Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundig Gedenkstuk van het voorgevallene binnen Haarlem, in de laatste helft van het Jaar MDCCIC. Met Plaaten. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. In gr. 8vo. 277 bl. en 132 bl. Bylagen.Wanneer wy het Tweede Deel van de Geschiedenis der Landing van het Engelsch-Russisch Leger, door l.c. vonk, aankondigden, hebben wy vermeld: ‘In eene Aantekening maakt de Schryver met lof gewag van het verrigtte der Municipaliteiten van Haarlem en de Beverwyk. | |
[pagina 566]
| |
Schoon deeze Aantekening vry breed zy, hadt dit gedrag wel verdiend in het lichaam des Werks te staan, en met meer byzonderheden opgegeeven te worden; welke den Schryver niet onbekend konden weezen, en althans by de Municipaliteiten dier Plaatzen nooit uit het geheugen zullen gaanGa naar voetnoot(*).’ Wat ook de oorzaak van die schraale vermelding moge geweest zynGa naar voetnoot(†); ten aanziene van Haarlem vinden wy dit vergoed, in het opgemelde Geschiedkundig Gedenkstuk, welks Uitgeever en Vervaardiger men vrylyk voor denzelfden mag houden: de styl van den Boekhandelaar loosjes steekt 'er kennelyk in door; en strekt deeze om leevendigheid by te zetten aan een onderwerp, 't geen zulks, op eenige plaatzen, wel behoefde, schoon, op andere, de aart der voorvallen treffend genoeg was voor een Schryver, die meermaalen, in Dicht en Ondicht, blyk gaf, voor een hooger vlugt dan een dor Verhaalschryver berekend te zyn. Tot het zamenstellen deezes Werks hadt den Uitgeever de toegang tot de Stedelyke Papieren van dien tyd opengestaan: wat 'er in voorkomt, rust dus op zekere Bescheiden en authentique Berigten, in het Gedenkstuk verwerkt, en de belangryksten in Bylagen 'er agter gevoegd. Behalven de verschheid van de geheugenisse der voorvallen, kan het openstaan tot den toegang dier stukken, aan een Tydgenoot, byzonderheden bieden, welke een laater Geschiedboeker, of niet, of slegts gedeeltlyk, verwerft, schoon hy daar toe poogingen aanwende: gewis een der voordeelen van Schryvers, die de Gebeurtenissen huns eigen tyds boeken, wanneer oordeel, met onpartydigheid gepaard, hunne pen bestuurt. Voorzeker nam de Schryver een moeilyke taak ter hand, Gebeurtenissen vermeldende, voorgevallen onder 't oog zyner Medeburgeren, en van Persoonen spreekende, die hem dagelyks ontmoeten, en, schoon veeltyds loflyke zaaken vermeldende, niet kunnende nalaaten, min pryslyke aan te roeren. Dan niemand, gelooven wy, die zich in het laatstgemelde geval bevindt, zal reden hebben om zich over de voordragt te beklaagen. In XVIII Hoofdstukken is het Werk afgedeeld, die als zo veele byzondere Tafereelen mogen beschouwd worden. Zo veel noodig wordt 'er van het algemeen beloop der Landinge aangeroerd, dan de aandagt byzonder op Haarlem gevestigd. Wy vergenoegen ons met voor onze Leezers een en ander gedeelte af te schryven, ter proeve kunnende dienen van het geheel. Haarlem bevondt zich, op dat wy dit algemeene laaten voorafgaan, ten dien tyde, in eenen toestand van eenen alzins byzonderen en onaangenaamen aart, die, schoon de Stad | |
[pagina 567]
| |
niet daadlyk in der Vyanden handen geweest is, eene breeder melding verdiende, dan men in de voorhanden zynde berigten aantreft. ‘Een toestand,’ op dat wy des Schryvers eigene woorden bezigen, ‘die, by de herdenking, den onpartydigen met dankbaarheid vervult jegens hen, die toen, door den loop der omstandigheden, aan het hoofd der Burgery geplaatst waren; een toestand, zo akelig, als, sedert de belegering der Stad door de Spanjaarden, niet binnen derzelver muuren plaats had.’ Een uitvoerige schets van dien toestand der Stad te geeven, is des Opstellers oogmerk. Min geschikt mogen deeze bladen weezen voor hun, die, ten wille van het Huis van Oranje, een anderen uitslag van der Engelschen en Russen aanval gewenscht hadden. De Vervaardiger deezes Werks betuigt: ‘Waare liefde tot het heil des Vaderlands, liefde voor de Maatschappy van Burgers, van welke benaaming, van welk geloof, in het Staatkundige of Godsdienstige, zucht voor vryheid en onafhangelykheid, dan zelfs wanneer beide met een doodlyken slag gedreigd worden, zyn de hoofdroerzels van hem, die, overtuigd van al het gebrekkige, dat hem aankleeft, onderneemt, den toestand van de Stad Haarlem, in dat noodlottig, schoon zegenryk geëindigd jaar, te beschryven: naauwkeurige waarheid ter neder te stellen, elk, zo veel mogelyk, recht te laaten wedervaaren, en hier en daar wenken te geeven, misschien niet van allen nut ontbloot, is in deezen zyn eenig oogmerk.’ Om 't zelve te bereiken, dient de schets van het Gemeentebestuur van Haarlem, en van de Gewapende Burgermagt - van den verdeedigloozen staat der Stad, alsmede van de Staatkundige gevoelens der Burgeren. Gaarn namen wy dit over; doch het is te uitvoerig. Wy treeden, zonder verdere opgave van byzonderheden, tot de beloofde Tafereelen; en moeten wy, uit een grooten overvloed, ons tot weinige bepaalen. De zegepraal der onzen en der Franschen, op den 19 Sept. bevogten, vermeld hebbende, vaart hy voort: ‘De dag (de 20) die dus de zegepraal van onze Armée op die der vyanden bevestigde, was ook getuige van een tooneel, zodanig als nimmer onze oogen binnen deeze Stad gezien hadden, of wy byna nimmer hadden kunnen verwagten te zullen aanschouwen. In den naamiddag van den 20sten September kwamen, onder geleide van eenige Fransche Jaagers te paard en Gewapende Burgers, binnen deeze Stad omtrent duizend krygsgevangen gemaakte Russen en Engelschen. Het was aandoenlyk om deeze trein te zien binnen komen, daar zich, in het midden van de zegepraal, geen ontydige spot, geen valsche lach der beschimpinge vertoonde; alles was orde, stilte en geregeldheid. De vreemdheid deezer vertooning trok alle oogen | |
[pagina 568]
| |
na zich, en men stondt niet weinig versteld, in zo opgevyzelde, zo geduchte Russische Troepen, een hoop lompe en slecht gekleedde Soldaaten, waar van veelen blikken of koperen Kasques droegen van eene pyramidaale gedaante, zo als de afbeeldingen der soldaaten van het begin der agttiende Eeuwe voorstellen, te aanschouwen, zo lomp van voorkomen, dat zy weinige tekenen van den beschaafden mensch vertoonden. Niettemin meenden anderen in hun te ontdekken eene in deezen staat van Krygsgevangenen wel beteugelde, maar zeer te duchten woestheid, wanneer de zegepraal zich aan hunne zyde verklaart. Men moest ten voordeele der Russen nog stellen, dat zy, na eenen Zeetogt, die langer dan het oogmerk geduurd hadt, oogenbliklyk na de ontscheping, zonder zich behoorelyk te ververschen, zeker onstaatkundig genoeg, tegen den vyand waren aangevoerd geworden. Doch hoe men ook de Russen beschouwde, zy bleeken zeer geschikt, om, als loutere werktuigen van geweld, door eenen Alleenheerscher geleend te worden aan een Gouvernement, dat, na alle de zenuwen van onzen Koophandel afgesneeden en verlamd te hebben, nu de laatste hand aan onzen volkomen ondergang wilde leggen, door ons Land aan alle de verwoestingen van den Oorlog prys te geeven, en over het overblyfzel de magt in handen te stellen aan een Huis, dat, verknogt aan zyne belangen, deeze Natie tot eene afhangelyke Kolonie maaken zou. De Russen vertoonden zich ook in een nog ongunstiger licht, daar zy gevolgd werden door de krygsgevangen Engelschen, die, wel gekleed, van eene ryzige gestalte, by den spyt op hun gelaat te leezen, eene fierheid uit de oogen blonk, die men vergeefs zoekt by een volk van Lyfeigenen. Daarenboven scheen men den Russen ingeboezemd te hebben, dat zy, wanneer zy de Bataafsche en Fransche Armée in handen vielen, op eene barbaarsche wyze zouden worden omgebragt. Zeker althans was de angst op hun gelaat zigtbaar, vooral toen zy, de Nieuwe of Kennemerpoort ingetrokken, de St. Jans Kerk, tot hun verblyf gereed gemaakt, werden ingeleid.’ - Wy kunnen, om plaats te behouden, den Schryver niet volgen in de verdere voordragt van die zegepraal, en het weldaadig gedrag ten opzigte van die vyanden, hoe schoon ook geschetst. Het stemt zeer overeen met het Tafereel, 't welk wy hun niet mogen onthouden: ‘Aanhoudend was de doortogt der gekwetsten, en meestal vertoefden in deeze Stad de schepen, zo om de ergst gekwetsten, welker verdere vervoering ongeraaden was, als van doodlyke gevolgen voor de Lyders zullende kunnen zyn, hier in het Gasthuis te bezorgen, tot dat daaromtrent andere schikkingen gemaakt waren, als om de noodige ververschingen in te neemen. Met onafgebroken vlyt waren de Heel- | |
[pagina 569]
| |
meesters deezer Stad, met hunne Leerlingen, zo in het Gasthuis als op de Schepen, bezig met deeze ellendigen; liggende vriend en vyand ondereen gemengd, gekneusde, verminkte, zieltoogende, stervende, en somtyds dooden. - 't Zou de liefddaadigheid der Burgery te kort gedaan zyn, zo hier verzwegen werd, hoe vaardig zy toeschoot om de lydenden te verkwikken, te versterken. Schoon de Voorzitter van de tweede Kamer, siderius, door het noemen van den naam, de zedigheid van Haar achtte te kwetzen, die hier dagelyks, zo als hy zich uitdrukte, voor een geheel Hospitaal van Gekwetsten, de spyze liet toebereiden; op een Gedenkstuk ter eere van deeze Stad aarselt de pen der Geschiedenis niet, die zo veele naamen moet optekenen, waar van het Naageslacht met afkeer zal te rug deinzen, zonder vleijery haar te noemen, die zelfs in dat oogenblik de aandacht van de Vaderen des Vaderlands tot zich trok. Cornelia catharina hodshon namelyk maakte, in dit tydsgewricht van jammer en ellende, dat edel gebruik van haare schatten, dat alleen den schatten eene wezenlyke waardy, zelfs in het oog van den Wysgeer, geeft. Zy deedt, door eene ruime uitreiking van verkwikkende en versterkende spyze, de ellendige slachtoffers des Oorlogs, die met Schepen, of voor, of by haare aanzienlyke wooning aan het Spaarne vertoefden, ondervinden, dat en mededogen en weldaadigheid grondtrekken zyn van het karakter eens Volks, dat driftiger nabuuren, nydig over deszelfs rykdom, onkundig van de behoeften, die dit Land noodig heeft om het hoofd boven water te houden, zo gaarne gierigheid en gevoelloosheid aantygen. - Niet alleen zy, maar hoe veelen verkwikten, wel door kleiner ververschingen, maar even welmenend, even liefddaadig, de ongelukkige gekwetsten! Ja, het zy tot lof van veelen aangetekend, hier zweeg de stem der zo fel opgewekte partyschap, en de hulpvaardige menschlievenheid van het hart zegepraalde op de staatkundige stelzels, die over het geheel meer met het hoofd, dan met het hart gemeen hebben.’ Den slag van den 6 Oct. beschreeven hebbende, vervolgt de Vervaardiger van dit Gedenkstuk: ‘Zo eindigde een dag binnen Haarlem in den weiffelenden staat tusschen hoop en vrees doorgebragt, daar, zo de veldslag ten nadeele ware uitgevallen, de volgende dag waarschynlyk de zegepraalende Engelsch-Russische Armée voor onze wallen zou gezien hebben: zo eindigde die Zondag, die nimmer het geheugen zal ontgaan van hun, die tot eenige jaaren van onderscheid gekomen waren. Kerken, bezocht door Godsdienstige Vrienden des Vaderlands, die, terwyl de wedergalm van het grof geschut in de gebouwen ten Godsdienst geschikt doordrong, beden om uitkomst en verlossing tot den Albestuurder opzonden; hui- | |
