Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen ïn Opper- en Neder-Egypten, geduurende de Veldtogten van den Generaal Buonaparte. Door den Heer Vivant Denon. Uit het Fransch vryelyk vertaald. Voorafgegaan door een Geschiedkundig Verhaal der Verovering van Egypten door de Franschen, door den Heer E.A. Kendal. Met Kaarten en Plaaten. Iste Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1803. In gr. 8vo. Behalven het Voorwerk van CVI bl. 389 bl.De Leezers van ons Maandwerk zyn niet onbekend met deeze Reizen van den Heere denon: wy zyn vaardig geweest met eene en andere treffende byzonderheid daar uit aan te bieden. Twyfel leedt het niet, of wy hadden eerlang eene Nederduitsche Vertaaling diens Werks te wagten. Zeer kostbaar is het oorspronglyke, door de fraaije uitvoering en de menigte van Plaaten, en komt op meer dan honderd gulden te staan. Wy twyfelen zeer, of eene Vertaaling, met alle de Plaaten, ooit in 't Hollandsch zal verschynen. Althans in Engeland heeft men niet onderstaan, eene zodanige te geeven, schoon 'er, omtrent gelyktydig, twee Vertaalingen in 't licht kwamen; eene door arthur aikin, in 4to. 2 Vol. ten pryze van 4 l. 4 s. en in 8vo. 3 Vol. 2 l. 2 s. waarin men eenige Plaaten heeft agterwege gelaaten; - de andere is volvoerd door e.a. kendal, Esq. 2 Vol. 8vo.; in dezelve ontmoet men slegts eenige Plaaten, en is voor 18 s. te bekomen. Misschien dat de Vertaaling, welke de Boekhande- | |
[pagina 560]
| |
laar allart aangekondigd heeft, het voetspoor drukke van aikins Vertaaling: wy mengen ons niet in den Boekverkooperlyken twist, gereezen by de uitgave der Vertaalinge, welke wy thans aankondigen, die zeker voor eene naavolging van kendals arbeid moet gehouden worden. Wie twyfelt hier aan, als hy de Voorreden van dien Engelschen Vertaaler 'er voor geplaatst vindt, in welke deeze verslag geeft van zyne handelwyze, met het oorspronglyke gehouden? - hy noemt het eer samengedrongen dan verkort; en zo is het waarlyk; - en ook aantreft het Geschiedkundig Verhaal, door dien Vertaaler ter Inleidinge tot het Werk geplaatst? Terwyl ook eene en andere Aanteekening, aan den voet der bladzyden, van Engelsche herkomst zyn. In twee Deelen zal deeze Vertaaling begreepen worden. Schoon wy, gelyk vermeld is, nu en dan een Stuk uit deeze Reizen in ons Mengelwerk plaatsten, mogen wy niet nalaaten, van dit Werk en den Schryver een meer of min uitvoerig verslag te geeven. Hier toe kan denons Voorreden dienen, behelzende de Aanspraak, welke hy voorneemens was aan het Instituut van Kaira te doen, by zyne terugkomst uit Opper-Egypten. Wy neemen 'er slegts eenige trekken uit over, naa vooraf aangemerkt te hebben, dat de Franschen niet alleen Egypten wenschten te vermeesteren, maar ook te onderzoeken; ten welken einde een aantal Wysgeeren, Geleerden, en Kunstenaars in verscheide takken, het Leger vergezelden. Hadden zy 'er een volstandiger verblyf mogen vestigen, wy mogen, uit het geen zy, in zo korten tyd, gedaan hebben, vry veronderstellen, dat de vrugten voor kunsten en weetenschappen enz. allerovervloedigst zouden geweest zyn. Denon was geen Krygsman, maar Lid van het Instituut te Cairo (in dit Werk altoos Kaira). De Opperbevelhebber buonaparte, als of hy geweeten hadt, dat denons oogmerk was, de Oudheden van Opper-Egypten te onderzoeken, zondt hem derwaards met de Divisie, welke de verovering dier landstreeke moest voltooijen. In den Generaal desaix vondt hy den Man van letteren, van smaak, den beminnaar van kunsten en weetenschappen. In den Generaal belliard trof hy eene eenpaarigheid van Character aan, vriendschap en onvermoeide heuschheid; in de Officieren aangenaame gezelligheid; in alle de Soldaaten der een-en-twintigste | |
