Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 614]
| |
Phil. Guil. van Heusde Specimen Criticum in Platonem. Accedit D. Wyttenbachii Epistola ad Auctorem. Item Collationes Codicum MSS. Platonis, cum a D. Ruhnkenio confectae, tum aliae. Lugd. Bat. Typis Honkoopianis, 1803, 8vo. f. m. pp. 174.Te recht zegt cicero, in zyne Redevoering voor den Dichter archias, dat de Letteroefeningen den ouden tot verkwikking, den jongen tot voedzel verstrekken; - zagen wy onlangs, in de beoordeeling der uitgegeeven Poëmata van den Curator de boschGa naar voetnoot(*), hoe men, in alle omstandigheden des levens, en byzonder in meer gevorderde jaaren, door de beoefening der fraaije letteren, kalme genoegens kan deelachtig worden; de jeugdige van heusde deelt ons nu mede, eene niet min duidelyke proeve van eene by uitnemendheid wel besteede Jongelingschap. Uit de voortreffelyke Schole van den Rotterdamschen Rector nodell kwam van heusde, nu zes jaaren geleden, te Amsterdam, alwaar, zo door eenen gemeenzaamen omgang met den braaven jeronimo de bosch, die hem by alle gelegenheden tot de beoefening der Grieksche en Latynsche Letteren aanmoedigde, als door de Lessen van de Hoogleeraaren van swinden, cras en wyttenbach, zyn lust tot de vermeerdering van kennis meer en meer toenam. Niet door eenig te vooren beraamd plan, maar alleen door neiging zyner natuure, gelyk hy zelve in zyne Opdragt getuigt, tot de beoefening der oude Letteren aangespoord, heeft hy dezelve van zyne eerste Jongelingschap eene byzondere liefde en eerbied toegedragen. Toen hy zo verre gevorderd was, dat hy de schoonheid derzelve eenigzins naar waarde kon bevatten, wierd plato inzonderheid door hem geliefd: deeze achting voor plato wierd door het gedurig lezen zyner Schriften meer en meer versterkt; ja zo veele schoonheden ontdekten zich aan hem in dezelven, dat van heusde het cicero nauwlyks euvel nam, gezegd te hebben, liever met plato te dwalen, dan met anderen het waare gevoelen te omhelzen. Drie jaaren na zyne komst te Amsterdam wierd van heusde door Curatoren van 's Lands Hoogeschool te Leyden genodigd, om, in het voortzetten zyner Studien aldaar, gebruik te maken van de Boeken en Handschriften der Academische Bibliotheek, ten einde, zo voor zich zelven, als voor 't algemeen, meer nuttig te kunnen zyn, 't zy door het uitgeven der Aantekeningen van wylen den beroemden ruhnkenius op den Scholiast van plato, 't zy door het in 't licht geven van eenig ander Werk. | |
[pagina 615]
| |
Aan deeze uitnodiging, welke den Leydschen Curatoren allezins tot eere strekt, en, met maate nu en dan aangeboden, der Grieksche en Latynsche Letterkunde niet weinig bevorderlyk zyn kan, heeft van heusde geduurende zyn verblyf te Leyden volkomen beantwoord, zo door zich zelve verder te oefenen onder het geleide van zynen achtingswaardigen Leermeester wyttenbach, als byzonder door dit Werkjen uittegeven, waarvan wy nu verslag doen. De Voorreden is inderdaad geene der minste cieraaden van deeze Proeve. Na in dezelve de reden te hebben opengelegd, waarom hy zo veel waarde stelde in de Schriften van plato, dat hy hem byzonder zynen arbeid waardig keurde, hem byzonder ter leezing voor zich en anderen gaarne gemaklyk maakte, toont van heusde hoofdzakelyk daarin aan, wat tot vorming en verfyning van den smaak en tot uitbreiding en scherping van het verstand der Grieken het meest heeft toegebragt: vervolgens spreekt hy met oordeel over de verbaazende vorderingen, die hierdoor de Grieken, zo in Kunsten en Wetenschappen, als byzonder in de Wysbegeerte, hebben gemaakt; eindelyk van plato zeven, welke onder die Grieken zo zeer heeft uitgeblonken, en met vollen recht een grooten naam verworven heeft. Hieruit wordt opgemaakt, van hoeveel belang het moet zyn, de Schriften van plato te lezen. Voor het overige wyst van heusde daaruit aan, hoeveel waarschynelykheid 'er is, dat nauwkeurig lezen, en grondig verstaan van die. Schriften nog oneindig veel zou kunnen toebrengen tot bevordering van veele Wetenschappen. Deeze uitgebreide stof heeft de Schryver in weinige bladzyden met oordeel en nauwkeurigheid behandeld: men verwondere zich des niet, dat deeze Voorreden met eenige inspanning dient gelezen en herlezen te