[pagina 570]
| |
zen, waarin de stilte afgebroken werd door de inbrekende geruchten, dan van eenen opbeurenden, dan van eenen nederdrukkenden aart; straaten vol gewoel en krygsgerucht van alle zyden, en van tyd tot tyd aangevoerde gekwetsten; het Spaarne opgevuld met schuiten, geschikt om de slachtoffers van den Oorlog te vervoeren, waar zy eene veiliger en stiller plaats ter geneezing hunner wonden mogten verwachten; de hoop op het gelaat van hun, die den vyand een goed hart toedroegen; de angst en vrees op het aanschyn van allen, die maar eenigzins hun Vaderland beminden, en de zaak der Vryheid waren toegedaan; scharen van Burgers, mannen, vrouwen, kinderen, ter Stadspoorten uitstroomende, om te luisteren na het gebulder der kanonnen, afgewisseld door schoten uit klein geweer, acht geevende op het naderen of het wyken van het geluid, en daar uit den voor- of achteruitgang van het vyandlyk Leger gissende; losse geruchten, daar aangebragt, op onzekere tydingen gegrond; vertellingen, onder de hand aangroeiende: een maalstroom van onzekerheden, die gelukkig eindigde in het bevestigend bericht van de zegepraal, dat laat in deezen avond binnen kwam. - Het Gemeentebestuur, deezen dag door allerlei beslommeringen onledig gehouden, byzonder door de bezorging van het vervoeren der gekwetsten, werd door den Luitenant Kollonel van het Artillerypark bressau, in het midden van zyne werkzaamheden en de pynigende onzekerheid, aangenaam verrascht door een brief, aan hem ten zes ure uit de Beverwyk door een bueguelles geschreeven, waarin deeze hem berichtte, dat men hem stukken Russisch Geschut met de Kaissons zenden zou, om onmiddelyk, naa het ledigen van de Kaissons, na den Bosch te worden opgezonden; dat de vyand deegelyk geslaagen was, schoon men nog onder het schryven van dien brief aan den gang ware. - Wat laater werd de Municipaliteit door het Departementaal Bestuur van Texel een brief medegedeeld van den Chef de Bataillon massabeau, by 't zelve ontvangen, behelzende dat de vyand ons Leger heden morgen vroeg aangevallen had; dat alle de troepen, zo Fransche als Bataafsche, met eenen voorbeeldloozen moed en hardnekkigheid gestreeden hadden; dat het Engelsch en Russisch Leger geslaagen en in volkomen aftogt gebragt was; dat 'er tien stukken Kanon veroverd, en duizend of twaalfhonderd Krygsgevangenen gemaakt waren, waar onder het schoon Regiment Guardes van den Koning van Engeland met deszelfs Kollonel. Hartlyk werd het Departementaal Bestuur voor deeze vriendlyke mededeeling dank gezegd, en de heuchlyke tyding met het hoogst genoegen aangenomen. Zo veranderde de akeligste bekommering, waarmede deeze dag was aangevangen, in oprechte en dankbaare blydschap by allen, die de zaak des | |
[pagina 571]
| |
Vaderlands waren toegedaan, ja by allen, die, schoon min aan 't zelve verkleefd, de inrukking van een zegepraalend Leger der Engelschen en Russen, als een waarschynlyk sein van losgelaaten en meermaalen hier te lande beproefden moedwil, met angst te gemoet zagen. Zo vrolyk eindigde een kommervolle en woelige dag in 't byzonder voor 't Gemeentebestuur deezer Stad;’ - Het Gemeentebestuur van Haarlem, 't welk, en bovenal den Voorzitter izaäk cornelis sterk, in dit Gedenkstuk, nevens zo veele Burgers als 't zelve de hand boden, de verdiende lof wordt toegezwaaid; - een lof, die hun naging van het toenmaalig Landsbestuur en van de Fransche Legerhoofden, gelyk de bewysstukken, hier voorhanden, uitwyzen. Daar dit Werk in den algemeenen loop des Boekhandels niet voorkomt, en alleen voor de Intekenaars gedrukt is, hebben wy niet willen naalaaten, van 't zelve eenigzins breeder te gewaagen, als van een weezenlyk belang voor 's Lands Geschiedenisse. |
|