Hervormde Kerk. ‘Stuitende aan de uitsluitende Kerkgenootschappen der Protestanten ... vonden zy zich belemmerd in eene keuze. Dezelve werd het allereerst gericht door eenen edelmoedigen volger van luther's begrippen naar dit (het Remonstrantsche) Kerkgenootschap, als het welk geen uitsluitend stelzel erkent, maar eenen ieder, die den naam van christus noemt en afstaat van ongerechtigheid, behoudens alle zyne overige Godsdienstige begrippen, Broeder noemt en als Broeder ten heiligen dischgenot noodigt. Nu eerst mogt my een aanzoek gebeuren, het welk de Eerw. Kerkeraad wenschte, dat ik dienstvaardig zou aannemen. Verzekerd, zoover de mensch kan zyn, van de zuiverheid der beginzelen myner leerlingen, wilde ik niets meer, dan dat zy zelve de Schriften des Nieuwen Verbonds lazen, en by my licht van verklaaring zogten. Dit bood ik meermaalen: maar nog meermaalen verrukte my het eigen eenvouwdig en zuiver verstand dier plaatzen, welken de Godgeleerde geschillen voor ons verduisterd hebben. Nu leende ik de hand aan het schikken der zeer wel opgevatte waarheden in zeker verband tot overzicht van de geheele Euangelie-leer, maar zorgde steeds, de zoo gelukkige eenvouwdigheid en helderheid van bevatting door niet een eenig geschilstuk te krenken of te benevelen. Twee
| |
| |
afgevaardigden uit den Kerkeraad hoorden met my de belydenis, met meer dan goedkeuring, met toejuiching aan; gezamenlyk namen wy de belyders, wier ziel hier over van vreugde overstelpt is, tot leden der Christlyke Kerk by deze Gemeente aan; en derzelver geheel eigen wensch was het, dat zy, als in den Apostel-tyd, zouden gedoopt worden met hun huisgezin.’ - Aldus luidt het verslag, door den Eerw. stuart aan zyne Gemeente gedaan, wegens het begin, loop en afloop des overgangs der bovengenoemden tot het Christendom, wier eerlyke oogmerken met deezen stap den Remonstrantsche Opzieneren, zoo verre het menschlyk doorzigt strekt, volkomen waren gebleeken; waarvan de waardige Redenaar, in de Ophelderingen, de volgende proeven aanvoert. Al lang hadden deeze lieden naar de zeden der Christenen geleefd, en lieten hunne kinderen deelen in het Christlyk onderwys in de Nederduitsche en Fransche Schoolen. Elix, in den Koophandel, buiten eigen schuld, door den val van anderen, zoo diep gezonken, dat zyne schuldëischers in zynen Inboedel percentsgewyze hunne betaaling zogten, hadt zedert, by het herstel van zyne zaaken, 't welk spoedig volgde, omdat hy het vertrouwen hadt behouden, braafheids genoeg om zyne schuldëischers tot de volle hoofdsomme te voldoen, volgens getuigenis van Jooden zelve. Behalven de bovengemelde redenen, was hun ook daarom het Remonstrantsch Kerkgenootschap verkieslyk voorgekomen, ‘wyl het gering aantal van deszelfs leden en de wel bemerkte ongunst van deszelfs naam hun zoo veel te meer waarborgden tegen de, hun duldlooze, verdenking van eenig laag inzicht.’
Van de Leerrede, die den plegtigen Doop voorafging, willen wy nu onzen Leezeren eene korteschets geeven.
Ondanks het gevoelen van de groot en anderen, dat de voorspelling in den text (Rom. XI:26. En alzoo zal geheel Israël zalig worden) reeds haare vervulling zou hebben gekreegen, in de vroegste dagen des Christendoms, ‘wanneer de gruwel der verwoesting in de Heilige plaatze zichtbaar werd, en de spoedig gevolgde ondergang van Jeruzalem de Godspraaken van jezus deed eerbiedigen, als zynde toen een groot aantal Jooden tot christus bekeerd,’ is de Eerw. stuart van oordeel, dat 's Apostels uitzigt verder
| |
| |
strekte, en tot een algeheelen overgang der geheele Joodsche Natie tot het Christendom, in nog toekomende tyden, zich uitbreidde. De bedenkingen, ten dien einde aangevoerd, dunken ons, indien niet de zaak te voldingen, immers haar in een aanneemelyk licht te stellen. Plaatsgebrek verbiedt ons, 's Mans voordragt te toetzen, die op de textverklaaring een onderzoek laat volgen omtrent de oorzaaken, die de vervulling der voorspellinge tot heden toe vertraagd hebben. De geagte Schryver zoekt dezelve, deels by de Jooden, deels by de Christenen - by de Jooden, in de diepe onkunde en blinde gehegtheid aan oud wanbegrip wegens eenen tydlyken Verlosser by de meesten, in twyfelaary en ongeloof by anderen omtrent eenen zeer verbasterden en tot bloote plegtigheden vervallen Godsdienst. ‘Het eene gedeelte buiten staat, het andere ongenegen tot onderzoek naar de leer van christus, behoudt de algemeene afkeer en minachting haaren ouden invloed, en doet zich de uiterste bitterheid van vroegere tyden nog gereedlyk gevoelen tegen elk, die, niet zoo zeer den voorvaderlyken Godsdienst verwaarloost, als wel denzelven schynt te verzaaken, om naar den wil van den Gekruisten te leeven.’ By de Christenen zelve zoekt stuart de hinderpaalen van de bekeeringe der Jooden, in derzelver minagting voor, wantrouwen op, en uitsluiting van de Joodsche Natie uit veele betrekkingen des burgerlyken leevens, in het wanzedelyk gedrag veeler Christbelyderen, en vooral in ‘eene schier ontelbaar verdeelde Kerk, ... elkanders leden uitsluitende van de gezamenlyke gemeenschap aan christus, elkander bestrydende, veroordeelende, verketterende, en leerstellingen als onderscheidingleuzen staande houdende, door den twist en de scherpzinnigheid in bewoordingen vervat, die, hoe redenlyk anders ook by eene gemaatigde verklaaring, door derzelver klank ten
minsten het eenvouwdige verstand stuiten.’ Naa eene korte, doch nadruklyke Toepassing, in welke de Redenaar, onder andere, zyne anders denkende mede-Christenen opwekt, ‘om toch de deuren hunner Broederschap te verruimen en wyd te openen, opdat nimmer Israël zich stoote, wanneer het eenvouwdig tracht in te gaan,’ gaat hy tot de bediening van het plegtig doopzel over. Veelligt zouden zommigen hier meer, dus genoemd, gemoedelyk aandoenlyks ver- | |
| |
wagt hebben, zoo wel om de byzondere gelegenheid, als om des Bedienaars bekende welspreekendheid. Doch, 't geen niet altoos gaat gepaard, gevoel van eigen vermogen om harten te roeren wierdt hier door gezond oordeel getemperd. De Echtgenoote van elix was reeds tot in de agtste maand haarer zwangerheid gevorderd, en dit niettegenstaande niet af te brengen van haare vuurige begeerte om openlyk in de Kerk te worden gedoopt. Menschlievend en wys beraaden was daarom stuart's plan: ‘Ik zorgde nu slechts, om by de gansche plegtigheid kort, by myne byzondere toespraak tot de doopelingen sober te zyn; gaarne my deswegen allen oordeel getroostende, om onbezwaard van hart te blyven by eene ongunstige uitkomst: maar (dit voegt zyn Eerw. 'er nevens) dezelve was tot heden ryk gezegend.’
De vraagen, door den Leeraar aan de Doopelingen gedaan, vóór de bediening, waren genoegzaam dezelfde, als wy ons herinneren, wanneer wy by de bediening der plegtigheid in het Doopsgezind Kerkgenootschap wel eens tegenwoordig waren, aldaar te hebben hooren voorstellen.
By de gewyde verrigting waren de vier kinderen der aankomelingen, eene Dochter van 11, en drie Zoonen van 8, 7 en 4 jaaren, tegenwoordig, om, volgens de begeerte der Ouderen, het doopzel te ontvangen. Ziet hier de eigen woorden des Leeraars, Ouderen en Kinderen toegesproken: ‘Maar, ik zie het, (is 's Mans taal) Gy brengt ook uwe Kinderkens, opdat ik ze met het zelfde doopwater aanraake en zegene in christus: dit heet Gy zalig worden met geheel uw huis. Hoe zou ik ze weeren, daar jezus zelf in zyn woord my toeroept: laat de Kinderkens tot my komen, en verhindert ze niet: want der zulken is het Koningryk Gods; daar jezus zelf, die gisteren en heden dezelfde is tot in eeuwigheid, hun de handen zou opleggen? Neen, gaarne strekke ik myne armen uit, om ze te ontvangen als deelgenooten der Genade van christus, om ze te verzegelen met het teeken des Verbonds. Gy, Ouders, erkent hierdoor uwe heilige verplichting tot derzelver Christlyke opvoeding en de groote verandwoording, welke Gy eenmaal ten jongsten dage hebt af te leggen van deze dierbaare panden, U toevertrouwd? En Gy, Kinderkens,
| |
| |
verlangt in uwe eenvouwdigheid naar dat geen, waar over Gy uwe Ouders zoo hartlyk verblyd ziet? Gy allen kent zelfs den naam van dien goeden jezus reeds? Wel, ontvangt dan het teeken, dat Gy zyne lievelingen zyt.’
Gaarne wilden wy van den inhoud der Ophelderingen agter de Leerrede nog eenig verslag doen; doch de reeds ongewoone uitgebreidheid onzes Verslags, gevoegd by de ligtverkrygbaarheid van het Stuk zelve, wederhouden onze pen, die door de ongemeenheid des voorvals, en door de hulde, die ons hart den voortreffelyken stuart biedt, ongevoelig daartoe wierdt weggesleept.
|
|