worden, en zomwylen den schyn heeft van niet zeer vloeiend geschreven te zyn; te meer, als men den Brief van den Hoogleeraar wyttenbach, die, zo uitstekend gemaklyk en los, den Lezer als medesleept, daarmede vergelykt. Alles is door den kundigen van heusde zo kort uitgedrukt, en byna maar aangewezen, dat dezelve eenen Lezer, met de Ouden niet zeer gemeenzaam, zomwylen eenige moeite veroorzaken zal. Dan niemant, dit durven wy stellig verzekeren, zal zich de inspanning eener langzaame en nauwkeurige lezing beklagen: hoe aandagtiger men deeze Voorreden leest, hoe meer men de voortreffelykheid daarvan zal bemerken. Inderdaad, het onderwerp is eene nauwkeurige overpeinzing waardig: de aanmaning, door den Schryver met zo veel krachts aangedrongen, van toch de Ouden volgens hunne eigene denkbeelden en zeden en niet volgens de onze, te lezen en te beoordelen, verdient daarom, naar ons inzien, te meer te | |
[pagina 616]
| |
worden overwogen, om dat deeze rechtmatige en billyke eisch zo dikwerf tegenwoordig wordt in den wind geslagen. Niet weinig luisters wordt aan deeze Critische Proeve van den Hr. van heusde, over plato, bygezet door eenen Brief van den beroemden wyttenbach, in dien onderhoudenden en tevens leerzamen trant geschreven, welke zommigen zyner Schriften zo zeer bevalligheid byzet. De Lezer kan hier niet dan met den Schryver eindigen. Hoofdzakelyk behelst deeze Brief de beschryving eener volledige uitgave van plato, met zeer schoone en geleerde aanmerkingen over plato zelven, byzonder over de manier van schryven in Dialogen of Zamenspraken, en over de zugt van latere Schryvers, om die vorm en schryftrant natevolgen. Dan, niettegenstaande dit de hoofdinhoud daarvan uitmaakt, bevat dezelve echter zo veel aanpryzing, zo van den Schryver als van deeze zyne eerste Proeve, dat men niet meer van eene volkomene aanbeveling kon verwachten: dit blykt onder andere uit het slot van deezen uitmuntenden Brief, waarin de Hoogleeraar verklaart, dat dit Werk van van heusde niet alleen tot lof kan strekken voor iemand, deeze loopbaan pas ingetreden, maar zelfs hem niet onwaardig is, die dezelve reeds doorlopen heeft. Duidelyk ziet men de hooge verwachting, welke wyttenbach van onzen van heusde heeft. Hy zelf had het voornemen en de grootste begeerte gehad, om plato eens volledig uittegeven. Veele omstandigheden, byzonder zyne uitgave van plutarchus, hadden hem daarvan te rug gehouden: thans geeft hy dit werk aan zynen van heusde geheel over, vertrouwende, dat, hoe gewigtig en uitgebreid het ook zy, hy het op de rechte wyze en met roem zal kunnen volvoeren. Welk een bewys van vertrouwen, welk een lof voor den jeugdigen van heusde! Inderdaad, der schoone Kunsten en bevallige Letteren kan men geen grooter gunst bewyzen, dan door zich, met den Hr. van heusde, niet alleen geneigd, maar ook bekwaam te tonen tot eene betere uitgave van plato, meer geroemd dan gelezen; te meer, wyl men meer dan twee Eeuwen te vergeefs daarna verlangd heeft: immers de laatste beroemde uitgave van j. serranus is by h. stephanus in den Jaare 1578 gedrukt. De Versen voor deeze Verzameling, zo van den edelen Curator de bosch, als van den verdienstelyken nodell en den kundigen collot d'escury, doen den Vervaardigers zelven niet minder eere aan, dan hem, op wien dezelve vervaardigd zyn. De Aantekeningen op de Dialogi van plato maken den hoofdinhoud van dit Werkjen uit. Zy zyn geheel Critisch, en strekken om moeijelyke plaatsen, 't zy door verbetering, 't | |
[pagina 617]
| |
zy door verschikking, duidelyker te maken. Dezelve bepalen zich echter geenzins alleen tot deeze Dialogi, maar ook tot andere Werken van plato, welke als in 't voorbygaan worden verklaard en opgehelderd; ook tot plaatsen van andere oude Schryvers, inzonderheid van lucianus, maximus tyrius, plutarchus, themistius en xenophon. Voorts verzuimt de Heer van heusde geene gelegenheid, om het schoone van de taal, en het eigenaardige van derzelver gebruik, aan te wyzen; vooral om het byzondere, en, om zo te spreken, het Characteristieke van de Attische Spreekwyzen, en plato's byzondere manier van zich uit te drukken, te kennen te geven. De Verbeteringen komen ons voor, veelal eenvoudig te zyn; en het