Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 608]
| |
Reizen in de Binnenlanden van het Zuidelyk gedeelte van Africa, in de Jaaren 1797 en 1798, enz. enz. Met een Kaart, gemaakt naar de Waarneemingen, geduurende deeze Reizen gedaan. Door John Barrow, geweezen Secretaris van den Graaf van Macartney, en Auditeur Generaal van de Rekenkamer aan de Kaap. Uit het Engelsch. Iste Deel. Te Haarlem, by F. Bohn, 1803. In gr. 8vo. 308 bl.Onbekend met dit Werk zyn de Leezers van ons Maandwerk niet. Een onzer Medeärbeideren heeft 'er Proeven uit gegeeven in ons MengelwerkGa naar voetnoot(*). Derwaards zouden wy onze Leezers kunnen wyzen, en hun verzekeren, dat het Geheel aan die Deelen beantwoordt. Dan wy deeden te weinig, en het Werk, in de daad, te kort, wanneer wy daarmede van 't zelve afstapten. Wy willen het nader doen kennen, en op een en ander belangryks onze Leezers vergasten. Dit Eerste Deel vervat slegts drie Hoofdstukken. Het eerste voert ten opschrift: Algemeene Beschouwing der Volkplanting van de Kaap, en byzondere Beschryving van het Voorgebergte aan de Kaap de Goede Hoop. - Hier treffen wy kortlyk aan, de ontdekking en het bezitneemen deezes uithoeks; de eersten waren de Engelschen; vervolgens de Hollanders. By eene algemeene schets, de meeting door de Engelschen, de algemeene Landverdeeling, en meer byzondere beschryving. De Baaijen beschreeven hebbende, laat barrow, over den staat der Verdeedigbaarheid, zich dus hooren: ‘Alle deeze Baaijen en Doortogten tusschen de bergen, en zelfs alle gedeelten van dit Schier-eiland, zyn volkomen in staat, wanneer zy anders maar van behoorelyke bezetting voorzien zyn, om dezelve tegen allen vyandlyken aanval te kunnen verdeedigen. Meest alle de verschanssingen, batteryen en andere werken zyn door de Britsche Ingenieurs aanmerkelyk verbeterd en vermeerderd. De doortogt aan den voet van den Muizenberg, een steil en hoog gebergte, door Baai-Fals bespoeld wordende, is de eenige weg van gemeenschap tusschen de | |
[pagina 609]
| |
Simons-Baai en de Kaap, en mag te regt voor onverwinbaar gehouden worden, schoon de Hollanders 'er zich gemaklyk deden uitdryven; en uit hoofde van de borstweeringen, die 'er onlangs op de hoogten aangelegd zyn, zou een uitgeleezen troep volks van drie honderd man aldaar in staat weezen om een geheel leger te kunnen tegenhouden.’ - Wy wenschen, dat dit het geval moge weezen, indien de Engelschen, naa de Vredebreuk, het weder bestonden, deeze Bezitting aan te tasten! Grondsgesteldheid en het Dieren-ryk aan de Kaap worden beschreeven. Het weinige, 't geen de Schryver van de Walvisschen zegt, neemen wy over, ter oorzaake van de onlangs hier te lande gemaakte aanstalte tot de Walvisch-visschery aldaar. ‘In den wintertyd komen 'er veele Walvisschen in de Baaijen van het Zuidlyk Africa, en geeven aan de Visschers eene gelegenheid om haar gemaklyker te vangen dan in de open Zee. Zy zyn kleinder, en dus van minder waarde, dan die in de Noordlyke Zeëen gevangen worden; doch egter van belang genoeg, naar het denkbeeld van eene Maatschappy, die men onlangs alhier opgerigt heeft, om de Walvischvangst in de Tafelbaai door te zetten. Zy zyn gemeenlyk van vyftig tot zestig voeten lang, en geeven ieder van zes tot tien tonnen traan. De baarden zyn, uit hoofde van derzelver kleinheid, van weinig waarde. Men heeft opgemerkt, dat allen, die men tot hier toe gevangen heeft, van het vrouwlyke geslacht waren; het welk heeft doen denken, of zy niet wel in deeze baaijen een schuilplaats zoeken om haare jongen te werpen.’ De Jaargetyden en Weerverschynzels krygen eene voldoende beschryving, zo ook de Ziekten, de staat der Slaaven. Elk der Inwoonderen zyn meest Kooplieden, die al den tyd, welken zy niet aan den Koophandel besteeden, doorbrengen in 't genot van zinnelyke vermaaken, daar weinigen smaak hebben in 't leezen, en nog minder in 't aankweeken van fraaije Kunsten. De Jongelingen worden allerongunstigst beschreeven; de schoone Sexe komt 'er vry beter af. Niet weinig Engelsche trots steekt 'er door in de volgende beschryving, welke wy overneemen, schoon 'er teffens niet weinig waarheids in gevonden wordt. ‘Weinig mans verkeeren met de Engelschen, uitgezonderd | |
[pagina 610]
| |
zy, die eenige bediening hebben by het Gouvernement; het welk gedeeltlyk is toe te schryven aan het verschil in de leevenswyze der beide Natien, en voor het overige aan den tegenzin, die gewoonlyk by een overwonnen volk plaats heeft jegens hen, die het voor deszelfs vyanden pleeg te houden. Ondertusschen kunnen 'er geene redenen van wezenlyke klagten of misnoegen tegen het Engelsch Gouvernement aan de Kaap worden ingebragt. 'Er is door hetzelve geene nieuwe belastingen opgelegd; in tegendeel, verscheide oude bezwaaren zyn geheel afgeschaft, en anderen merkelyk gemaatigd. De eisch naar, en de waarde van de voortbrengzels der Volkplanting zyn op eene verbaazende wys toegenomen, terwyl de prys der ingevoerde goederen aanmerkelyk gedaald is; daar en boven heeft het Britsch Gouvernement aan de Ingezetenen meer dan tweemaal honderd duizend ryksdalers agterstallige renten kwyt gescholden, gelyk ook nog honderd en tachtig duizend ryksdalers van twyfelagtige schulden. Zy hebben wyders hunnen Godsdienst en Wetten behouden, die door hun zelven worden bediend en ter uitvoer gebragt. Zy genieten zo veel vryheid als het een mensch van den anderen zou kunnen verwagten, en door de samenleeving gevorderd wordt, zelf meer dan onder hunne voorige regeering. Hun eigendom is in alle gevallen beschermd en dubbel in waarde gereezen; ook heeft niemand zich over het verlies van een vriend of naastbestaande te beklaagen gehad, noch by, noch naa het inneemen van hun land. De Hollandsche Regeering hadt, door nood gedrongen, papier geld in omloop gebragt, doch het niet hebbende kunnen inwisselen, veroorzaakte zulks een verlies van veertig ten honderd, ook was 'er naauwlyks een zilveren Ryksdaler te zien; dan tegenwoordig staat dat papier gelyk met gereed geld, en daarenboven zyn 'er niet minder dan twee Millioenen’ (zyn dit Guldens, Ryksdalers of Ponden Sterlings?) ‘uit Engeland herwaards gezonden en in omloop gebragt. Yder geniet thans zyn aandeel in de algemeene welvaart. De eigenaars van huizen trekken eene meer dan dubbele huur, en de landman, die voorheen één ryksdaler ontving voor een schaap, maakt 'er nu drie van. Vier jaaren steeds toeneemende welvaart, eene ongestoorde Vrede en huislyke rust zyn het gelukkig lot geweest der bewoonders van de Kaap de Goede Hoop.’ De Graaf macartney, aan de Kaap als Gouver- | |
[pagina 611]
| |