[pagina 561]
| |
halve brigade eene verpligtende hartlykheid; met één woord, hy was in zekeren zin ‘geïndentifieerd’ met het bataillon, dat zy vormden, en in wiens midden hy zodanig zyn huisverblyf gevestigd hadt, dat hy den meesten tyd geheel vergat, of dat hy mede oorlog voerde, of dat de oorlog vreemd was van zyne bezigheden. Daar zy eenen vyand te vervolgen hadden, die altoos op zyn zadel zat, waren de beweegingen der Divisie altoos schielyk en menigvuldig. Hy was zomtyds verpligt, de allerbelangrykste Oudheden schielyk voorby te trekken, en zomtyds zich lang op te houden, waar niets viel waar te neemen; maar, zo hy de vermoeijenis van vrugtlooze marschen ondervondt, ontwaarde hy tevens, dat het dikwyls voordeelig was, een eersten oogslag van groote voorwerpen te neemen, alvoorens hy overging tot de onderdeelen; dat, zo deezen, in den beginne, door derzelver aantal, ons verbysteren, zy zich naderhand, door overweeging en nadenking, in den geest rangschikken; en dat, zo de eerste indrukzelen zorgvuldig moeten bewaard worden, het alleen in de afweezigheid der voorwerpen is, 't welk dezelve voortbragt, dat zy met vrugt onderzogt en ontwikkeld kunnen worden. - Hy was desgelyks van begrip, dat een kunstoefenaar, by het aanvaarden zyner reize, alle eigenliefde zyner professie behoort af te leggen; dat hy zyne aandagt niet moet bezig houden met het geen al of niet eene schoone schildery zal voortbrengen, maar met dat algemeen belang, 't welk het gezigt van het tooneel, waar van hy zich voorstelt eene tekening te zullen maaken, noodzaaklyk moet inboezemen. - De Tekeningen, door hem medegebragt, maakte hy doorgaans op zyn knie, of overeind staande, of zelfs te paard zittende; nooit was hy in staat geweest, om eene enkele, naar zynen wensch, geheel af te maaken, om dat hy, een geheel jaar lang, niet eenmaal een tafel gevonden hadt, steevig genoeg om eene lineaal te bezigen. - Was hy verstooken van de gelegenheid om oudheden af te beelden, dan besteedde hy zynen tyd in het vergelyken der characters, en het tekenen der figuuren, der kleederdragten, der gebouwen, en der landschappen van de Dorpen, en van het Volk, dat thans Egypten bewoont. In de daar op volgende opgave van de hoofdvoorwer- | |
[pagina 562]
| |
pen door hem beschouwd en afgebeeld, welke wy voorts in de Reis zelve breeder ontmoeten, volgen wy denons verslag niet. Men leest ze hier, men leest ze in de Reisbeschryving zelve, met verbaazing; en mogen wy denons woorden bezigen, ook op andere reisontmoetingen toepasselyk, wanneer hy van het Eiland Philoë spreekt. ‘Het is dwars over een barre en ruwe landstreek, dat het oog eensklaps de trotsche gedenkstukken van het Eiland Philoë ontdekt, die een schitterend contrast vormen; een contrast, dat de verwonderlykste verrassing voortbrengt, welke een reiziger kan ondervinden. De Nyl doet eene wending, als of hy kwam, om dit betooverend Eiland op te zoeken en te omhelzen, waar op de gebouwen der oudheid alleenlyk gescheiden worden door eenige weinige hoopjes palmboomen, of door rotzen, die daarom alleen schynen in weezen gebleeven te zyn, om den rykdom der natuur met de grootsche pragt der kunst te verbinden, en eene verzameling te maaken van al wat schilderagtigst en edelst is. - De geestvervoering, welke een Reiziger gevoelt, by de beschouwing der gedenkstukken van Opper-Egypten, moge den koelen Leezer voorkomen als eene onophoudelyke grootspraak, als eene eentoonigheid van vergrooting; maar het is eeniglyk de ongekunstelde uitdrukking van dat gevoel, 't welk de verhevenheid van derzelver karakter inboezemt.’ Het Werk voorhanden behelst een aangenaam mengzel van lotgevallen, land-, plaats- en oudheid-beschryving: en indien het Dagverhaal van de zwervende en ontmoetingvolle werkzaamheden eens Veldtochts tegen eenen vyand, wiens snelle beweegingen, en by wylen geboden tegenstand, veel werks verschaften, nu en dan het verhaal der ontmoette Oudheden afbreekt, - worden die afbreekingen zelve een prikkel voor de nieuwsgierigheid, en de aandagt des Leezers wordt afwisselend gaande gehouden en voldaan. Overbekend is het, dat veele der vroegere Reizigeren in Egypten groote zwaarigheden ontmoetten; dat zy veele voorwerpen, uit mangel aan veiligheid, zeer verhaast en gedeeltlyk onderzogten. Een Europisch Oudheidkundige en Tekenaar, beschermd door een Leger zyner eigene Landgenooten, was een nieuw Character in Egypten. ‘Zints den tyd van herodotus tot den tegenwoordigen,’ mogt denon schryven, ‘is ieder | |
[pagina 563]
| |
Reiziger, de voetstappen zyns voorgangers drukkende, de Nyl schielyk opgevaaren; hy durfde zyn vaartuig niet uit het oog verliezen, verliet den oever slegts eenige uuren, en bezag vol schrooms de naaste voorwerpen. In alles, wat niet omstreeks den oever der Riviere lag, ging hy te raade met de Oostersche berigten. - Meermaalen ontmoeten wy denon, door zugt tot naspeuring van Oudheden gedreeven, ondanks het hem vergezellend Leger, in gevaar; dan hy heeft meer, veel meer dan ouderen kunnen doen. Denon, geen Krygsman van beroep zynde, en dus niet, als 't ware, vereeld tegen de hardigheden, die den Oorlog bykans onvermydelyk vergezellen, betoont te meermaalen een zeer gevoelig hart, en geeft vol aandoenings berigt van de behandeling, die de Inwoonders zomtyds moesten lyden. Onpartydigheid bestuurt hier zyne pen; deeze ook doet hy op eene doorsteekende wyze kennen, in een verslag wegens eenigen zyner Landgenooten, naa het verlies der Vloote. Wy neemen dit over, dewyl het zeer ter opheldering dient van de valsch herwaards overgebragte berigten. - Denon schryft: ‘Naa het verlies der Vloot, hadt men de troepen, die te Rashid (Rozetta) waren, in de kasteelen en batteryen verdeeld, by kleine bezettingen. Ten einde eene gemeenschap tusschen de beide Steden te onderhouden, hadt men het noodig gevonden, tusschen Alexandrien en Rashid, langs den weg van Abukir, Caravaanen te vestigen, en 'er werden Soldaaten gebezigd om deeze Caravaanen tegen de Arabieren te beschermen: weshalven 'er een al te gering aantal troepen ter laatstgemelde plaats overbleef, om haar, in het geval van eenen vyandlyken aanval, genoegzaam te kunnen verdeedigen. - In deeze omstandigheid van zaaken werd het voorstel gedaan om eene Land-militie te formeeren van de reizigers, de speculanten, de ledigloopers, de nutteloozen, de zwervende en besluitelooze menschen, die te Alexandrien aangekomen of reeds van Kaira waren terug gekeerd; eene lange lyst in de daad, die halfslagtige weezens mede gerekend, die, reeds bedorven door de veldtochten van Italie, en zich in de ooren hebbende laaten luijen, dat Egypten eene soort van luilekkerland was, als het oude Canaän, overvloeijende van melk en honig, begreepen hadden, dat zulk een gezegende landsdouw, in eenen korten | |
[pagina 564]
| |