Eenvoudige, weten wy, is het kenmerk der Waarheid- Ook worden de verbeterde Lezingen niet, zo als de schranderste Geleerden, bentlei en anderen, gewoon zyn, met meesterachtig gezag ons opgedrongen, maar veeleer uitgelokt, en met zedigheid voorgedragen. Onder de Verbeteringen, zo in plato als anderen, eenige uittekiezen, is niet gemaklyk. De beste, of, wil men liever, de gelukkigste en meest schitterende, zyn, naar ons oordeel, onder andere deeze: P. 17. De beide plaatsen uit het Symposium van plato, voorkomende in eene verbetering in den Phaedo. De verbeteringen in den Dial. Amatores P. 24-26. Ἐγὼ μὶν &c. en P. 26 en 27. Ὁμολογῦμεν &c. In den Theaetetus P. 28. κὰι μὴν &c. en P. 45. κὰι μὴν ἀισθησίς &c. In den Protagoras P. 67. Ἐι δέ τις &c. P. 68. Ζεὺς υν &c. en P. 71. Σχηματίζονται &c. In den Cratylus P. 83. Rogante Hermogene &c. In den Philebus P. 101. ιμαι &c. P. 105. Ὡς αἱ πολλαὶ &c. en P. 106-108. Inquirens Socrates &c.In den 2en. Alcibiades de aantekening P. 118-120. ὀυ γὰρ &c. En eindelyk, in de aantekening by den Lysis, de verbetering van de plaats de Republ. Lib. III. Onder de verbeteringen in andere Schryvers dan plato, die in lucianus, P. 2. in de Imagines T. 2. p. 464. en 465. Ed. Hemst. P. 21. in den Nigrinus T. 1. p. 48. P. 53. in de Imagines T. 2. p. 471 en 472. en P. 115. mede in de Imagines T. 2. p. 469. In themistius P. 17 en 18. Ἀλλ᾽ οὐδὲν &c. en P. 77. ἐι δὲ σύ &c. In xenophon P. 18. κὰι ὁ Σωπράτης &c. En eindelyk in julianus P. 119. Ziet hier eenige, welke, naar ons oordeel, byzondere aandagt verdienen. | |
[pagina 618]
| |
Achter deeze Critische Proeve heeft men Collatien van Handschriften, zo door den Hoogleraar kuhnkenius, wiens aantekeningen op den Scholiast van plato de Hr. van heusde nu en dan in zyne aanmerkingen oordeelkundig gevoegd heeft, als door den Schryver zelven vervaardigd; onder andere eene Collatie van een Handschrift der Leydsche Bibliotheek, bevattende het Werk van plato over de Wetten; welk Handschrift, volgens des Schryvers getuigenis, van veel belang zyn moet. Dat eene verbetering door iemand aangewezen, door een ander deskundigen mede gemaakt is, pleit ten sterksten voor de rechtmaatigheid zyner gemaakte veranderinge. Het kan den Heere van heusde des niet dan aangenaam zyn, dat wy hem by deezen berichten, zyne omzetting van woorden in den Crito, door hem P. 14. als waarschynelyk opgegeven, mede vermoed te hebben gevonden door den verdienstelyken Harderwykschen Rector jan ten brink; zie het Vaderlandsch Magazyn I D. 2 St. bl. 593 en 594, in de Aantekening. Gaf ons, waarde Landgenooten! de jeugdige f.g. van lynden, in het voorig jaar, een uitmuntend bewys zyner kunde, in zyn Vertoog over panaetius den StoicynGa naar voetnoot(*); hebben wy van zynen Vriend en Medeleerling sluiter, onlangs als Hoogleeraar te Deventer beroepen, mede eene proeve zyner vorderingen te wagten; zien wy, eindelyk, in dit Werk van van heusde, iever, lust tot vordering, en eene onopgesmukte geleerdheid, doorstralen; hoe moeten wy ons verheugen, zulke kundige en jeugdige Landgenooten te hebben! Heeft de Deventersche Hoogeschool getoond zich de bekwaamheden van sluiter ten nutte te maken, de Utrechtsche zal welhaast onzen van heusde, als gewoon Hoogleeraar in de Historien, Oudheden, Welspreekendheid en Grieksche Taal, onderwys zien geven. Hartelyk wenschen wy, en der Hoogeschole, en van heusde, met deeze keuze geluk! Zo zien wy, dat verdiensten ook nu nog in eere en waarde gehouden worden. De Letteroefeningen zullen haaren vlytigen en oordeelkundigen beoefenaar steeds eere byzetten. Welke lotgevallen, welke standverwisselingen Menschen en Landen ook mogen ondergaan, Geleerdheid vindt overal haare beschermers en vereerders. Schoon geheel Hanover door vyandelyke magt bezet is. Göttingen alleen is vry van alle Oorlogslasten. Laaten Franschen en Engelschen naar elkanders vernieling reikhalzen, laat het Oorlogsvuur de Waereld als in brand zetten, eindelyk zullen zy, zat van Wapenen, eenen afkeer krygen van de Offerhanden, door hun aan Mars toegebragt, eindelyk zullen zy vreedzaam zich in den Tempel van Minerva hereenen, ten einde Geleerdheid, als de bron van zo veele reine en zachte genoegens, eenpaarige hulde toetebrengen. |