neur van wegen Engeland gezonden, wilde den Landdrost van de streek, onder den naam van Graaf Reynet bekend, dien men van daar verjaagd hadt, herstellen. Hy gaf deezen zyn Secretaris barrow, den Schryver deezes Werks, mede. En gaf zulks gelegenheid tot eene Reize van de Kaap de Goede Hoop, door de Woestynen van Karroo en Arid, na het Drossaartschap van Graaf Reynet, welke het IIde Hoofdstuk uitmaakt. Eene Reis vol ontdekkingen en waarneemingen, vol ontmoetingen, die elkander, op eene aangenaame wyze, afwisselen, den leeslust gaande houden en voldoen. Des Reizigers aanmerkingen over den Wyn verdienen opmerking, alsmede die den Landbouw betreffen. Der Landlieden leevenswyze is zonderling genoeg om de aandagt te trekken. Zeker begaat de Vertaaler een misslag, wanneer hy vermeldt: ‘Zelden ziet men in een Boerenhuis een ander boek als [dan] de Bybel en sluiters Gezangen, of andere gezangen uit den Bybel in dichtmaat gebragt door sternhold of hopkins in Holland.’ Die voor ons Mengelwerk dit gedeelte vertaalde, heeft het beter begreepen, daar hy schryft: ‘Zelden ziet men in een der Huizen dier Landlieden eenig Boek, behalven den Bybel en willem sluiters Gezangen, of een Psalmboek, in verzen gebragt door een Hollandsche sternhold en hopkins.’ Ter opheldering dient daar de volgende Aantekening: ‘sternhold en hopkins zyn Engelsche Psalmberymers, van den zelfden stempel als onze datheen, wiens Psalmberyming de Heer barrow zeker onder deeze Landlieden heeft aangetroffen.’ De Dieren, onder den weg voorkomende, ontvangen, naar gelange van derzelver zeldzaamheid, eene breeder beschryving; als een soort van Wilde Paarden, langen tyd voor het Wyfje van de Zebra gehouden. Wegens den Struisvogel vinden wy opgetekend: ‘Onder de weinige dieren, by welken, in den staat der natuur, de veelwyvery plaats heeft, behoort ook de Struisvogel. Het manlyke onderscheidt zich door deszelfs glanzige zwarte veders van de donker gryzige van het vrouwlyke; van de eerste ziet men 'er gemeenlyk drie en van de andere vyf byeen. Deeze vrouwlyken leggen haare eijeren in één nest, ieder tot het getal van tien of twaalf, welken zy te samen zonder | |
[pagina 612]
| |
onderscheid uitbroeden, gelyk de mannelyke insgelyks op hunne beurt doen. Men heeft tusschen de zestig en zeventig eijeren in één nest gevonden. Als de broeijing begint, vindt men gemeenlyk eenige eijeren buiten het nest liggen, welke deeze Vogels 'er zelf uitwerpen, wanneer zy zien, dat 'er meer zyn, dan zy kunnen dekken. De broeijing duurt zes weeken. Niet weetende dat onder de Struisvogels de veelwyvery plaats heeft, is 'er in het Systema naturae omtrent deezen Vogel een misslag begaan, door te zeggen, dat de vrouwlyken gemeenlyk vyftig eijeren leggen.’ De wedergebragte Landdrost wordt met groot genoegen ontvangen. De by voorraad daar aangestelde Landdrost was met de Kaffers in geschil, en een oorlog stondt op het punt van uit te barsten. Deezen te stuiten, en de zaaken aldaar te regt te brengen, was nu het werk der Engelschen, beschreeven in het IIIde Hoofdstuk, 't geen ten opschrift heeft: Schetzen van eene Reis in het Land der Kaffers. Hier treft men, by eene beschryving van het gedeelte, Graaf Reynet geheeten, een verslag aan van 't geen, in deezen oord, in de Natuurlyke Historie zonderling opmerkelyk is, en een verslag van de Hottentotten. Zy worden hier voordeeliger