De Duitsche Alcibiades, door Cramer. Na het Hoogduitsch. Iste Deel. In den Haage, by de Wed. J. de Groot en Zoonen, 1803. In 8vo. 175 bl.
Een boek! - wy zeggen 'er niets van; mogelyk zegt 'er een ander het nodige van; en dan zal men verbaasd zyn. - Niemand kon 'er meer en beter van zeggen, dan wy; maar wy zeggen 'er niets van! Onze Lezer zou ons met het hoogste recht voor gek houden, indien wy op deze wys dit Werkje aankondigden; en echter waren wy dan den Schryver slechts gelyk, en gaven door zodanig ene naarvolging het juiste denkbeeld van den belachlyken wind, dien wy hier aantroffen, waarvan het volgende staaltje wel voldoende zal zyn.
‘Ik schuif een gordyn voor het gebeurde in die verschriklyke dagen, mooglyk doen dit de volgende Geschiedschryvers van Berenau ook. Het nageslacht zal verbaasd zyn, zo het hoort, hoe veele braave Vorsten door Kabaalen zyn bedroogen; - en hoe dat schelmen, de beste Vaders hunner landen, tot tirannen in hunne huizen maakten. - Niemand kon misschien van al het gebeurde beter naricht geven dan ik; - en niemand kende mooglyk de werktuigen beter; - maar ik laat de gordyn vallen, alles is voorby - en hoezeer de kabaal op eene volkomene overwinning gerekend hadde, slaagde zy maar ten halven in haar ontwerp.’
Waarom de Schryver zynen albert van nordenschild den Duitschen alcibiades noemt, weet hy zelve niet; het was slechts een inval, zegt hy, omdat hy juist de geschiedenis van dien ouden held las, toen de wereld dezen albert bewonderde. Albert is een Koningszoon, maar als zodanig noch aan zichzelven noch aan zynen vader bekend; de Koning ontdekt het gelukkig nog aan het eind van dit Deel; gelukkig, want alleen zyn Koninglyk bloed kon hem nu nog redden, daar hy, het blykt niet recht waarom, nu geheel in ongenade was. Wy ontmoeten hem als Luitenant, en daar na als Majoor by het Regiment van zekere Landgravin, aan het Hof. Hy moet een held zyn, hoewel wy weinig van zyne heldendaden, meer van die zyner bedienden, lezen: maar een held by de vrouwen is hy, en by alle meisjes bemind of gehaat; dan nu in goeden ernst verliefd op de Landgravin, en wy twyfelen niet of die vlieger zal in een volgend Deel wel opgaan. De Schryver verkoopt ons dit verhaal voor ene ware geschiedenis, voorgevallen in onzen leeftyd, alleen, door vreemde namen en tyden, wat omkleed, om dat 'er nog menschen leven, die te groot zyn, om de waarheid, die hy zeggen moet, te kunnen hooren. Waar, intusschen, deze daadzaken te huis behoren, weten wy niet, en even weinig in hoe vele boekdelen het