tyd, het fortuin moest maaken van haare eerste bezitters; Epicuristen en ligtmissen, die, met zielen door savarys reisverhaalen betoverd, lugthartig Parys verlaaten hadden, om nieuwe vermaaklykheden te Kaira op te zoeken; en een springhaanenleger van allerhande speculanten, die gekomen waren om leveranciers te zyn van de noodwendigheden der troepen, om den Egyptischen koophandel de pols te voelen, en tot hooge pryzen in te voeren en te verkoopen alles wat de Colonie zou mogen ontbeeren. - Dit slag van lieden hadt middelerwyl eene deerlyke misrekening gemaakt; de Beys waren met al hun geld en kostbaarheden van Kaira vertrokken; het gemeen hadt derzelver huizen verder ledig geplunderd; buonaparte hadt geen aanneeming noodig; en de koopvaardyschepen werden door de Engelschen geblokkeerd: tegenspoeden, die, in de oogen deezer reizigers, een mist van treurigheid over geheel Egypten verspreidden. - Bitterlyk gegriefd, by de bevinding dat zy weezenlyke gevangenen waren, in alle hunne ontwerpen te leur gesteld, en verpligt om in persoon mede te werken ter verdeediging en verbetering van eene landstreek, welke zy nu zagen, dat alleenlyk den welvaart van Frankryk in het algemeen, niet van het hunne in 't byzonder zou bevorderen, zonden zy de treurigste verhaalen na het Vaderland af. Deeze Verhaalen, door de Engelschen onderschept, bragten veel toe om die Natie ten opzigte van onzen toestand te misleidenGa naar voetnoot(*). De Engelschen streelden zich met de gedagten, dat wy stierven als muizen van honger en gebrek; zonden ons onze krygsgevangene landslieden terug, ten einde zy het tydperk onzer volkomene verdelging mogten helpen verhaasten; lieten in hunne Couranten drukken, dat de helft onzer Armée in de hospitaalen ziek lag, dat de helft der overige helft haar werk vondt, om het overschot, door de landziekte blind geworden, te leiden. En al dien tyd ondertusschen voorzag Opper-Egypten | |
[pagina 565]
| |
ons met een overvloed van het beste graan, en Neder-Egypten met de schoonste ryst; de suiker van het land was te koop voor de helft van den prys der suiker in Frankryk; de tallooze kudden van buffels, ossen, schaapen en geiten, zo wel als de voortbrengzelen van de Herder-Arabieren, vervulden volkomenlyk de sterke toeneeming der vertiering op het tydstip van den aanval zelf, en gaven het vooruitzigt van overvloed, van veel meer dan noodig was, voor het vervolg; en voor de lekkerheid der tafel konden wy 'er alle soort van gevogelte, visch, wild, groenten en vrugten byvoegen. Van dien aart waren de voorwerpen der eerste behoefte, welken Egypten haaren belasteraars aanboodt; belasteraars, die de behoefte hadden van goud, om de begochelingen, waarin zy zich hadden toegegeeven, te voldoen; en die, geen goud vindende, even daarom niets anders rondsom zich zagen, dan brandend zand, vlooijen en muggen, honden, die hun uit den slaap blaften, jaloursche ongemakkelyke mannen en digt gesluierde vrouwen, die niets voor het gezigt vertoonden, dan den eeuwigen nek.’ De Engelsche Vertaaler kendal en diens Nederduitsche Navolger hebben het onafgebroken Dagverhaal in het oorspronglyke, zonder eenige verdeeling in Hoofdstukken, gevolgd. Dit veroorzaakt eenige vermoeienis in 't leezen, daar het aan uitgemerkte rustplaatzen ontbreekt; in de andere Engelsche Vertaaling van aikin ontmoet men voeglyke onderscheiding in Hoofdstukken, die wy hoopen in de andere Nederduitsche Vertaaling mede te zullen aantreffen. Deeze Vertaaling mag goed heeten; doch wy meenen hier en daar spooren van verhaasting ontdekt te hebben: ook zyn te meermaalen onduitsche woorden gebezigd, in gevallen, waar goede Nederduitsche welstandiger zouden geweest zyn. |
|