dan elders beschreeven, en onopgesmukt voorgesteld: men kan het niet leezen, zonder den toestand van dit Menschensoort te bejammeren. De Reis na het Kaffer-land is vol zonderlingheden, te veelvuldig om te vermelden. In een gunstig licht komt dit Volk voor. De Reiziger vermeldt veele byzonderheden van Dieren; als van den Olyphant, en de wyze van Paaren, hier voorgesteld als geschiedende op dezelfde wyze als de vereeniging van het Paard en de Merrie; verscheide Bokkensoorten worden vermeld. Het Plantenryk levert veele byzonderheden op. Het onderhoud met de Kaffer-Oversten en den Koning is beschaafder dan men veelligt zou verwagten, en zo ook de beschryving des Volks in 't algemeen. Men zie hier de afbeelding van de Mans. ‘'Er is, over het geheel genomen, misschien geene Natie op den aardbodem, die zulke schoone Mans voortbrengt als de Kaffers: zy zyn groot, sterk, welgespierd en van eene fraaije gestalte; en geen wonder, zy zyn bevryd van die banden, welken, in meerder beschaafde maatschappyen, zo veel toebrengen om den groei der lichaamen | |
[pagina 613]
| |
te beletten. Hunne leevenswys is eenvoudig; hunne beweegingen zyn van een heilzaamen aart; hunne lichaamen worden door geene kleederen geprangd; de lugt, die zy inademen, is zuiver; hunne rust wordt niet gestoord door de driften der liefde, noch hunne gemoederen ontrust door minnenyd; zy zyn vry van die buitenspoorige lusten, welke meer het gevolg zyn eener ongeregelde verbeelding, dan van eene weezenlyke behoefte der natuur; hunne gezondheid wordt nimmer ontzenuwd door het gebruik van sterke dranken, aan welken zy in 't geheel geene kennis hebben; zy eeten als zy honger hebben, en gaan slaapen als de natuur het gebiedt. Met zulk eene manier van leeven heeft de kwyning en zwaarmoedigheid niets te doen. Een Kaffer is altyd vrolyk, en zyn gansche gedrag vertoont steeds vergenoeging en weltevredenheid.’ Van de Vrouwen zegt de Schryver: ‘Een Kaffers Vrouw is kuisch en uitermaate zedig; doch uit hoofde van haare manieren, waar in zy zoo wyd verschillen van die der Vrouwen onder meer beschaafde Natien, zou men ligtlyk dit laatste gedeelte van haar karakter in twyfel kunnen trekken. Wanneer men een jong Vrouwspersoon vraagt of zy getrouwd is? zal zy dit niet enkel ontkennend beantwoorden, maar ook tevens haar mantel open doen en haar boezem vertoonen; en dewyl zy zelden onderkleederen aanhebben, vertoonen zy tevens, schoon zonder eenig oogmerk, het overige van haare bekoorlykheden.’ - Ontrouwheid is 'er zeldzaam. Het denkbeeld, dat zy de wanschaapen ter wereld komende Kinderen terstond verworgen, wordt als geheel ongegrond verworpen. Voorts merkt barrow op, dat, indien de Natuur den Kafferen dat zwarte vlies niet gegeeven hadt, het welk de Ontleedkundigen onder hunne opperhuid ontdekt hebben, zy onder de Europeaanen zouden mogen gerekend worden; dat hunne gelaatstrekken groote zielsvermogens aanduiden, van welke zy ook, in hunnen onbeschaafden staat, blyken geeven, die hier vermeld worden. Wel hadden wy gewenscht, in plaats van het aanduidzel, De Kaart zal by het volgend Deel gegeeven worden, dezelve in dit Deel te hebben aangetroffen, om by het leezen ten gids te dienen. Zeer past dit Werk by dat van de jong, over de Kaap, waarvan wy de twee eerste Deelen hebben aangekundigdGa naar voetnoot(*). |
|